Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd5. Het Frans-Belgisch militair akkoordDit geheim Frans-Belgisch militair akkoord werd door de flaminganten wel eens beschouwd en geplaatst in een atmosfeer die wellicht niet helemaal de waarheid weergeeft: overspannen patriottisme en fransdolheidGa naar voetnoot(27). In de openbare mening pro en contra was het voor de voorstanders ervan in menig geval een manifestatie van lotsverbondenheid met Frankrijk, van solidariteit door dik en dun met het land dat de eerste vertegenwoordiger was van de latiniteit en dat door iedere franstalige Belg onvoorwaardelijk werd beschouwd als zijn geestelijk vaderland. Betogingen van Frans-Belgische vriendschap en solidariteit waren de eerste jaren na de oorlog niet van de lucht, vooral te Brussel en in Wallonië. In de ogen van het grootste deel van de bevolking bleef Duitsland de potentiële vijand en was het lot van België voor de toekomst gebonden aan dat van Frankrijk: vandaar de wens tot een blijvend militair verbond. In dit opzicht behoort, wat de openbare mening betreft, het Frans-Belgisch militair akakkoord tot de atmosfeer van fransdolheid die heerste in het land | |
[pagina 195]
| |
na 1918. De regering stond evenwel, in haar meerderheid, heel wat terughoudender. Ze zocht in de eerste plaats veiligheid, maar ze wenste die niet eenzijdig verwezenlijkt te zien. Bij de regeringsverklaring van 16 dec. 1919 had de eerste-minister de wens van België uitgedrukt om met Frankrijk en Engeland schikkingen te treffen om de veiligheid van België te verzekeren. Voor een eenzijdig akkoord met Frankrijk waren in de grond alleen de liberale partij, de aanhangers van het Comité de Politique Nationale en een handvol socialistische wallinganten te vinden. Hier kwam dan echter de Luxemburgse politiek aan Frankrijk de gelegenheid bieden om meer als gewone druk op België uit te oefenen. De Franse aanspraken op Luxemburg (ekonomische unie en kontrole van het spoorwegnet) waren zo gevaarlijk voor België dat de ministerraad besloot, op 14 jan. 1920, de kwestie van het militair akkoord afhankelijk te maken van een voorafgaande oplossing van het Luxemburgse vraagstuk. In het systeem van zijn militaire allianties was België een zo kostbare schakel voor Frankrijk, dat dit laatste eindigde met hierin toe te geven. Dit gebeurde op een ogenblik toen Frankrijk gevaar liep alleen te staan in zijn optreden tegen Duitsland. Hier had op 13 maart 1920 Kapp te Berlijn gepoogd de republikeinse regering omver te werpen (de zgn. Kapp-putsch). Na de mislukking ervan bleef de agitatie echter voortduren in het Ruhrgebied dat, bij de bezetting van het Rijnland, het statuut van neutrale militaire zone had gekregen. De Duitse regering vroeg de toestemming om er troepen naartoe te zenden. Dit verzoek werd door Frankrijk bestreden en dan ook door de Konferentie van de Ambassadeurs te Parijs verworpen (18 maart). Duitsland trok er zich niets van aan en zond de nodige troepen om de orde te herstellen. Frankrijk reageerde door de bezetting van Frankfurt en Darmstadt (6 april). Engeland weigerde te volgen. Frankrijk, om niet alleen te staan, vroeg aan België een symbolisch bataljon te zenden. Onder deze omstandigheden werd Frankrijk ook toeschietelijker in de verhandelingen over Luxemburg. Het aanvaardde, op 6 april, de Belgische formule, waarbij Frankrijk zijn aanspraak op kontrole op de Luxemburgse spoorwegen verzaakte. Hierop besliste, op 8 april, de Belgische ministerraad deel te nemen aan de bezetting. Het was niet zonder verzet gegaan: de ministerraad nam zijn beslissing tegen de mening in van de Koning en van de eerste minister! Men ging nu tamelijk vlug naar het sluiten van een militair akkoord. Wel had Lloyd George op 12 juli op de konferentie in Spa alle twijfel weggenomen over de weigering van de Engelse regering om zich | |
[pagina 196]
| |
vast te leggen, maar op 16 juli deelde de Belgische regering toch mede te Parijs dat, zij principieel ertoe bereid was een militair akkoord te sluiten. P. Hymans en P.E. Janson hadden hun slag thuisgehaald. Men bleef hopen dat de Engelse regering zou eindigen met de politiek te aanvaarden van haar generale staf die partijganger was van een militair akkoord. Men hoopte vermoedelijk ook op geallieerde druk op Nederland om een bevredigende oplossing te bekomen voor het Belgisch verdedigingsprobleem in Nederlands-Limburg. De Belgische francofielen konden echter niet volledig viktorie kraaien. In plaats van een militaire alliantie werd op 7 september 1920 een technisch militair akkoord afgesloten waarvan het bestaan bekend gemaakt werd door een uitwisseling van brieven (10 en 15 september). Em. Vandervelde was tegen een alliantie gekant gebleven en Pr. Poullet had met ontslag gedreigd bij een werkelijk verbond. Dit belette niet dat het militair akkoord toch in vrij troebele politieke omstandigheden was tot stand gekomen. Inderdaad: de grote voorstander ervan, P. Hymans, had op 28 augustus ontslag gegeven als minister naar aanleiding van de beslissing van de regering het transiet van wapens naar Polen te verbieden. Logischerwijze moest dit ontslag ook een regeringskrisis tot gevolg hebben, doch P.E. Janson volgde Hymans niet, enkel en alleen om de ondertekening van het Frans-Belgisch militair akkoord mogelijk te maken. De liberalen vreesden, bij een eventuele regeringskrisis, dat het militair akkoord er niet meer zou doorkomen. De regering viel inderdaad op 3 november, maar het akkoord was er! Dit Frans-Belgisch militair akkoord heeft twintig jaar lang zwaar gewogen op de Belgische politiek en er niet weinig toe bijgedragen om de tegenstelling tussen Vlaanderen en Wallonië te verscherpen. Vanaf de eerste dag werd het door de Vlaamse nationalisten heftig bestreden. Zij vonden hierbij een onmiddellijke weerklank bij de Vlaamse oud-strijders (v.o.s.) en bij de flaminganten van elke schakering. Voor de katolieke openbare mening gold het akkoord als afgeslacht na een reeks ophefmakende artikelen van Dr. A. Van de Perre in De StandaardGa naar voetnoot(28). Het liberale Laatste Nieuws was contra evenals de socialistische Volksgazet, niettegenstaande Cam. Huysmans de verdediging ervan op zich genomen had, omdat hij er alleen een technisch militair akkoord in zag. Van Cauwelaert wilde er niet van weten. | |
[pagina 197]
| |
Als vergoeding verkreeg België, dat Frankrijk afzag van een ekonomische unie met Luxemburg (mededeling aan de Luxemburgse regering in mei 1920) en dat op 25 juli 1921 het ekonomisch verdrag tussen Luxemburg en België kon tot stand komen. De prijs was echter heel hoog geweest: zoals reeds gezegd, een zware hypoteek op de Belgische politiek en een bron van twist en tweedracht. Het technisch akkoord was, door de aard zelf ervan, geheim, de korrespondentie om het bestaan ervan te bevestigen echter niet. De publikatie van bewuste brieven was bestemd om de openbare mening te sussen. ‘Il va de soi - luidde het van Belgische zijde - que la souveraineté des deux Etats demeure intacte quant aux charges militaires qu'ils imposeront à leurs pays respectifs et quant à l'appréciation, dans chaque cas, de la réalisation de l'éventualité en vue de laquelle le présent accord est conclu’. Deze uitleg heeft geen enkele van de Vlaamse tegenstanders van het akkoord overtuigd en kon alleen maar aangewend worden door de Katolieke Vlaamse Kamergroep die, als regeringspartij, tegen heug en meug, het akkoord met zich meesleepte. Daarbij kwam nog, dat men in brede kringen, in België en in Frankrijk, zoals trouwens in de omringende landen, het akkoord werkelijk als een formeel alliantieverdrag beschouwde. Geen militante Vlaming heeft ooit willen aanvaarden dat het geen rechtstreekse en beslissende invloed heeft gehad op de militaire politiek en verplichtingen van het land. Geen enkele heeft ooit geloofd dat men er niet door gebonden werd aan de Franse buitenlandse politiek. Het ‘Los van Frankrijk’ werd de inzet van een jarenlange campagne. Dit wantrouwen werd nog verscherpt door de Franse interpretatie van het akkoord Deze was in Frankrijk zo ruim en zo breed dat al wat hierover gezegd en geschreven werd, in Vlaanderen kon aangewend worden tegen de sussende verklaringen van de opeenvolgende regeringen. In Vlaams-nationale kringen werd hier gretig en ruimschoots gebruik van gemaakt. Ward Hermans werd er een specialist van het akkoord en dankte een deel van zijn populariteit in Vlaanderen, in zijn strijd tegen het militair akkoord, aan de Franse generaals, politici en publicisten... |
|