Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd4. België contra NederlandDe agitatie van het Comité de Politique Nationale kreeg geen vat op de bredere lagen van de bevolking en in ieder geval niet op de openbare mening in Vlaanderen. Elk annexionisme ten koste van Nederland was reeds tijdens de oorlog door de voormannen en door de vlaamsgezinde pers onvoorwaardelijk van de hand gewezen. Toch vond deze politiek haar weerslag, onder invloed van P. Hymans, minister van buitenlandse zaken, in de officiële Belgische politiek na de oorlogGa naar voetnoot(25). Toen België door de Verbonden Mogendheden uitgenodigd werd zijn standpunt uiteen te zetten op de Vredeskonferentie, diende het een Memorandum in (17 jan. 1919) over de herziening van de verdragen van 1839. Deze zienswijze was de volgende: België wilde van geen neutraliteit meer weten en eiste een regime op van volledige onafhankelijkheid. Het stelsel van 1839 stortte hierdoor in elkaar. De drie verdragen die dit bezegeld hadden, dienden als een ondeelbaar geheel beschouwd en in het kader hiervan kon het verdedigings-systeem van België niet doelmatig ingericht worden: hiermede was het vraagstuk gesteld van Zeeuws-Vlaanderen, Nederlands-Limburg en Luxemburg. Er werd in dit memorandum niet uitdrukkelijk gesproken over gebiedsafstand, maar het lag er toch | |
[pagina 192]
| |
impliciet in, doordat men verwees naar mogelijke kompensaties voor Nederland op kosten van Duitsland. In de geest van dit memorandum werd het Belgisch standpunt door minister Hymans persoonlijk verdedigd voor de Opperste Raad, op 11 febr. 1919. Als gevolg hiervan werd bij de Vredeskonferentie een ‘Commission on Belgian Affairs’ ingesteld met als opdracht het onderzoek van ‘de mogelijke rektifikatie ten gunste van Nederland van de Duits-Nederlandse grens op de Beneden-Ems, als een kompensatie voor Nederland in zijn tegemoetkoming van Belgische aanspraken met betrekking tot de soevereiniteit over de Scheldemonding en het zuidelijk gedeelte van Limburg.’ Men lette op de formulering: het ging wel om een afstand van soevereiniteit vanwege de Nederlandse regering. Reeds op 14 februari legde, in de Nederlandse Tweede Kamer, de minister van buitenlandse zaken Van Karnebeek ondubbelzinnig het Nederlandse standpunt vast: in geen geval gebiedsafstand. De atmosfeer van de Belgisch-Nederlandse verhoudingen werd door de Belgische aanspraken en agitatie grondig verpest. Het Comité de Politique Nationale organiseerde meetings, gaf brochures uit, publiceerde kaarten, trachtte de Belgische publieke opinie op te porren, poogde kontakten te leggen in de gebieden waarop men aanspraak maakte. In Nederland werd vinnig gereageerd en in een overvloed van opstellen en pamfletten werden de Belgische eisen en de implikaties ervan bestreden. In Vlaanderen was de nederlandstalige pers kordaat tegen elke annexatie. Ook de socialistische partij wees deze politiek van de hand, ofschoon een aantal heetgebakerde Waalse socialisten er toch voor te vinden waren. Reeds op 8 maart was de aangestelde komissie klaar met haar verslag. Zij stond op het standpunt dat een herziening van de verdragen van 1839 diende onderzocht. De Belgische agitatiepogingen in Nederland werden voortgezet. Een sterke opschudding verwekte, enkele maanden later, de bekendmaking door uitgeweken aktivisten in Nederland van een vertrouwelijke nota van de Belgische minister van buitenlandse zaken aan het hoofdkwartier van het leger, met instrukties aan de Belgische agenten in Nederlands-Limburg, voor de bewerking van de openbare mening ten voordele van België. Dit stuk werd door de uitgevers ervan eerst gedateerd op 3 juli 1919. In feite was het van 20 mei. De datum is van belang, omdat men van Belgische zijde kon beweren, dat het opgesteld was en doorgegeven vóór de beslissing van de Opperste Raad en niet erna. Inderdaad: op 4 juni stelde de Raad een Kommissie van xiv in voor het onderzoek van de maatregelen | |
[pagina 193]
| |
die moesten getroffen worden met het oog op de herziening van de verdragen van 1839. Hieraan werd echter een veelbetekenende beperking gesteld: er mocht geen overdracht van soevereiniteit plaats hebben en er mochten geen internationale erfdienstbaarheden opgelegd worden. In deze kommissie sleepten de onderhandelingen nu verder aan zonder dat België iets kon bereiken. In mei 1920 brak België die af, zonder zichtbare reden. Meer dan waarschijnlijk is het dat men, van zekere Belgische zijde, nog steeds hopend op politeke voordelen, verwachtte meer te bekomen door druk van de geallieerden op Nederland. De Nederlands-Belgische verhoudingen bleven in de volgende jaren uiterst gespannen en de Belgische annexionistische politiek is zwaar blijven doorwegen, al hebben natuurlijk de ekonomische faktoren een zeer grote rol gespeeld in het vraagstuk van de waterwegen waardoor de haven van Antwerpen, over Nederlands grondgebied, de Rijnvaart diende tot stand te brengen in voorwaarden die een mogelijke konkurrentie met Rotterdam moesten verzekeren. Wij hebben hierboven eventjes gesproken van een tussenkomst van uitgeweken aktivisten in de Belgisch-Nederlandse geschillen. Zij hebben inderdaad heftig geageerd tegen de Belgische aanspraken, waarbij ook de achteruitstelling van de Vlamingen in België als een waarschuwend beeld van de toekomst aan de bevolking van Zeeuws-Vlaanderen en van Nederlands-Limburg werd voorgehoudenGa naar voetnoot(26). Nochtans is het zeer twijfelachtig of hun tussenkomst van enige betekenis is geweest. Wel was hun houding van belang in later jaren, toen zij weer vat hadden gekregen op de vlaams-nationalistische kringen, in het vraagstuk van het Belgisch-Nederlands verdrag. Aan te stippen valt hierbij dat de Nederlandse regering op geen enkel ogenblik een poging schijnt gedaan te hebben om de Belgen te betalen met gelijke munt: er is niet het minste spoor van een politiek die het zou beproefd hebben de innerlijke tegenstellingen te gebruiken om het de Belgische regering in haar politiek tegenover Nederland lastig te maken. Uiteindelijk kwam er van uitbreiding van het grondgebied niets terecht, buiten de annexatie van de Oostkantons (Eupen, Malmédy, Skt. Vith). Zelfs in Luxemburg dreigde het uit te lopen op een volledige mislukking. Reeds op 31 dec. 1918 had het Groothertogdom de laatste banden met het Duitse Rijk doorge- | |
[pagina 194]
| |
sneden door de opzegging van de bestaande spoorwegkonventie en van zijn lidmaatschap in de Zollverein. De Belgische regering, van haar kant, had in het bovengenoemd memorandum van 17 jan. 1919, de aandacht gevestigd op de betekenis van Luxemburg voor de veiligheid van België. Hier botsten de Belgische aanspraken en propaganda op een rivaal van belang: Frankrijk! Wel voerde ook hier P. Nothomb en zijn Comité propaganda, maar ze waren er blijkbaar niet opgewassen tegen de Franse invloeden. Toen de Luxemburgse Kamer een opiniepeilend referendum uitschreef over de ekonomische levensvoorwaarden van het land, sprak de bevolking zich in overgrote meerderheid uit voor een ekonomische aansluiting bij Frankrijk (4 juni 1919). Het vraagstuk is van belang voor de binnenlandse verhoudingen in België, omdat hier een van de aanknopingspunten te vinden is voor het sluiten van het in Vlaanderen zo beruchte Frans-Belgisch militair akkoord van 7 september 1920. |
|