Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd3. Het Belgisch nationalisme en de werking van het Comité de Politique NationaleWij hebben, in onze Geschiedenis van de Vlaamse Gedachte, vóór 1880 slechts twee waardevolle bijdragen kunnen vermelden voor de uitbouw van een Belgisch-nationale gedachte: die van J. Stecher, op historische grondslag, en die van Em. De Laveleye, met zijn teorie van de elektieve natie die de samenstellende natuurlijke naties overkoepelde. In de jaren die volgen op het jubeljaar 1880 komt een sterker Belgisch nationaal gevoel tot uiting. De twijfel aan het voortbestaan van de staat was verdwenen. De revolutionaire, en voor velen niet leefbare, staat van 1830-1831, had de storm overleefd van het Europese krisisjaar 1848. Hij was niet ten onder gegaan, zoals velen in Europa gedacht hadden, met de dood van Leopold I. Hij had eveneens het machtskonflikt tussen Duitsland en Frankrijk overleefd in 1870-1871. Een halve eeuw bestaan scheen een voldoende waarborg te zijn voor de toekomst. In de jaren 1880-1890 trad daarbij het land uit zijn geestelijke letargie. De ekonomische kracht van het jonge Rijk vond een merkwaardige expansie in het buitenland en de Kongolese politiek van Leopold II opende nieuwe horizonten: men kon zingen weldra van ‘ginds toch wacht u een strand // als een wereld zo groot // waar uw vlag staat geplant...’. Uit dit zelfvertrouwen en dit bewustzijn van eigen waarde, zou een verdieping groeien van de nationale gedachte: men zocht en vond in het verleden de diepere gronden van de staatsvorming van 1830 en de uitleg van de levensmogelijkheden ervan. In dit verband werd wel eens smalend gesproken over de nieuwe rijke die zijn stamboom liet opmaken. Vooral van Vlaamse zijde kwam verzet, toen men vaststelde dat deze Belgisch denkende en Belgisch willende burgerij de nationale gedachte uitbouwde op grond van de overheersing der Franse taal en van de tweetaligheid in Vlaanderen. Wij menen aangetoond te hebben, in ons bovengenoemd werk, dat de Vlaamse Beweging van haar kant deze staat loyaal had aanvaard, al hadden de flaminganten een heel | |
[pagina 186]
| |
andere opvatting van de natie dan de meeste franstaligen. De Vlaamse Beweging dient voor een deel gezien in het licht van die met elkaar in botsing komende opvattingen. Voor ieder onbevooroordeeld toeschouwer is het duidelijk dat de flamingantische opvatting vóór 1914 nochtans weinig gewicht in de schaal legde van de Belgische politiek. De toon werd hier aangegeven door de hogere stand in Vlaanderen die volledig verfranst was. Onder de teoretici van dit nieuw Belgisch-nationaal bewustzijn moeten twee namen op het voorplan geschoven worden: Edm. Picard en H. Pirenne. Geen van beiden heeft daarbij het Vlaamse feit eenvoudig uitgeschakeld. H. Pirenne is een leerling van J. Stecher: hij heeft in een Histoire de Belgique vanaf de vroegste tijden tot in onze dagen en waarvan de publikatie meer als dertig jaar geduurd heeft, de grondslagen gelegd van de geschiedenis der ‘Belgische natie’. Reeds in 1893, in de inleiding tot zijn Bibliographie de l'histoire de Belgique, worden de grote trekken van zijn teorie aangekondigd. In 1899, in een rede over ‘La nation belge’, is de kern van zijn opvatting samengevat: ‘un peuple de milieu...’ ‘ce que l'on pourrait assez justement appeler une nation lotharingienne’. Vanaf 1900 verschijnt zijn Histoire de Belgique. Wat er de flaminganten het meest heeft in getroffen en wat zij hardnekkig bleven verwerpen was de teorie van de historische tweetaligheid van Vlaanderen. Door de propagandisten van de Belgische idee is de teorie van Pirenne zeer vaak herleid tot een ware karikatuur. In feite heeft Pirenne een sterk bewustzijn behouden van de historische eenheid der Nederlanden tot in de 16de eeuw en ook van de Belgisch-Luikse tegenstelling tot in 1794. Hij was ook niet blind voor de Waals-Vlaamse dualiteit. Op het Waals kongres van 1905, waar hij de mogelijkheid verwierp om een geschiedenis van Wallonië te schrijven, verklaarde hij dat er in België bestond ‘une communauté de civilisation, très réelle et historiquement établie, que l'on désigne littérairement quand on parle de l'âme belge,’Ga naar voetnoot(15) maar dat er ook in Vlaanderen en Wallonië bestaat ‘une sorte de sentiment national distinct, une manière différente de penser, de sentir, de comprendre, de voir’. In het algemeen systeem van de nationaliteitenteorie is de opvatting van Pirenne te herleiden tot die van het Frans nationalisme zoals dit werd geformuleerd door Renan. Pirenne sluit hierbij nogmaals aan in zijn rektorale rede van 1919: La nation belge et l'Allemagne. | |
[pagina 187]
| |
Hij sprak in 1905 van de ‘âme belge’ als de ‘literaire uitdrukking’ van de gemeenschappelijke, historische beschaving van België. Het tema van de ‘âme belge’ werd voor het eerst behandeld door Edm. Picard in 1897, in een opstel l' Ame Belge verschenen in Parijs, in de Revue Encyclopédique Larousse (24 juli). Er werd met de uitdrukking geschermd en gevochten, in hoofdzaak tegen de aanspraken van de Vlaamse Beweging, op dusdanige wijze dat Edm. Picard in een reeks artikelen verschenen in Le Peuple (van december 1905 tot oktober 1906) de ware toedracht van de zaak wenste uiteen te zetten. In deze serie opstellen gebundeld onder de titel Essai d'une psychologie de la nation belge, suivi de l'Idée du droit en Belgique, doet Picard een poging om de karaktereigenschappen te formuleren van de Belgische natie. Tegen hen die in zijn teorie een wapen gevonden hadden om de begrippen Waal en Vlaming te negeren, neemt Picard zeer duidelijk stelling: ‘chez nous, malgré l'âme commune historiquement modelée, Flamands et Wallons demeurent, au dessous, parfaitement distincts. Il a fallu l'incurable niaiserie des ambidextres pour me prêter une autre opinion quand, en 1897, j'ai inauguré cette expression l'âme belge’. België, heeft volgens Picard, niettegenstaande zijn twee talen en zijn twee bevolkingen, een gemeenschappelijke ziel die tot uiting komt in de kring van de gemeenschappelijke belangen, maar de bestaande verschillen niet opheft. Wat de Belgische ziel kenmerkt zijn de eigenschappen die gemeengoed geworden zijn van onze beide etnische groepen door de historische fataliteiten en die ten andere steeds in wording zijn of in ontwikkeling. Het gaat hier derhalve om historisch geworden eigenschappen. Picard onderscheidt aldus voor België de volksgemeenschappen en de natie. Deze laatste kan samengesteld zijn uit elementen van verschillende volken, wat voor België het geval is. De geestelijke vader van de ‘âme belge’, evenmin als de geschiedschrijver van dit gemeenschappelijk verleden dat het bewustzijn bracht van de ‘âme commune’ en van de ‘conscience nationale’, vervalt aldus niet in de goedkope publicistiek van de franstaligen in Vlaanderen en de partijgangers van de verfransing van heel België die niet eens willen aanvaarden, dat er Vlamingen en Walen zijn. Zowel Edm. Picard als H. Pirenne blijven vasthouden aan het feit en aan de teorie van een volkse dualiteit in België, zonder echter hieraan de waarde en de betekenis toe te kennen van een werkelijk nationaliteitendualisme. De Belgische patriot, de franstalige patriot in Vlaanderen, zagen hun vaderlandsliefde in het licht der teorieën van Picard en Pirenne, en bogen deze sterk naar hun | |
[pagina 188]
| |
eigen aktuele opvattingen. In het feit van de historische tweetaligheid van Vlaanderen vond de franstalige burgerij de gewenste ideologische grondslag van waaruit zij haar eigen posities als de enige Belgische kon blijven verdedigen. Ze bleef hierbij evenwel niet staan. Op de vooravond van 1914 gaat een kleine groep reeds een stap verder in de uitdieping van de nationale gedachte. P. Nothomb, de bezieler van het latere Comité de Politique Nationale, stelt deze evolutie voor als de overgang van het patriottisme naar het nationalisme: ‘le patriotisme est un sentiment, le nationalisme est une doctrine’Ga naar voetnoot(16). De Belgen waren, volgens hem, vóór 1914 wel diep gehecht aan hun land, maar weinigen onder hen hadden dit gevoel beredeneerd en er de nodige gevolgtrekkingen uit gehaald. De oorzaak van dit in gebreke blijven was het regime van neutraliteit waaronder wij leefden en dat niet alleen ondergaan werd, maar ook verheerlijkt. Deze geestesgesteldheid veranderde langzaam onder invloed van de reeds vermelde faktoren (de wereldexpansie in de handel, het verwerven van koloniaal bezit) en juist op de vooravond van de oorlog had een groep in Brussel besloten over te gaan tot de uitgave van een nieuw tijdschrift dat de titel zou dragen L'Idée nationale. De oorlog versnelde - wij volgen hier de gedachtengang van Nothomb - de groei van dit Belgisch nationalisme. De krijgsverrichtingen leerden, vanaf de eerste dagen van de vijandelijkheden, aan deze nationalistische kringen welke de grote betekenis was van het Scheldevraagstuk en van de verdediging van de Oostgrens in verband met Luxemburg en Nederlands-Limburg. In de eerste twee maanden reeds was, beweert Nothomb, in de geesten geformuleerd wat men later genoemd heeft ‘het nationalistisch programma’. De eerste die het stilzwijgen dat hierover bewaard werd, verbrak, was F. Neuray in zijn dagblad Le XXe SiècleGa naar voetnoot(17). Bijna de hele franstalige vluchtelingenpers viel hem bij. Er ontstond een hele literatuur. In mindere of meerdere mate gaan een deel van de publikaties van P. Nothomb (La Barrière belge. Essai d'histoire territoriale et diplomatique), F. Passelecq (uitgave van het memorandum van Banning over de verdediging | |
[pagina 189]
| |
van de Maas)Ga naar voetnoot(18), N. Wallez (La Belgique de demain et sà politique), E. Baie (La Belgique de demain); Ryckman-Betz (Le baron Nothomb et la question luxembourgeoise), Jules Destrée (La Belgique et le grandduché de Luxembourg), P. Crokaert (Un précurseur: le général de Brialmont), Trévire et Nervien (Les traités de 1830 et de 1839), Maur. Des Ombiaux (Revendications territoriales de la Belgique) in dezelfde richting. Ook verscheidene publicisten en journalisten brachten de echo van deze eisen: Dumont-Wilden, Terwagne, Ducatillon, Ch. Bernard, Ch. Olyff e.a. Er valt voorzeker bij dit alles een onderscheid te maken in de verschillende, zeer fantasierijke teorieën van deze publicisten. De houding van Eug. Baie bijv., die vóór de oorlog gepoogd had een Entente hollandobelge tot stand te brengen, is in zijn opstel over La Belgique de demain, helemaal verschillend van de meestal sterk anti-Nederlandse literatuurGa naar voetnoot(19). Deze Belgisch-nationalistische campagne heeft heel wat mensen geërgerd - niet alleen de flaminganten! - maar de groep beschikte blijkbaar over zeer hoge bescherming. Dat Neuray en Nothomb door de censuur met rust werden gelaten en ongehinderd hun gang konden gaan, wordt voor ons begrijpelijk, indien wij rekening houden met de verdeeldheid die omtrent deze vraagstukken in de ministerraad zelf bestond. Hier werd, op 7 april 1915, het probleem van de eventuele annexaties behandeld. Minister Van de Vyvere was er partijganger van, indien zij werden aangeboden. De aanhechting van Luxemburg had er de algemene sympatie. De Koning was het meest terughoudend, wat samenhangt met zijn visie op het verloop van de oorlog: hij achtte het niet uitgesloten, dat de vrede zou tot stand komen op de frontlijn en het een vrede door vergelijk diende te wordenGa naar voetnoot(20). Tien dagen later werd besloten dat de gebiedsuitbreidingen die allen wensten - vooral wat Luxemburg betreft - het voorwerp niet zouden uitmaken van verklaringen van onze diplomaten: de vraag moest open gelaten worden, wegens de onzekere uitslag van de oorlog. Als gevolg hiervan werd uit de nota aan de Belgische gezanten, opgesteld op 15 april, alles geschrapt wat erin betrekking had op eventuele aanspraken op de monding van de Schelde, op Nederlands- | |
[pagina 190]
| |
Limburg, op het groothertogdom Luxemburg en op vijf Duitse kantonsGa naar voetnoot(21). Het is niet te verwonderen dat onder deze omstandigheden (de geheime wens van velen, de voorzichtige houding van anderen), de annexionisten vrij hun campagne konden voeren tot ‘teruggave’ van wat als oorspronkelijk Belgisch gebied werd beschouwd en alleen ten gevolge van de internationale verwikkelingen was verloren gegaan. Men eiste Zeeuws-Vlaanderen op, de monding van de Schelde (de pas van de Wielingen!), soevereiniteitsrechten op de Schelde in Nederland, Nederlands-Limburg, een aantal Duitse kantons, het groothertogdom Luxemburg. Aan de aktivisten liet men het over Frans-Vlaanderen op te eisen... Men zag dit groter België in het kader van een West-europees blok, als een bolwerk tegen Duitsland, waarbij wij onwillekeurig terugdenken aan de politiek van Bethmann-Hollweg, maar dan in omgekeerde richting. Koning Albert was over dat alles weinig te spreken. Hij beklaagde zich herhaaldelijk over de drijverijen van de annexionistische pers. J. Davignon, minister van buitenlandse zaken, moest aan de Koning toegeven (onderhoud van 6 jan. 1916) dat het leven hem lastig gemaakt werd door de annexionisten die invloedrijke elementen hadden in de regering en in zijn eigen bureaus. Op 27 februari tekende de Koning in zijn notitieboekje aan hoe Le Havre meer en meer het centrum werd van de nationalistische overdrijvingen en hoe daar Le XXe Siècle aan het hoofd stond van de beweging, aangemoedigd door zekere ministers. Op 20 oktober 1916 drong de Koning, in de loop van een gesprek, bij minister de Broqueville erop aan, dat hij zijn invloed zou gebruiken op Neuray om deze het zwijgen op te leggen over de vraagstukken van Luxemburg en de ScheldeGa naar voetnoot(22). Deze koninklijke afkeuring heeft niet belet dat de invloedrijkste beschermer van Neuray-Nothomb c.s. minister P. Hymans, op 1 jan. 1918 minister van buitenlandse zaken werd en ook als dusdanig mede opgenomen werd in de kabinetten Delacroix na de oorlog. Dit alles vormt een nog weinig bestudeerde en zeer onvoldoend gekende episode uit de Belgische geschiedenis tijdens en onmiddellijk na de oorlog. Bij de bevrijding van het land werd door de Belgische nationalisten hoog van de toren geblazen. De woordvoerders van het Comité de Politique Nationale, dat opgericht werd | |
[pagina 191]
| |
in december 1918Ga naar voetnoot(23), zetten een heftige campagne in en vonden in deze nationalistische kringen een breed gehoor, niet zonder daarbij op verzet te stoten van vlaamsgezinden en socialisten. Dit Belgisch nationalisme vergiftigde mede de anti-Vlaamse atmosfeer die reeds zo sterk belast was met anti-flamingantische en anti-aktivistische reaktiesGa naar voetnoot(24). |
|