Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd2. De Repressie van het AktivismeToen Fredericq deze verklaring aflegde, was sedert meer dan twee maanden, in de repressie van het aktivisme, een anti-Vlaamse reaktie losgebroken die weldra, door al wie flamingant was, als een echt schrikbewind werd beschouwd. Naarmate het grondgebied bevrijd werd, werden overal de aktivisten opgeleid en in | |
[pagina 181]
| |
kampen of gevangenissen opgesloten. In zekere gevallen, zoals bij Dosfel (15 november), gebeurde dit vormelijk en beleefd. In andere werden de aktivisten samen met elementen van gemeen recht opgesloten. Sterker misschien nog dan de arrestaties, sloeg het brutaal geweld de aktivisten en wie van aktivisme beschuldigd werd, met schrik. Gent gaf hier het voorbeeld: een aantal huizen van universiteitsprofessoren en vooraanstaande aktivisten werden kort en klein geslagen en de inboedel werd op straat geworpen en in brand gestoken. In ‘vaderlandse’ kringen werd dit beschouwd als een manifestatie van ‘spontane volkswoede’. In de ogen van de aktivisten was het een vooraf beraamde weerwraak van het Gentse franskiljonisme dat zijn gewillig instrument vond in het gepeupel van de stad. Het valt niet bij benadering te zeggen hoeveel personen werden gearresteerd onder beschuldiging van aktivisme. Voor een generatie die de getallen heeft leren kennen van de slachtoffers in de koncentratiekampen en bij de uitmoording van de Joden, die in eigen land de arrestatie beleefde van meer dan honderdduizend burgers, die de weerklank heeft gehoord van de uitmoording in Frankrijk en in Italië, in Tsjecho-Slovakije en in Joegoslavië, schijnt het aantal in ieder geval belachelijk klein. Ook het aantal veroordelingen die volgden in de jaren 1919-1922 verzinkt daarbij in het niet. Voor de tijdgenoten was het echter een schrikbewind en men zou er zeer vlug de openbare mening in Vlaanderen kunnen door in beroering brengen om een campagne voor amnestie in te zetten. Het hoogste getal veroordelingen dat wij vonden is dit opgegeven door de (derde) Raad van Vlaanderen, in 1932. Het bereikt, voor de straffen van meer als acht maanden, het getal van 312Ga naar voetnoot(6). Men dient daarbij echter rekening te houden met de honderden die maandenlang in de gevangenis verbleven maar niet verder vervolgd werden. Men moet er ook de honderden bijrekenen die als rijksambtenaren of als bedienden bij provinciale en gemeentelijke besturen uit hun ambt werden ontzet (de zgn. ‘gebroodroofden’). Volgens een berekening van de tegenstanders van bestuurlijke amnestie (1938) ging het hier om 1637 rijksambtenaren en ongeveer 1600 bedienden bij provinciale en gemeentelijke besturenGa naar voetnoot(7). Zie blz. 182. Duizenden werden aldus getroffen. Meer als door het aantal ar- | |
[pagina 182]
| |
restaties werd een atmosfeer van terreur geschapen door de willekeur waarmede deze waren geschied en door de toestand van rechteloosheid waarin de getroffen families zich bevonden. Zo verging het de studenten aan de Vlaamse universiteit. In het geheel werden slechts vijf onder hen veroordeeld voor aktivistische werking (Wies Moens, Lode Craeybeckx, Rob. Van Genechten (bij verstek), Arth. Mulier en Alb. D'Haese), maar hun werd ongenadig de weg afgesneden voor de voortzetting van hun studies. De professoren van de centrale eksamenkommissie weigerden, gans willekeurig aanvankelijk en later op grond van een wettelijke beschikking, de ex-gandavenses te ondervragenGa naar voetnoot(8). Bij ministeriële circulaire van begin 1919 werden aan de rektoren der staatsuniversiteiten instrukties gegeven om de inschrijving te weigeren aan de studenten die tijdens de bezetting kursus liepen aan de Gentse universiteitGa naar voetnoot(9). De vrije universiteiten volgen dit voorbeeld. Veel ophef maakte de publikatie, door het blad L'Express te Luik, op 21 jan. 1921, van de instrukties van de prokureur-generaal te Luik aan de parketten (16 nov. 1918) waarin o.a. werd gezegd dat men weliswaar geen misbruik mocht maken van een willekeurig optreden, maar toch over de bezwaren van wettelijkheid moest heenstappen indien anders de openbare veiligheid erdoor in het gedrang zou komen. Het was zo kras, dat toen dit feit later openlijk werd aangeklaagd bij de bekende Deense schrijver Georg Brandes, minister Vandervelde in Le Peuple ten stelligste ontkende dat een dergelijke instruktie ooit werd gegevenGa naar voetnoot(10). Reeds bij de wet van 10 mei 1919 op de oorlogsschade, werden de veroordeelde aktivisten van de voordelen ervan uitgesloten. Daarbij kwam nog dat, na de eerste processen, de aktivisten tot het betalen van een zeer zware schadevergoeding aan de staat werden veroordeeld doordat de staat zich aanstelde als burgerlijke partij en aldus de klip omzeilde van art. 12 der Grondwet dat de verbeurdverklaring van de goederen in de toekomst had verboden. Hierbij dient er verder de aandacht nog op gevestigd dat, tot 30 april 1919, de aktivisten voor de krijgsgerechten werden gebracht, omdat het land nog in staat | |
[pagina 183]
| |
van oorlog verkeerde. Hoe de krijgsraden de zaak opvatten, werd reeds op 23 jan. 1919 duidelijk: de eerste aktivist die voor een krijgsraad verscheen, Rob. De Waele, docent aan de Gentse universiteit en lid van de Raad van Vlaanderen, maar voor het overige een man zonder enige politieke aktiviteit of betekenis, werd ter dood veroordeeldGa naar voetnoot(11). Het scheen wel, in de maanden die volgden, of het een hopeloze ineenstorting werd. Op 3 maart 1919 schreef Dosfel aan Verschaeve: ‘wij zullen strijden. Ik heb, evenals gij, weinig geloof en hoop - veel liefde - wij zullen de dood vertragen, in ieder geval’Ga naar voetnoot(12). De aktivistenprocessen volgden elkaar nu regelmatig op. Roza De Guchtenaere, een Gentse lerares, verscheen op 18 april voor de krijgsraad in Brussel en werd er tot vijftien jaar dwangarbeid veroordeeld. Van 2 tot 9 september greep het proces van Aug. Borms - hij was op 8 febr. in zijn schulplaats te Brussel ontdekt - plaats voor het Hof van Assisen in Brussel. Veel ophef maakte het pleidooi van Mr. Edm. Van Dieren die begon met de Kruissprook van Multatuli: ‘Kom mee, kom mee, komt allen mee, daar wordt een man gekruist // Daar is wat schoons te zien op Golgotha...’. Het werd de doodstraf. De toondichter Jef Van Hoof werd veroordeeld tot negen maanden, de jonge Antwerpse onderwijzeres Anna Mortelmans tot vijf maanden voorwaardelijk. Op 14 nov. 1919 werd oudvolksvertegenwoordiger Adelfons Henderickx in Antwerpen tot tien jaar dwangarbeid veroordeeld en levenslange beroving van zijn burgerrechten. Op 3 april 1920 volgde de veroordeling van Ant Jacob (10 jaar), M. Rudelsheim (10 jaar) en Herman Vos (3 jaar). De socialistisch-kommunistische Jef Van Extergem werd op 16 juni 1920 veroordeeld tot twintig jaar dwangarbeid. Ophefmakend was het proces van de universiteitsprofessoren die de wijk niet hadden genomen: op 17 juli 1920 verscheen L. Dosfel, naast C. De Bruyker, J. Mees en A. De Jaegere voor het Hof van Assisen. Dosfel werd verdedigd door Mr. Borginon en Mr. Frans Van Cauwelaert. Het werd tien jaar voor Dosfel, 5 jaar voor De Bruyker en twee jaar voor de anderen. Op 10 dec. 1920 werd de jonge dichter Wies Moens veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar en een schadevergoeding van tweeduizend frank aan de staatGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 184]
| |
Zo ging het steeds verder. Nog op 22 mei 1922 werd Pater D.A. Stracke tot drie jaar veroordeeld en in juli 1922 werd de ex-gandavensis Arth. Mulier, die opgenomen was door de katolieke partij en als provinciaal raadslid reeds verkozen was tot bestendig-afgevaardigde in de provincie West-Vlaanderen, op aanklacht van een politieke tegenstander nog veroordeeld tot drie jaar. Wij hebben deze namen hier vernoemd omdat het gaat om personen die nog een rol zullen spelen in de Vlaamse Beweging of om processen die een bijzondere weerklank vonden. Het waren trouwens niet alleen de aktivisten die bedreigd werden in hun vrijheid. De Veiligheid van de Staat wilde blijkbaar haar werk van tijdens de oorlog voortzetten. In november 1920 werd brankardier Maur. Geerardyn, met nog drie andere beklaagden, voor de Krijgsraad gebracht, beschuldigd van defaitisme. Zij werden echter vrijgesproken. Het was als de eerste aanloop voor het proces Debeuckelaere. Deze was in 1919 verkozen tot volksvertegenwoordiger van de frontpartij en stelde zich in 1921 opnieuw voor. In de weken die deze laatste verkiezingen voorafgingen werd een heftige campagne tegen hem gevoerd door Le Soir op grond van Duitse dokumenten die het bestaan en de samenzwering van de Frontpartij, tijdens de oorlog aan het front, moesten bewijzen. Debeuckelaere werd gearresteerd enkele dagen vóór de verkiezingen maar werd, na negen maanden voorarrest, vrijgesprokenGa naar voetnoot(14) Er werden trouwens niet alleen aktivisten of flaminganten getroffen. De Antwerpse socialist Jamar, in nov. 1919 tot volksvertegenwoordiger gekozen op de socialistische lijst in Antwerpen, werd nog vóór de opening van het parlement gearresteerd voor zijn journalistieke aktiviteit in De Belgische Socialist tijdens de oorlog, waarbij hij verwikkeld werd in een potsierlijke geschiedenis van spionage en verklikking. Voor velen was het duidelijk dat men, achter Jamar, Huysmans wilde treffen. Het proces eindigde (25 mei 1920) met een algemene vrijspraak, met uitzondering van Jamar die tot zes maanden gevangenisstraf werd veroordeeld, maar tevens tot vijf jaar beroving van zijn burgerlijke en politieke rechten, zodat | |
[pagina 185]
| |
hij niet meer verkiesbaar was als volksvertegenwoordiger. Aan de andere zijde werd op 5 juni 1920 baron Evence Coppée gearresteerd onder beschuldiging van handel met de vijand, maar reeds in oktober in vrijheid gesteld. De zaak Coppée zou later nog vrij sterk de openbare mening beroeren en vindt daarom haar plaats in de geschiedenis van de repressie en de uitzuiveringsprocessen na 1918. |
|