Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 162]
| |
Haverse politiek, stonden een deel passieve flaminganten op het standpunt, dat Vlaamse waakzaamheid en strijdvaardigheid geboden waren en dat de regering van Havere toch niet honderd procent was wat zij voor de Vlamingen had horen te zijn. Dit flamingantisme vindt men weer in De Belgische Standaard waarvan wij de geschiedenis in grote trekken reeds hebben geschetst in de verhouding ervan tot Ons Vaderland en in De Stem uit België, in Engeland uitgegeven door Floris Prims. Zoals het blad van Pater Peeters, stond ook dat van Floris Prims voor elk gezond denkend mens boven elke verdenking van een openlijke of verkapte anti-Belgische houding of sympatie met het aktivisme. Dit belette niet dat het blad voortdurend moeilijkheden had met de censuurGa naar voetnoot(7). Deze pers was nochtans voor zekere flaminganten zo weinig kordaat in haar Vlaamse uitingen dat er een ogenblik gedacht werd aan de oprichting van een Vlaams dagblad met radikaler inhoud. In deze plannen waren o.a. Dr. Van de Perre, Dr. H. Allaeys en Dr. Hil. Gravez betrokken. Op 20 dec.1917 kwam het zelfs tot de stichting van een n.v. Ons Vlaanderen met het doel dit weekblad, dat sedert 25 febr. 1915 in Parijs verscheen, verder uit te geven en tot een groot dagblad uit te werken dat uiteindelijk De Belgische Standaard en Ons Vaderland zou opgeslorpt hebben. Van dit alles kwam niets terechtGa naar voetnoot(8). Wij mogen volstaan met dit alles hier even te vermelden: van groot belang voor de verdere ontwikkeling van de Vlaamse Beweging is het niet geweest. Dit geldt ook, hoewel toch in mindere mate, voor de aktie van Cam. Huysmans. Deze was aanvankelijk in het bezet gebied gebleven, maar zijn positie werd er, als sekretaris van de Tweede Internationale, einde december 1915 zo wankel, dat hij verkoos de wijk te nemen naar Nederland. Hij gaf aldaar later een krant uit: De Belgische Socialist - Le socialiste belge (23 sept. 1916)Ga naar voetnoot(9). Zijn naam kwam vooral in opspraak door zijn aanwezigheid op de Internationale Socialistische Konferentie in Stockholm (juni 1917). Wij hebben gezien dat er daarop ook een socialistisch-aktivistische delegatie aanwezig was. Toen de | |
[pagina 163]
| |
Vlaamse Beweging er te berde gebracht werd, verdedigde Huysmans het standpunt van de kulturele autonomie, een opvatting die hij reeds vóór 1914 had vooruitgezet in zijn polemieken. Toen Vrij België zijn optreden in Stockholm afkeurde, kreeg hij de gelegenheid om, in een brief aan de redakteuren, zijn zienswijze nader toe te lichten zowel over de wenselijkheid van zijn aanwezigheid op de konferentie als over de inhoud van zijn voorstel. Naar zijn opvatting bracht kulturele autonomie de splitsing met zich van het ministerie van kunsten en wetenschappen waarin alle scholen, dus ook de technische, moesten ondergebracht worden. Hij waarschuwde daarbij Van Cauwelaert en Hoste tegen een al te groot optimisme voor wat een snelle oplossing van het Vlaamse vraagstuk na de oorlog aangingGa naar voetnoot(10). Op het vierde kongres van de Bond der Belgische Arbeiders in Nederland (25-26 dec. 1917) werd een resolutie aangenomen waarin de Bond verklaarde de principes van het Hollands-Skandinaafs komitee tot de zijne te makenGa naar voetnoot(11). Huysmans was aldus gedekt aan Vlaamssocialistische zijde, maar zijn optreden te Stockholm bleef, na de oorlog, de Brusselse patriottische socialisten zo zwaar op de maag liggen, dat Huysmans van de eerste gelegenheid gebruik maakte om over te stappen naar Antwerpen (1919) waar dan zijn grote politieke loopbaan begon. De twee figuren die in het ‘aktieve passivisme’ werkelijk onze aandacht vragen, omdat zij in grote mate de oriëntering van de katolieke flaminganten - de overgrote meerderheid in de Vlaamse Beweging! - hebben bepaald, zijn Dr. A. Van de Perre en Frans Van Cauwelaert. Dr. A. Van de Perre, die vóór de oorlog een zeer vooraanstaande rol in de Beweging speelde, was in 1914 uitgeweken naar EngelandGa naar voetnoot(12). Lange tijd stond hij op het standpunt dat voor de flaminganten zwijgen plicht was. Hij ging hierin verder dan Van Cauwelaert. Hij dacht nochtans aan deze opvatting geen afbreuk te doen door het 21-julimanifest van Van Cauwelaert c.s. te on- | |
[pagina 164]
| |
dertekenen en in Engeland te verspreiden. In Vlaams opzicht werd de toestand echter dusdanig dat Van de Perre, na een tijd van radeloosheid, eindelijk in nov. 1915 tot de overtuiging kwam dat er moest gesproken worden. Het was wellicht ook best voor zijn reputatie, want er bestond wel meningsverschil over zijn optreden in het eerste jaar van de oorlog. Hij had er zelf aanleiding toe gegeven. Eerst en vooral door zijn Belgische propagandareis naar Zuid-Afrika, waar op 18 okt. 1914 de burgeroorlog uitgebroken was. Een gedeelte van de Boeren had naar de wapens gegrepen tegen Engeland om, gebruik makend van de oorlog, de oude vrijheid opnieuw te veroveren. Het eindigde met de nederlaag van de opstandige Boeren. Op 4 dec. 1914 was Van de Perre ‘op vraag van de Engelse regering’ naar Zuid-Afrika vertrokken om de Boeren warm te maken voor de Belgische zaak. Hij was op 23 maart 1915 terug in Plymouth. het was een officiële zending die met gemengde gevoelens werd onthaald door een gedeelte van de bevolking dat in hem een agent zag van de Engelse regering: de Boeren winnen voor België betekende in hun ogen ze ook winnen voor Engeland. Dr. Van de Perre was blijkbaar zelf diep verscheurd in zijn gevoelens: hij bracht hulde aan Smuts, maar ook aan de rebel Jopie Fourie die terechtgesteld werd... Dr. Van de Perre kwam ziek terug in Engeland en velen van zijn vrienden behielden de indruk, dat zijn gezondheid in Zuid-Afrika geknakt was en dat hij nooit meer de stoere Van de Perre van vroeger geworden is. Toch was deze man van aktie, na een maand rust, weer op de been. Hij was ten zeerste bekommerd over wat de na-oorlog zou brengen, vooral op ekonomisch gebied en meer bijzonder nog voor de haven van Antwerpen. Bracht deze bezorgdheid hem een tijdlang in het vaarwater van een Belgisch nationalisme dat zijn uiting vond in een annexionistisch streven? In een toespraak in het Salisbury-hotel te Londen, op 20 mei 1915, had hij het, met het oog op onze ekonomische toekomst, over een konventie die aan het overwonnen Duitsland zou dienen opgelegd ofwel een toestand die moest bereikt worden ‘door een uitbreiding van grondgebied’. Waar hij dit laatste zag, is niet heel duidelijk. Wel heeft hij niet deelgenomen aan een soortgelijke campagne tegen Nederland, maar op 22 juni 1915 antwoordde hij toch in La Métropole op een aanval van De Vlaamsche Stem die hem zijn aanexionistische voordracht verweet, dat hij geen tegenstelling zag tussen zijn Vlaamse opvattingen en de gedachte van een uitbreiding van grondgebied, zelfs indien deze laatste een aangroei van het Waalse element tot gevolg zou | |
[pagina 165]
| |
hebben. Wij vonden geen andere omschrijving van wat hij hiermee bedoelde. Op de konferentie van 20 mei had hij ook gehandeld over de Vlaamse kwestie. Hij sprak er zijn overtuiging in uit, die hij gehad had vóór de oorlog, die hij tijdens de oorlog nog had en die ook ongewijzigd zou zijn erna - zoals hijzelf zegde - dat het taalprobleem een der voornaamste vraagstukken was die in het land waren gesteld. Zoals gezegd, hervatte hij einde november weer zijn aktiviteit in de Vlaamse Beweging, bij zover dat hij een van de zwarte beesten werd van de franstalige pers en de Veiligheidsdiensten. Zijn positie tegenover de aktivistische politiek was nochtans zeer scherp, niet alleen op het vlak van de praktische politiek, doch ook op dat van de principiële Vlaamse posities. Hij publiceerde aldus in Vrij België (4 en 18 febr. 1916) twee uitvoerige artikelen tegen de bestuurlijke scheiding die hij verwierp, omdat hij niet geloofde dat ze ons een stap nader zou brengen tot de oplossing. Meer als een jaar later evenwel, in een scherpe brief aan minister Hubert (6 maart 1917), naar aanleiding van een onderzoek ingesteld tegen zijn sekretaris M. Cordemans, komt de merkwaardige zin voor dat Van de Perre zich niet beschouwde ‘comme appartenant à un peuple libre’. Hij kondigt er de strijd aan die hij na de oorlog zal voeren voor recht en gerechtigheid ‘car quoique l'histoire nous apprenne que jamais justice n'est faite à un peuple sans révolution ou sans guerre, nous continuons à avoir confiance dans la légalité’Ga naar voetnoot(13). Een zonderlinge redenering om in de wettelijkheid te blijven! Enkele maanden later, in een artikel over het boek van F. Passelecq La question flamande et l'Allemagne, schreef hij (in De Belgische Standaard, 27 nov. 1917) dat de Vlamingen in dit land de meerderheid niet konden uitmaken zolang de Walen met de franskiljons in Vlaanderen blok vormden. De Walen zullen steeds in Vlaanderen het nodige aantal volksvertegenwoordigers vinden om met hen te stemmen (een tiental uit Vlaanderen volstaat en voor deze mensen is er steeds wel een plaats op de partijlijsten in Vlaanderen). Intussen was Dr. Van de Perre met zijn familie naar Frankrijk overgekomen, waar hij zich vestigde in Honfleur, aan de monding van de Seine (30 mei 1917). Hij ontving hier heel veel bezoek van uit de frontlinie. Op 28 juli publiceerde Ons Vaderland een zeer lovend en waarderend artikel over hem, zonder schaduw of voorbehoud. Het was ondertekend IJzer, d.w.z. de frontleiding. | |
[pagina 166]
| |
De opvattingen van Van de Perre over het aktivisme en zijn samenwerking met de Duitsers zijn intussen niet veranderd. In het elfde-julinummer van De Belgische Standaard (1917) had hij nogmaals al zijn bezwaren samengevat; zijn redenering mag als gemeengoed beschouwd worden van alle flaminganten die de Duitse hulp afwezen. Ze komt hierop neer: onszelf zijn met onze eigen Vlaamse beschaving onder Duitse invloed is iets dat vloekt als water en vuur. Wij zouden ekonomisch opgeslorpt en zelfs koelies worden: zie naar het voorbeeld van de Polen. Ekonomische inlijving brengt politieke afhankelijkheid mede en de beide talen zijn zo verwant dat na twintig jaar die van ons zou verdwenen zijn. Dit was de motivering ingeroepen door een man waarvan niets in zijn leven getuigt dat hij zou gedreven geworden zijn door persoonlijke politieke ambities, door geldzucht of door een zwak voor eerbewijzen, gekocht door dubbelzinnig geschipper. In zijn bekommering om de toekomst, doorzag hij ook zeer juist de bedoelingen van de Duitse politiek: bij een vrede door vergelijk het behoud vragen van de bestuurlijke scheiding. Deze eis - zo schreef hij aan minister Poullet (nov. 1917) - zal ongetwijfeld steun vinden bij een niet onaanzienlijk gedeelte van ons volk zelf, zodra er geen gevaar meer aan verbonden is voor Duitse overheersing. Waarom - vroeg hij - spreekt dan de Belgische regering het woord niet uit, dat aan de vijand definitief het Vlaamse wapen uit de hand zou slaan? Wij weten, dat de regering niet sprak en niet eens openlijk durfde zeggen waarom ze dit niet kon. Dr. Van de Perre werkte intussen aan een andere taak die hij op zich genomen had: het buitenland voorlichten. Op 11 juni 1918 ontving hij eindelijk het eerste exemplaar van zijn boek The language question in Belgium, een stevige studie van 238 blz. Dieper en dieper werkte op Dr. Van de Perre de tragiek in van de Vlaamse Beweging tijdens deze oorlog. Hij werd daarbij sterk getroffen door de politiek van de geallieerden tegenover de Tsjechen en de manier waarop die aan het publiek werd voorgesteld. In zijn bekende veertien punten had president Wilson aan de Slavische minderheden in Oostenrijk-Hongarije autonomie beloofd, geen zelfstandigheid. Toen tot de verbrokkeling van de Donaumonarchie besloten werd, verklaarde in juni 1918 de regering van de u.s.a. dat ze zich inzette voor de volledige onafhankelijkheid van alle Slavische volkeren in Duitsland en in de Donaumonarchie. Als gevolg hiervan werd in september de revolutionaire Tsjechische Raad door President Wilson als oorlog- | |
[pagina 167]
| |
voerende regering erkend. De Franse regering was hierop reeds vooruitgelopen en had Tsjechische regimenten ingezet op het front. Zij werden op 30 juni door de president van de Franse Republiek toegesproken als ‘helden’. Omstreeks deze tijd was het dat de socialistische, Belgische journalist L. Piérard schreef over ‘les sublimes déserteurs’, een woord dat door de Vlaamse nationalisten na de oorlog opgeraapt werd om de Vlaamse overlopers te verheerlijken. Dr. Van de Perre schreef, in de dagen of weken die volgden op deze toespraak, een memorandum La conscience flamande et la guerre, waarvan wij de geadresseerde niet kennen, maar dat getuigt van zijn diepe verscheurdheid. De woorden van de Franse president - zo schreef hij - ‘ont jeté le trouble dans mon âme’. Helden hier, verraders in Oostenrijk-Hongarije! Hij vroeg zich af of hij niet te ver gegaan was door de aktivisten te verloochenen die niet eens, zoals de Tsjechen, de wapens opnamen. Hij verwierp evenwel dadelijk deze gedachte om nogmaals de argumentatie van zijn artikel van de elfde juli in De Belgische Standaard te hernieuwen. Hij was er daarbij van overtuigd dat het Vlaamse volk intellektueel zo laag stond dat het aan geen Duitse druk zou kunnen weerstaan, een gedachte die wij reeds bij Verschaeve, begin 1915, weervonden. Juist voor het leven van dit volk vechten wij en daarom ook veroordelen wij het aktivisme. Wij zijn aldus - men lette verder op dit standpunt! - tijdelijk gescheiden van onze vrienden. De bestuurlijke scheiding is op zichzelf niet te veroordelen, maar in de voorwaarden waarin de aktivisten ze tot stand brachten moet zij onvermijdelijk leiden tot voogdij en opslorping. Indien - zuivere veronderstelling! - België aan de zijde van Duitsland gestaan had en aktivisten van de zwakheid van de Belgische regering gebruik hadden gemaakt om de rechten van het Vlaamse volk te veroveren, dan zou ik de eerste van de aktivisten geweest zijn omdat ik onder deze omstandigheden een grote kans zou gehad hebben om de rechten van mijn volk te veroveren. Wij hebben, bij de ontleding van dit zeer belangrijk stuk, alleen de gedachtengang in grote lijnen kunnen weergeven. In het geheel komt een diepe ontstemming tot uiting tegenover de regering van Havere. Wij zien hier zeer duidelijk een evolutie in de gedachtengang van Van de Perre. Niet het hele aktivisme wordt hier verworpen, zeker niet het principe van met buitenlandse hulp te zegevieren, wel met Duitse omdat deze, in de gegeven voorwaarden, niet tot het doel kan leiden. Wij onderstrepen ook hoe in dit stuk | |
[pagina 168]
| |
erop gewezen wordt, dat de scheiding van zijn aktivistische vrienden in zijn ogen maar een tijdelijke is. De uiteenzetting van het standpunt van Van de Perre wijst op een vrij radikale positie maar ook op twijfel en onzekerheid. Dit laatste kan in geen geval gezegd worden van de houding van Frans Van Cauwelaert. Ze is van in het begin van de oorlog zeer duidelijk: in geen geval breken met de regering en, in de uitwerking van het programma, streng vasthouden aan de unitaristische staat met een onverbiddelijk verzet tegen elke scheidingsgedachte. Frans Van Cauwelaert was vóór de oorlog de voorman van al wat gegroeid was uit de rangen van het a.k.v.s. Hij werd, door zijn houding tijdens de oorlog, de centrale figuur die tot partijkiezen dwong. Hij werd gehaat door al wat franskiljon was en - met uitzondering van de hoogste regeringskringen - met modder besmeurd, met laster en verdachtmakingen overgoten. Hij was onafgebroken het mikpunt van de aktivistische polemieken: men poogde hem in stellingen terug te drijven die men daarna als inneming van een aktivistisch standpunt interpreteerde. De vinnigste aktivisten bevochten hem hatelijk en honend, omdat men het in de grond diep betreurde, dat hij niet tot het aktivisme was overgekomen. Anders als Van de Perre, heeft Van Cauwelaert reeds vroeg de Vlamingen opgeroepen om met geestelijke wapenen voor België te getuigen en hierdoor mede Vlaanderen te dienen. Aldus een oproep in het Kerstnummer 1914 van De Nieuwe AmsterdammerGa naar voetnoot(14). In januari 1915 had hij in De Panne een onderhoud met Koning Albert. Wij weten er alleen over, dat Van Cauwelaert toen aan juffrouw Belpaire uiting gaf aan zijn diepe bewondering voor de Koning en voor Kardinaal Mercier die zo pas zijn befaamde Kerstboodschap had bekend gemaaktGa naar voetnoot(15). Terug in Nederland hield Van Cauwelaert er op 15 maart een voordracht in de Debatingclub van het Utrechtse Studentencorps over De Vlaamsche Beweging en de oorlog waaruit wij volgende tesissen onthouden: - nooit lag het in de geest van de Vlaamse Beweging de politieke eenheid van België in gevaar te brengen. Indien de Vlamingen de Waalse eis tot bestuurlijke scheiding vóór de oorlog overgenomen hadden, dan zouden de leiders van de Beweging daartegen opgekomen zijn; - na de oorlog zullen wij er beter voorstaan omdat vele vooroordelen zullen weggevallen zijn door | |
[pagina 169]
| |
de houding van de vlaamsgezinden bij de Duitse inval; - Duitsland zint op inlijving van Vlaanderen. Dit ware de ondergang van onze beschaving: zie naar Polen en SleeswijkGa naar voetnoot(16). Van Cauwelaert genoot, toen hij deze voordracht hield, reeds het vertrouwen van de regering in Le Havre: hij werd sekretaris van het door minister Poullet geïnstalleerde Belgisch Comiteit voor Nederland, tot koördinatie van de werking der verschillende bestaande komiteesGa naar voetnoot(17). Wij hebben hierboven verhaald hoe hij de voet dwars zette aan De Vlaamsche Stem, toen ze de richting opging van de bestuurlijke scheiding en een voorwaardelijk loyalisme. Wij zagen Van Cauwelaert overgaan tot de aanval met zijn manifest van 21 juli. Dit was zijn geloofsbelijdenis en hij is hier niet meer van afgeweken: het bleef de grondslag van zijn verdere aktie. Tegenover De Vlaamsche Stem stelde Van Cauwelaert, samen met Jul. Hoste jr. zijn eigen weekblad Vrij België (27 aug. 1915 - 20 nov. 1918). In de loop van de maand okt. en november 1915 publiceerde hij hierin een reeks van vijf artikelen om de bestuurlijke scheiding te verwerpen. Hij stelde hiertegenover zijn eigen opvatting en oplossing: ‘de bestuurlijke aanpassing’, een van de vage en elastische formules bij de hantering waarvan de grote redenaar Van Cauwelaert een meester in het vak werd. In oktober 1915 was hij opnieuw in De Panne, waar hij tevergeefs poogde een onderhoud met de Koning te hebbenGa naar voetnoot(18). Naar aanleiding van deze reis deden zeer lasterlijke geruchten de ronde in Nederland waar dit gesprek - dat niet plaats had - in verband werd gebracht met de zaak Jacob - De Clercq. Toen het nieuws bekend werd van de vernederlandsing der Gentse universiteit nam Vrij België er dadelijk (7 jan. 1916) scherp positie tegen. Het blad beweerde dat het een hogeschool zou worden zonder studenten en zonder professoren. Toen de propaganda voor de Vlaamse universiteit ingezet werd en deze aktie op een zeker sukses scheen te wijzen, schreef Van Cauwelaert zelf een scherp artikel om de vernederlandsing af te wijzen. Niemand kon, volgens hem, wensen dat het behoud van deze universiteit zou te danken zijn aan Duitse overmacht na de oorlog en nochtans | |
[pagina 170]
| |
was er geen andere uitweg: wij kunnen immers niet verwachten dat de Belgische regering deze universiteit zal overnemenGa naar voetnoot(19). Naar aanleiding van de vele aanvallen waaraan Van Cauwelaert op dat ogenblik bloot stond, zowel van Vlaamse als van anti-Vlaamse zijde, zonden een groep frontsoldaten hem in augustus 1916 een blijk van hulde en sympatie. Zij brachten hulde en spraken hun dank uit aan ‘de tolk van wat zovelen denken’. Zij drukten daarbij de overtuiging uit dat, waar de wateren van de Beweging in tweeën gescheurd werden door meningsverschil over de te volgen weg, de stroom toch na zekere tijd weer één zou worden. Zij schandvlekten de laster waarvan hij het voorwerp was: ‘met de liefde tot uw volk en uw land, hebt gij de baan afgebakend bij dit wereldgloeien, tegenwerkend het roekeloos drijven van annexionisten en waagzin van groot-macht, roepend aan de verantwoordelijke personen de klippen langs dien kant, afwijzend van den anderen kant het verleidend uitlokken van den overweldiger, smedend aan vriendschapsbanden met aanverwant volk, en uitroeiende de valse verdenkingen tegen onze eerlijkheid’. Dit adres - in tamelijk plechtige stijl geschreven - droeg de handtekehij voelde ook de behoefte aan een ruggesteun om een sterkere druk te kunnen uitoefenen. Deze kwam dan ook tot stand in het ningen van F. De Pillecyn, J. Guldentops, H. Gravez, Dr. Quintens, H. D'Haese, G. Van Severen, R. Van de Velde, Dr. J. Verduyn, A. Debeuckelaere en Fr. Daels. Zij tekenden, met de vermelding van hun titels in de verschillende studenten en oudstudentenorganizatiesGa naar voetnoot(20). Wij hebben gezien onder welke omstandigheden, naar aanleiding van een bezoek aan zijn zwaar gewonde broeder, Frans Van Cauwelaert op 25 sept. 1916 een onderhoud had met leidingnemende Vlamingen aan het front. Hij heeft zonder twijfel toen reeds de broosheid van zijn positie ingezien: een onvoorwaardelijke loyaliteit tegenover de unitaristische staat, zonder van de regering enige ernstige hervorming, zelfs de geringste belofte te verkrijgen. Zijn verder aandringen in deze zin bleef inderdaad zonder gevolg. Tevergeefs schreef hij op 6 maart 1917 om de ministers te waarschuwen voor een onderschatting van de gevaren van de aktivistische politiek en om aan te dringen op de | |
[pagina 171]
| |
instelling van een grote taalkommissie, zoals destijds de Grievenkommissie en op het afleggen van een verklaring betreffende de Vlaamse hogeschoolGa naar voetnoot(21). Van Cauwelaert had nu wel een spreekbuis in Vrij België, maar hij voelde de behoefte aan een ruggesteun om een sterkere druk te kunnen uitoefenen. Deze kwam dan ook tot stand in het Vlaamsch-Belgisch Verbond, waarvan hij voorzitter werd. Reeds in het nummer van 27 aug. 1915 had Vrij België de stichting in het vooruitzicht gesteld van een Vlaams-Belgische Vereniging. Deze kwam echter pas in april 1917 tot stand. Op 27 april 1917 verscheen een eerste oproep om aan te sluiten bij het Vlaamsch-Belgisch Verbond ‘waarvan wij de stichting willen ondernemen’. Deze oproep droeg een eerste reeks handtekeningenGa naar voetnoot(22). Het verbond werd dan opgericht op 30 april in Den Haag. Het bestuur was samengesteld als volgt: Fr. Van Cauwelaert (voorzitter), Dr. Verdeyen (ondervoorzitter), Ed. De Keyser en Eug. Van Nuffel (sekretarissen) J. Beuckeleers, F. Bruynseels, J. Hoste jr., Em. Hullebroeck en A. Van Damme. Er schijnt reeds bij de stichting een misverstand ontstaan te zijn: Arth. Buysse, Cyr. Buysse, Jan Danneels en Leo Van Puyvelde, die de oproep ondertekend hadden, gaven dadelijk in een mededeling aan de pers te kennen, dat zij geen deel wensten uit te maken van het Verbond, omdat zij zich niet konden ‘ten volle verenigen met den geest gebleken op de stichtingsvergadering’Ga naar voetnoot(23). Dit heeft het sekretariaat niet belet dadelijk de propaganda in te zetten. Wij vernemen daarbij dat al wie tot het Verbond wilde toetreden een programma in vijf punten diende te onderschrijven: 1 de eis tot volledige gelijkheid in rechte en in feite van Vlamingen en Walen; 2 de erkenning van de taaleenheid van Vlaanderen in alle standen; 3 de afwijzing van elke buitenlandse inmenging in de Vlaamse kwestie; 4 de weigering van elke Duitse hulp om nieuwe taalhervormingen af te dwingen; 5 elke poging verzaken op taalgebied die het bevrijdingswerk van België zou kunnen schadenGa naar voetnoot(24). Op de grondslag van deze politiek werden in tal van vluchtelingenkampen en steden afdelingen opgericht. Vanaf 8 juni 1917 opende Vrij België een speciale rubriek voor het Verbond: men kan er het verslag in weervinden van de vergaderingen en spreekbeurten ingericht door het Verbond. Op het einde van de | |
[pagina 172]
| |
oorlog sprak het bestuur ervan uit naam van zijn zevenduizend vijfhonderd ledenGa naar voetnoot(25). Op 4 maart 1918 had te 's Gravenhage de eerste landdag plaats van het Verbond. Het programma van de vereniging werd er vastgelegd in drie basisprincipes en een reeks van tien punten van praktische, aktuele verwezenlijkingen. De algemene beginselen waarop het Verbond stoelde, waren: - de vernederlandsing in Vlaanderen van heel het onderwijs; - de indeling van het leger in Vlaamse en Waalse ‘eenheden’; - de vernederlandsing van de openbare besturen en van het rechtswezen met een hervorming van de centrale besturen zoals deze voor de volledige doorvoering van dit beginsel vereist wordt. Onder de tien praktische punten waarop het Verbond bij de regering aandrong tot onmiddellijke voldoening, vinden wij: - de plechtige belofte de Universiteit te Gent niet weerom te openen als franstalige universiteit; - de aanstelling van een taalkommissie zoals deze van 1856; - de dadelijke reorganizatie van het leger op grond van Vlaamse en Waalse eenheden. De meeste andere punten hadden betrekking op aktuele vraagstukken zonder principiële draagkracht. Op de slotvergadering sprak Van Cauwelaert een lange redevoering uit, waarin hij verklaarde eensgezind te staan met de Vlamingen aan de IJzer en met de zgn. passieven in het bezet gebiedGa naar voetnoot(26). Naast de regelmatige spreekbeurten die over kulturele of Vlaamse aangelegenheden werden gehouden in de verschillende afdelingen, verrichtte het Verbond ook studiewerk met het oog op de toekomst. Aldus werd begin 1918 een brochure uitgegeven over de vernederlandsing in het leger: Indeeling van de Belgische Weermacht (68 blz. gedateerd 1 dec. 1917, met een inleiding van Frans Van Cauwelaert dd. 5 jan. 1918) waarop de aktivistische propaganda zich stortte om, zoals ze wel meer deed, het gezag van Van Cauwelaert in te roepen voor het eigen programmaGa naar voetnoot(27). Op | |
[pagina 173]
| |
21 juni 1918 verscheen in Vrij België het verslag van het komitee dat door het Verbond aangesteld was om het vraagstuk van de bestuurlijke taalregeling te onderzoeken. De kern van het betoog was: - verwerping van het systeem van de tweetaligheid; - de erkenning van Vlaanderen en Wallonië als eentalige gebieden, elk met eigen beschaving; - de noodzakelijkheid voor het landsbestuur om zich hierbij aan te passen: alle besturen en openbare diensten in het Vlaamse land werkzaam, moeten in - en uitwendig een Vlaams karakter dragen en zich van het Nederlands bedienen onderling en in hun betrekkingen met het publiek; - er dienen Waalse en Vlaamse afdelingen tot stand te komen in de ministeriële departementen; de ambtenaren waarvan de werkkring zich uitstrekt over de twee taalgebieden moeten grondig de twee talen kennen; wat de minister betreft kan men de eis stellen, dat die zou tweetalig zijn ofwel naast zich een staatssekretaris krijgen voor de hem vreemde tweede landstaal. Op 5 november 1918 had de tweede en laatste oorlogslanddag van het Verbond plaats in 's Gravenhage. De bevrijding lag in het verschiet. Van Cauwelaert, de feestredenaar, sprak met ontroering over zijn reis naar het reeds bevrijde Brugge (door de Belgen bereikt op 17 oktober). Er valt, nopens de besluiten van dit tweede kongres, niet veel aan te tekenen buiten het feit dat men er toch nogmaals op aandrong dat ‘de staatshogeschool te Gent, zoals zij bestond op 4 aug. 1914’ als Vlaamse hogeschool geopend zou wordenGa naar voetnoot(28). Dit was louter propaganda. Had Van Cauwelaert zelf niet geschreven, bij de eerste maatregelen die de regering van Havere had getroffen tegen de aktivistische universiteit, dat men nu wist dat de vernederlandsing niet zou gebeuren bij Koninklijk Besluit, doch dat de zaak voor de Kamers zou moeten uitgevochten worden?Ga naar voetnoot(29) Wij zijn echter in de tijd vooruitgelopen. Enkele dagen na de landdag van 4 maart was Van Cauwelaert weerom naar Frankrijk vertrokken. Wij hebben verhaald hoe koel hij werd ontvangen door de leiders van de frontbeweging en hoe dit het begin was van een vervreemding, die weldra een breuk werd. Wij zagen ook hoe Van Cauwelaert hierdoor niet van streek kon gebracht worden en er integendeel koppiger bij werd en vast besloten geen | |
[pagina 174]
| |
stap verder te gaan. Vrij België (3 mei 1918) wist anderzijds mede te delen, dat Van Cauwelaert een lang onderhoud had met de Koning. Het blad meende te mogen melden dat Van Cauwelaert van dit onderhoud ‘een uitmuntende indruk heeft meegedragen’. Hij was pas begin september weer terug in Nederland. Hier was tijdens zijn afwezigheid een rel tegen hem op touw gezet door L. Ducatillon naar aanleiding van een nota over de Vlaamse Beweging die Van Cauwelaert overhandigd had aan de Britse konsul-generaal in Den Haag, toen deze moeilijkheden maakte om de nodige papieren af te leveren voor het vertrek van Van Cauwelaert in het voorjaar naar EngelandGa naar voetnoot(30). Deze aanval was een onderdeel en een voorbode tevens van de campagne die tegen hem na november 1918, ter wille van zijn strijdbare Vlaamse houding tijdens de oorlog, zal gevoerd worden. Voor Van Cauwelaert zelf was het uur gekomen om de vruchten van zijn loyale Vlaamse politiek te plukken. Op 16 okt. 1918 kon hij, bij de nakende bevrijding, namens het hoofdbestuur van het Vlaams-Belgisch Verbond, aan de Koning een huldetelegram sturen, waarin tevens de wens werd uitgedrukt dat onmiddellijk de nodige hervormingen zouden ingevoerd worden om aan het Vlaamse volk de integrale ontwikkeling van zijn leven in eigen taal te waarborgen en de meest volstrekte gelijkheid met het Waalse volkGa naar voetnoot(31). Het aktivisme was ineengestort. De Frontbeweging was, voorlopig althans, uiteengerukt en machteloos. Het woord en de daad waren nu aan Frans Van Cauwelaert. |
|