Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd6. Naar het eindeMei en juni waren voor de soldaten neerdrukkende maanden. De Duitsers vielen voortdurend aan in de Engelse en Franse sektor van het front. Men kon op elk ogenblik een aanval verwachten op het Belgisch front of een doorbraak wellicht op een zwak punt tussen het Engels en het Belgisch. Het ogenblik was gekomen, voor de Legervergadering, om verantwoordelijkheid op te nemen. Zij heeft dit gedaan en het te volgen gedrag vastgelegd in de ‘Stelregel’, half juni 1918. Deze stelregel kan samengevat worden als volgt: het Vlaamse leger moet voor Vlaanderen behouden blijven. In geval van terugtocht verlaten wij ons grondgebied niet. Bij een aanval door een overmachtige vijand laten wij ons niet afslachten, maar leggen de aangevallen eenheden de wapens | |
[pagina 146]
| |
neer. Overlopen naar de vijand komt neer op verzwakking van de Vlaamse aktie aan het frontGa naar voetnoot(56). Van een politiek die als doel zou gehad hebben voor de Duitsers een doorbraak mogelijk te maken is hier geen sprake. Dit optreden van de Legervergadering was niettemin een uitgesproken revolutionaire daad. Het was - om het in de terminologie van de tijd te zeggen - een ‘soldatensowjet’ die zich de taak aanmatigde van de militaire overheidGa naar voetnoot(57). Het Belgisch front werd door de Duitsers niet met overmacht aangevallen. Wij kunnen alleen maar gissen wat in een dergelijk geval zou gebeurd zijn en of het parool van de Legervergadering de ineenstorting van het leger zou tot gevolg gehad hebben. Intussen valt het toch op te merken dat deze Legervergadering stelling nam tegen het defaitisme en in haar stelregel bevestigde: ‘in de huidige omstandigheden blijft er geen gelegenheid voor de Vlaamse soldaten om zegenrijk werk te verrichten aan de andere zijde van de IJzer’. Zo heeft de legerleiding zich ook scherp verzet tegen de propaganda van een zekere Pira, die een Vlaamse demokratische partij wilde oprichten en tot desertie aanspoordeGa naar voetnoot(58). De Veiligheidsdienst van zijn kant bleef waakzaam en aarzelde niet op zijn eigen manier op te treden tegen de verdachten van de frontbeweging. Voor Dr. Gravez en Dr. Guldentops betekende het eenvoudig verwijdering van het front. Men heeft het blijkbaar niet aangedurfd Debeuckelaere te verwijderen. Einde mei werd hij naar Le Havre ontboden door minister Poullet, onder voorwendsel met hem onderwijsproblemen te bespreken, in feite met het doel te pogen hem vrijwillig het front te doen verlaten. Toen Debeuckelaere reeds | |
[pagina 147]
| |
daarvandaan vertrokken was, kwam er een tegenbericht dat hem niet meer bereikte. Eerste minister de Broqueville, die aan de oorsprong lag van de uitnodiging, was op 31 mei aan de dijk gezet en vervangen door Cooreman. Onder deze omstandigheden bereikte Debeuckelaere Le Havre en had hij aldaar een laatste onderhoud met Van CauwelaertGa naar voetnoot(59). Debeuckelaere keerde naar het front terug. Voor anderen was het zwaarder. Hieruit ontstond, na de oorlog, het schandaal van de Houthakkers dat zeer sterk de openbare mening beroerdeGa naar voetnoot(60). Het ging om de tien soldaten die, nadat zij van het front waren weggehaald, naar de bossen van de Orne werden gestuurd om er een Peloton spécial forestier te vormen en er als echte slaven te werk gesteld werden. Van de frontbeweging horen wij niet veel in de weken die volgen op de zending van Charpentier. Op 11-julidag werd nog een strooibiljet verspreid met een oproep tot de soldaten om de eis tot zelfbestuur te bevestigen. Een paar strofen van het frontlied van Joz. Simons, door hem in juni gedicht en getoonzet en toen reeds op het front verspreid, worden er in aangehaald: Wij eisen zelfbestuur / en Vlaamse regimenten... Intussen had, onder de Vlaamse leiders, het bezoek van Van Cauwelaert aan het front aanleiding gegeven tot een ernstige polemiek, met vérdragende gevolgen. Dit bezoek was een diepe ontgoocheling geweest. De Legerleiding stelde vast dat men op programmatisch gebied ver uiteenging. Zij zou tegenover Van Cauwelaert met de grootste weerzin als vijand staan, maar zij kon ‘hem anderzijds maar kwalijk meer als een strijdgenoot... aanzien’. Van Cauwelaert wil van onze hoofdeis ‘zelfbestuur’ niet weten alhoewel wij hiermede vallen of zegevieren - schreef Borginon, in opdracht, aan Dr. Van de Perre op 19 mei 1918Ga naar voetnoot(61). Op 11 juni verscheen in Ons Vaderland een ingezonden stuk getekend Zander (gekende schuilnaam van Borginon) om aan Vrij België het recht te ontzeggen uit naam van de frontsoldaten te spreken. Voor wellicht de belangrijkste programmapunten van | |
[pagina 148]
| |
Vrij België en van het Vlaamsch-Belgisch Verbond - beweerde hij - kon men niet, zonder grove vergissing, beweren dat ze op de IJzer de minste weerklank vonden. Het dreigde in Vlaamse milieus het karakter te krijgen van een tegenstelling Van Cauwelaert-Borginon. Frans Van Cauwelaert, een man met een vliesdunne huid waar het ging om gekwetste eigenliefde in zijn aanspraak op het leiderschap van de katolieke Vlaamse Beweging, reageerde scherp in een brief aan Gust. Sap. Hij sprak er van Zander ‘alias Riksken’ en noemde zijn brief een domheid. Verdere misprijzende uitdrukkingen werden niet gespaard. Typisch en te onthouden voor de toekomst was daarbij zijn konklusie: ‘Maar als Zander meent dat ik me met de zweep zal laten drijven, waar ik uit overtuiging niet heen wil, dan vergist hij zich. Ik ben geen muilezel, en zal mij desnoods voortaan terughoudender tonen liever dan de schijn op mij te nemen dat ik voor openbare chantage toegankelijk ben. Ik heb niet het recht mijn aanzien te grabbel te gooien’. Uiteindelijk werd het konflikt naar buiten bijgelegd door een zeer waarderend artikel over Van Cauwelaert in Ons Vaderland (15 aug.). Het was getekend IJzer (de schuilnaam voor de legerleiding) en bevestigde: ‘Zij die ons tegen hem of hem tegen ons willen uitspelen verliezen hun tijd’. Al deze fraaie woorden hebben niet belet dat in werkelijkheid de breuk er reeds was. Dit gebeurde op 15 augustus! Wij gaan naar het einde. De Duitse kracht was uitgewoed en het front begon in Frankrijk te wijken. Al wat nu verder geschiedt is zonder groot belang, omdat het weldra zal weggevaagd worden met de bevrijding van het grondgebied. Dit was in de eerste plaats het geval met het werk van de regering G. Cooreman die op 1 juni het kabinet de Broqueville had afgelost. De 5de juli had opnieuw een kroonraad plaats waar, naar aanleiding van het toenemend aantal deserteurs, de kritieke toestand aan het front werd besproken. Minister P. Hymans stelde, naar aanleiding hiervan, een scherpe nota op (6 juli) tegen de aktie van Ons Vaderland en De Belgische Standaard. Minister Van de Vyvere antwoordde hierop en nam onvoorwaardelijk de verdediging op van De Belgische Standaard. Hij verzette zich eveneens tegen een gebeurlijk verbod van Ons Vaderland waarvoor hij een preventieve, begrijpende censuur voorstelde. Van de Vyvere nam in het algemeen de verdediging op van de vlaamsgezinden tegen hun vijanden. De regering besliste een kommissie op te richten met als taak de verschillende problemen betreffende het taalvraagstuk, te onderzoeken en | |
[pagina 149]
| |
ontwerpen op te stellen die na de oorlog aan het parlement zouden voorgelegd worden. De kommissie zou bestaan uit 21 leden waarvan twee derde zou benoemd worden na de bevrijding van het grondgebied. Deze kommissie werd opgericht bij k.b. van 15 oktober maar is nooit bijeen gekomenGa naar voetnoot(62). Enkele dagen tevoren, op 2 oktober, was een Besluit-Wet verschenen over het gebruik van de landstalen bij de militaire strafvordering, dat een regime instelde ongeveer gelijk aan dat van de burgerlijke rechtbanken. De 18de september, tien dagen vóór de beslissende strijd, werd de ‘ruwaard’ Adiel Debeuckelaere gevangen genomen, na een dappere verdediging die alle vermoedens van een vrijwillige overgave uitsluit. Een nieuwe frontleiding diende aangesteld. Er was voorzien dat bij een plots wegvallen van Debeuckelaere de opvolger Philip De Pillecyn zou zijn. Op dat ogenblik was er echter aan het front een grote verwarring, veroorzaakt door de troepenverschuivingen die het grote offensief voorafgingen. De Pillecyn en Borginon waren de mening toegedaan, dat er een nieuwe hoofdman moest aangesteld worden en dat die een infanterist hoorde te zijn. Het was echter niet meer mogelijk de Legervergadering bijeen te roepen en de leiding bleef aldus feitelijk in de handen van De Pillecyn - Borginon. Bij het grote offensief kwam geen nieuw wachtwoord van de leiding: de algemene mentaliteit was op dat ogenblik ‘elk voor zich’Ga naar voetnoot(63). Intussen was Debeuckelaere verhoord door kapitein Staehle en is het wel van belang te vernemen hoe hij de toestand zag, juist op de vooravond van het bevrijdingsoffensief. Volgens het verslag over zijn verhoor (rapport van 24 sept.) achtte Debeuckelaere de versmelting van frontbeweging, aktivisten en passieven mogelijk. Het einddoel van de frontbeweging was volgens hem een vrij Vlaanderen in een vrij België en een vrede van verzoening tussen België en DuitslandGa naar voetnoot(64). Dit laatste zou een uitdrukkelijke verklaring moeten afleggen over België, met belofte van herstel en schadevergoeding na de oorlog. Indien dit gebeurde, dan zou België geen reden hebben om nog verder te vechten. De Belgische regering zou in dit geval gesommeerd worden om vredesonderhandelingen aan te knopen, zo niet zou het leger in | |
[pagina 150]
| |
zijn geheel overlopen. Debeuckelaere achtte het niet uitgesloten dat een dergelijke daad het begin kon zijn van een algemene verzoening der oorlogvoerenden. Wat de propaganda van Charpentier c.s. op het front betreft, verklaarde Debeuckelaere dat die gericht was op defaitisme, wat niet strookte met de opvattingen van de frontbeweging. De Duitse propaganda had wel indruk gemaakt en er was zelfs sprake geweest van het overlopen van hele eenheden, maar de frontbeweging had zich daartegen verzet, omdat men niet wist of er een akkoord bereikt was met de aktivisten en vooral aangezien uit officiële Duitse verklaringen niet uit te maken was of Duitsland de wil had de onafhankelijkheid van België te erkennen. Ofschoon wij aan de authenticiteit van het rapport Staehle niet twijfelen en ook niet aan de eerlijke poging van Staehle om objektief te zijn, toch moeten deze uitlatingen van Debeuckelaere op het eerste gezicht vrij verrassend klinken. Hoe kon men, terwijl het front reeds in beweging was sedert einde juli, zich voorstellen dat een Duitse verklaring over België nog een massaal overlopen van het Belgisch leger zou tot gevolg gehad hebben? Het klinkt als een echo van de verklaringen Charpentier - De Schaepdrijver voor de Raad van Vlaanderen... De uitleg ons door Debeuckelaere gegeven is vrij eenvoudig: hij loochent met de meeste stelligheid gesproken te hebben over een sommatie aan de Belgische regering of een plan om een militaire staatsgreep op touw te zetten. Zijn onderhoud met Staehle was geen ondervraging in regel, maar een gesprek waarbij door Staehle allerlei vraagstukken werden opgeworpen, allerlei mogelijkheden onderzocht, allerlei beweringen medegedeeld over de toestand aan het Belgisch front. Staehle vatte dit alles samen in een geheel dat Debeuckelaere niet gelezen heeft en waarin hem een deel affirmaties werden in de mond gelegd die hij nooit heeft uitgesproken. Staehle heeft daarbij waarschijnlijk alles dooreengehaaldGa naar voetnoot(65). Deze uitleg is niet a priori onwaarschijnlijk, indien wij ons daarbij terugdenken in de tijd toen het gebeurde en de voorstelling van de feiten trachten te zien zoals men die toen zag. Tot in de hoogste kringen geloofde men, begin juli 1918, niet aan het einde van de oorlog vóór de lente van 1919. Koning Albert, op bezoek in Londen op 10 juli 1918 en daar gevraagd door Lloyd George naar zijn opvatting over de wending van de oorlog in 1919, antwoordde dat hij niet geloofde dat men, zelfs met Amerikaanse hulp, de Duitsers uit de | |
[pagina 151]
| |
bezette gebieden zou kunnen verdrijven. Op het ogenblik dat al de Amerikaanse troepen in Europa waren, zou Duitsland echter schrik krijgen en beseffen dat de tijd voor vrede gekomen wasGa naar voetnoot(66). Hebben wij trouwens niet gezien dat de Keizer zelf, toen Ludendorff hem op 29 september mededeelde dat alleen een onmiddellijke wapenstilstand Duitsland nog kon redden, eerst ongelovig naar dat bericht over de nakende ineenstorting had geluisterd? Van de ontwikkeling in de verhouding van Duitsland tot het Belgisch vraagstuk, vanaf de rede op 11 juli van Rijkskanselier von Hertling, kon Debeuckelaere bezwaarlijk op de hoogte zijn. Debeuckelaere kreeg de gelegenheid enkele mensen in Vlaanderen te bezoeken. Hij was aldus, zoals reeds gezegd, bij Phil. Van Isacker in Mechelen. Hij verklaarde er dat alle jonge Vlaamse intellektuelen aangesloten waren bij de frontbeweging en dat die ook de overgrote meerderheid van de soldaten achter zich had: na de oorlog zouden de oud-strijders de Vlaamse Beweging in handen nemen. Philip Van Isacker stond hiertegenover zeer skeptisch. Hij kreeg de indruk, vertelt hij, dat de hele frontbeweging slechts een aktie was van jonge Vlaamse intellektuelenGa naar voetnoot(67). Heeft Debeuckelaere op zijn korte omreis (hij was ook in Gent en Ninove), ingezien dat de toestand hopeloos geworden was of dat er geen sprake meer kon zijn van een andere politiek dan die van De Schaepdrijver - Charpentier, die hij afkeurde? Hij vroeg in alle geval aan de Duitsers om verder als krijgsgevangene behandeld te worden, wat dan ook gebeurde. Inmiddels was het bevrijdingsoffensief begonnen. Op 28 september, na een korte, maar hevige artilleriebeschieting, stormde om half zes 's morgens de Belgische infanterie naar de overwinning en naar huis... |
|