Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 136]
| |
K. Van Sante over. Dit waren geen gewone deserteurs, zoals er geregeld in de laatste tijd overkwamen, gedreven meestal door een geest van defaitisme, al of niet gevoed door de Duitse propaganda op de voorlinie. Charpentier c.s. beweerden in opdracht van de frontbeweging overgekomen te zijn met een speciale zending. De eerste groep werd eerst naar Brugge overgebracht, maar vrij vlug daarvandaan naar Kortrijk, waar een verzamelplaats was voor krijgsgevangenen. In Brugge hadden Charpentier c.s. reeds het bezoek gekregen van Dr. Dumon, lid van de Raad van Vlaanderen. In een brief, waarvan de handtekening door ons niet kon ontcijferd worden, werd dadelijk dit bericht doorgezonden naar Gent (aan Domela?) met de vermelding dat het hier ging om een afvaardiging ‘gezonden door de Beweging die een doorbraak in het geallieerde front wil veroorzaken’Ga naar voetnoot(51). Reeds op 2 mei werden deze soldaten ondervraagd door kapitein Staehle ‘Nachrichtenoffizier’. Er is rondom deze zending heel wat verwarring ontstaan en blijven hangen in de geesten in Vlaanderen, enerzijds als gevolg van de tegenstrijdige versies die ervan werden gegeven door de belanghebbenden, anderzijds als gevolg van de vele kontradikties die ontstonden toen het Belgisch gerecht niet alleen het aktivisme, doch ook de frontbeweging na de oorlog wilde in diskrediet brengen en de nek breken. Aan de hand van de dokumenten die tot hiertoe werden gepubliceerd en van enkele niet gekende stukken die ons werden ter hand gesteld, zowel als op grond van een persoonlijke navraag bij nog levende getuigen, kunnen wij een reeks betwiste punten rangschikken en thans als volgt beantwoordenGa naar voetnoot(52). | |
[pagina 137]
| |
Eerste punt: het staat onomstotelijk vast dat de Legervergadering een man met een opdracht heeft overgezonden, maar dan ook slechts één: Jul. Charpentier. Karel De Schaepdrijver had niet alleen geen opdracht om te gaan, maar een formeel verbod. Hij heeft, veel later, beweerd dat hij meeging op aandringen van Verschaeve, omdat deze overtuigd was dat Charpentier een te zwak karakter had en het alleen niet zou gedaan hebbenGa naar voetnoot(53). Er is, voor deze bewering, geen enkel bewijs als staving aan te voeren. Haesaert, Torreele en Coolen moesten Charpentier door het no man's land loodsen naar de Duitse voorlinies. Eens zover, konden - of wilden - ze niet terug en gingen mede over. Hier ook is geen enkel element dat ons ertoe in staat stelt deze motivering te aanvaarden of te verwerpen. Het geval Van Sante is niet zo eenvoudig. Het staat vast, dat hij geen opdracht had van de legervergadering om over te gaan. Wel aanvaardt Hil. Gravez dat hij geen opdracht had, maar hij voegt eraan toe dat, omdat Charpentier c.s. het afgesproken teken niet had gegeven om te melden dat de overtocht gelukt was (of dat dit teken niet werd gezien), Van Sante overging ter bevestiging van de eerste boodschap. Dit is beslist een vergissing. Reeds op 22 juni 1918 gaf Van Sante zelf zijn versie van de feiten in een brief aan Pater Vosté, te Rome. Hij was omstreeks Pasen (het feest viel op 31 maart) bij Verschaeve geweest. Deze laatste zag geen uitweg meer buiten Duitse hulp, maar vond het een vreselijke toestand aktivist te moeten worden. Hij vroeg Van Sante terug te keren, omdat hij nog geen beslissing genomen had. Toen Van Sante weerom kwam, zegde Verschaeve hem dat men kontakt moest zoeken met de aktivisten, maar hij vroeg opnieuw om over veertien dagen terug te keren. Bij dit laatste onderhoud zegde Verschaeve dat de aktivisten de goede weg volgden en dat zij dienden gesteund. Van Sante stelde hem voor te gaan. Verschaeve verklaarde, dat hij goed deed en zegende hem. Toen trok Van Sante over de vuurlinie. Er bestaat niet de minste reden om aan de echtheid van deze brief te twijfelen. Het is daarenboven een versie ‘heet van de naald’. Van Sante voelde zich immers diep ongelukkig omdat zijn familie hem verloochende. In het verder verloop van deze brief vraagt hij uit naam van Charpentier, De Schaepdrijver en zichzelf ‘afgevaardigden der IJzerjongens’, aan de persoon, die Vosté wel kende, dit alles mede te delen. In 1939 heeft Van Sante nog | |
[pagina 138]
| |
uitvoerige aantekeningen opgemaakt over zijn lotgevallen. Er zijn hier enkele details meer te vinden, doch ze zijn van belang. Bij zijn eerste onderhoud met Verschaeve zou Ad. Debeuckelaere aanwezig geweest zijn en aan Van Sante gevraagd hebben of hij bereid was over te gaan om de aktivisten voor te lichten. Hij antwoordde (na raadpleging van Verschaeve over het etisch geoorloofde van de daad) bevestigend. Debeuckelaere beloofde hem de dokumenten mede te geven, maar Van Sante hoorde niets meer van hem. Hij ontmoette in deze dagen De Schaepdrijver die zinnens was over de vuurlinie te trekken en zij spraken af hoe zij het zouden doen. Wij hebben Debeuckelaere hierover gesproken (25 jan. 1967) en deze ontkende ten stelligste Van Sante bij Verschaeve te hebben ontmoet. Hij beweert pas na zijn gevangenneming met Van Sante te Gent kennis gemaakt te hebben, waar deze laatste hem verklaarde door Verschaeve gestuurd te zijn. Daartegenover bevestigt ons dan weer Charpentier (onderhoud van 4 febr. 1967) dat Debeuckelaere beslist Van Sante kende en hem trouwens op hun bijeenkomst als een oud-bekende heeft begroet. Van een onderhoud Debeuckelaere-Van Sante bij Verschaeve heeft Charpentier evenwel nooit iets gehoord. Wij kunnen derhalve gerust aanvaarden dat, wat er ook mag gebeurd zijn te Alveringem bij Verschaeve, Van Sante in geen geval gestuurd is door de legervergadering, doch alleen in opdracht van Verschaeve is overgekomen. De zending van Van Sante wijst op een dualisme waarop wij hierboven reeds de aandacht vestigden: Verschaeve en de Legervergadering. De eerste ging vaak zijn eigen weg zonder overleg te plegen met de tweede en zijn gezag was zo groot onder seminaristen en studenten dat zijn woord even zwaar woog als dat van de frontleiding. Wie met opdracht ging van Verschaeve was overtuigd dat hij mocht spreken uit naam van de ‘IJzerjongens’. Wij komen thans tot het tweede en belangrijkste punt: welke was de opdracht van Charpentier? De woordvoerders van de frontleiding, Debeuckelaere en Borginon, hebben steeds beweerd dat zijn opdracht erin bestond zich in verbinding te stellen met enkele vooraanstaande Vlamingen (Dosfel, Depla, Jacob, Vliebergh en Speleers) om hun mening te vragen over het aktivisme en de mogelijkheid tot samenwerking van frontbeweging en aktivisme. Indien hiervoor gunstige uitzichten bestonden, zouden twee officiële afgevaardigden van de frontbeweging overkomen met volmacht om te onderhandelen. Vansina, de biograaf van Verschaeve, vernam ‘door iemand die het weten kon’ dat Char- | |
[pagina 139]
| |
pentier de aktivisten diende op de hoogte te brengen van het programma der frontbeweging (zelfbestuur) en van haar instemming met het vervlaamsingswerk van de aktivisten. Hij zou verder, zo mogelijk langs Dosfel en Depla om, moeten trachten van de Duitsers te bekomen het Belgisch leger voor uitroeiing en vernietiging te sparen. Toen Debeuckelaere krijgsgevangen genomen werd en door kapitein Staehle ondervraagd, noteerde deze laatste in zijn rapport (24 sept.) dat Debeuckelaere verklaarde: alleen Charpentier had een opdracht en De Schaepdrijver ging mede tegen de zin van de frontleiding; de opdracht van Charpentier was, indien de Duitsers hierin toestemden, voeling te nemen met enkele Vlaamse leiders. Deze zouden moeten onderzoeken of een samenwerking mogelijk was tussen aktivisten en frontbeweging. Charpentier diende hierover verslag uit te brengen en tevens van uit het bezet gebied propaganda te voeren aan het front in de geest van de frontbeweging. Indien het verslag Charpentier gunstig was, zouden andere afgezanten (reeds aangeduid!) overkomen met brede volmachten, doch hiervan werd afgezien omdat het verwachte rapport Debeuckelaere niet bereikte. Enkele dagen na het verhoor door Staehle, bracht Debeuckelaere - die toestemming gekregen had om enkele personaliteiten te bezoeken - een bezoek aan Ph. Van Isacker. Hij herhaalde er, dat alleen Charpentier gezonden was door de Legervergadering en dat hij zijn opdracht was te buiten gegaan. Toen enkele tijd later ook Van Sante aanliep bij Van Isacker en deze hem de uitlatingen van Debeuckelaere mededeelde, verklaarde Van Sante dat de gegeven versie niet helemaal juist was, doch wenste hijzelf geen nadere uitleg over de ware toedracht van de zaak te geven. Wij kunnen hier nog aan toevoegen dat, toen J. Van Severen op 9 juni 1918 bij juffrouw Belpaire kwam, hij er sprak over de zending van Charpentier die niet naar de Duitsers gezonden was, doch naar Dosfel, Depla, Speleers en Vliebergh. Aan deze tot dusver bekende elementen van het dossier Charpentier c.s. kunnen wij enkele nieuwe gegevens toevoegen. Eerst en vooral een brief van F. De Pillecyn aan Charpentier d.d. 6 jan. 1919. Laatstgenoemde was erin geslaagd het adres van De Pillecyn te bekomen en had hem geschreven over de geruchten die de ronde deden als zou er sterke mistevredenheid bestaan over de manier waarop hij zich van zijn opdracht had gekweten. De Pillecyn antwoordde bevestigend en vatte, naar aanleiding hiervan, nog eens de instruktie samen zoals deze werd vastgesteld door de legervergadering: ‘de opdracht was dokumentatie te | |
[pagina 140]
| |
bezorgen aan de vijf flaminganten die gij weet, hen op de hoogte te brengen van de toestanden die bij ons heersten en, handelend volgens hun raad en door hun bemiddeling, het Vlaamse volk op dit stuk in te lichten. Er was ook uitdrukkelijk gezegd geen samenwerking te aanvaarden met de groep Borms-De Clercq en cs.’. Ad. Debeuckelaere, wien ik de versie Vansina voorlegde wat betreft een poging om bij de Duitsers voetstappen aan te wenden, rechtstreeks of door tussenpersonen, opdat zij het Belgische leger voor vernietiging zouden sparen, ontkende ten stelligste dat er enige instruktie van deze aard zou geweest zijn. Tot zover de stelling ‘legervergadering’ over de opdracht van Charpentier, waarvan de elementen, zoals men zal opgemerkt hebben, teruggaan tot september 1918 - januari 1919. Daartegenover stelde mij Charpentier zijn eigen versie. Hij werd na 21 maart 1918 - een nadere datum was niet aan te geven - door Debeuckelaere, in opdracht van de Legervergadering, aangesproken om met een opdracht over de frontlinie te gaan. Hij kreeg instrukties van Debeuckelaere en van niemand anders. De publikaties van de frontbeweging en andere dokumentatie over de Vlaamse toestanden diende hij over te brengen naar het bezet gebied en aan de aktivisten over te maken. Het is niet juist dat deze dokumentatie alleen mocht medegedeeld worden aan de mensen die hij in het bezet gebied moest gaan opzoeken: Depla, Dosfel, Speleers, Jacob en Vliebergh. Hij heeft met de drie eerste personen gesproken. Jacob kon hij niet bereiken en over Vliebergh vernam hij dat deze zwaar ziek was en haast op sterven lag, zodat hij geen poging gedaan heeft om met hem te spreken. Hij zou zich moeten schikken naar de richtlijnen van de geraadpleegde personen en daarbij naar zijn beste weten handelen. Hem werd tevens gezegd dat het best zou zijn niet in voeling te treden met Borms en de Raad van Vlaanderen. Hij moest verder in de mate van het mogelijke medewerken aan de bevordering van de Vlaamse Beweging in het bezet gebied. Verder was er nog een persoonlijke boodschap van Debeuckelaere voor de Duitsers nl. hun mededelen dat, bij een barrage met zwaar spervuur achter de aangevallen sektor, de Vlaamse soldaten zich zonder vechten zouden overgegeven hebben. Charpentier verklaarde mij verder geen afspraak gehad te hebben met Van Sante vóór hij over de vuurlinie trok. Hij beweert echter wel De Schaepdrijver gevraagd te hebben of deze ertoe bereid was mede te gaan. Hij wist daarbij niet dat de frontleiding aan deze verbod had gegeven over te lopen, zoals hij reeds herhaal- | |
[pagina 141]
| |
delijk had beweerd te zullen doen. Hij verklaarde evenmin iets te weten van een opdracht van Verschaeve aan De Schaepdrijver. Wat nu de verdere afspraken betreft: er was overeengekomen dat, bij een geslaagde overtocht, een rode vuurpijl door de Duitsers moest afgeschoten worden op een bepaald punt van het front, nl. van op het kasteel van Vicogne. Dit werd waarschijnlijk door dezen niet gedaan. Over het resultaat van zijn zending zou Charpentier een strooibiljet opstellen in codeschrift, te verspreiden in de Belgische linies, maar de Duitsers weigerden op dit verzoek in te gaan. Toen hij over de vuurlinie trok wist Charpentier niets af van de plannen van Van Sante. Deze laatste verklaarde, op hun eerste bijeenkomst, in opdracht gekomen te zijn van Verschaeve. Uit de reeds aangehaalde brief van 6 jan. 1919 van De Pillecyn aan Charpentier, blijkt dat Charpentier, om zich te rechtvaardigen over zijn gedrag in het bezette gebied, beweerd had dat Debeuckelaere bij hun eerste ontmoeting, geen de minste afkeuring had uitgesproken over zijn handelwijze. Dit is natuurlijk, in zekere zin, in tegenstrijd met wat Debeuckelaere verklaarde aan kapitein Staehle en Van Isacker over de opdracht van Charpentier. De Pillecyn knoopte aan de bewering van Charpentier volgende overweging vast: ‘Moet ik daaruit vermoeden dat hij u persoonlijk verdere instrukties liet geworden van dewelke ik en de andere vrienden geen kennis dragen? Moet ik eruit besluiten dat gij hem mondeling voldoende inlichtingen kondt geven over de punten waarin gij van het overeengekomene zijt afgeweken? Denkelijk is één, of zijn allebei van deze onderstellingen juist, anders kan ik niet begrijpen dat Ad. anders aan u zou gesproken hebben dan ik nu doe’. Hier ligt de knoop van de hele zaak: is Debeuckelaere verder gegaan dan de beslissing van de legervergadering of heeft Charpentier de instrukties van Debeuckelaere verkeerd begrepen? Wij hebben het niet kunnen uitmaken wat zekere punten betreft. Wat ons wel schijnt vast te staan is dat Charpentier, in zijn interpretatie van de instrukties, zonder twijfel veel verder gegaan is dan de legervergadering het had bedoeld. Wij hebben reeds gezien hoe de eerste reaktie was van de aktivisten bij de aankomst van Charpentier c.s. te Brugge: de verwachting dat de legervergadering het front zou vrijlaten voor een Duitse doorbraak. Reeds op 2 mei werden, zoals gezegd, Charpentier c.s. ondervraagd door kapitein Staehle. Volgens zijn rapport verklaarden zij dat hun zending erin bestond aan de Raad van Vlaanderen en aan het Vlaamse volk de toestanden uiteen te zetten waaronder de Vlamingen te lijden hadden in het | |
[pagina 142]
| |
Belgisch leger en aldus mede te werken aan het Duitse plan dat erin bestond een nieuw België op te richten op de grondslag van een absolute gelijkheid tussen Walen en Vlamingen. Bij een tweede verhoor, op 5 mei, beweerden zij dat het hun taak was kontakt te nemen met de Raad van Vlaanderen en met enkele prominenten ten einde ze in te lichten over de geestestoestand aan het front en over de betekenis van de aktivistische frontbeweging. Indien het hun mogelijk gemaakt werd, zouden zij zich ook rechtstreeks tot het Vlaamse volk wenden met het doel het aktivisme te steunen en, door de weeromstuit, de Vlamingen aan het front aan te moedigen in hun plan om de strijd op te geven. In het ‘Woord vooraf’ van de eerste publikatie van de ‘IJzerreeks’, gedateerd op deze zelfde 5 mei, geven De Schaepdrijver-Charpentier de volgende voorstelling van zaken: het was het hemeltergend onrecht de Vlamingen aangedaan aan het front dat ‘de stichting ener Vlaamse - zegge thans aktivistische - partij noodzakelijk en onvermijdelijk opdrong’. Zij wezen verder op de overweldigende invloed die het leger als hefboom van de publieke opinie zou uitoefenen op het verloop van de huidige beweging in Vlaanderen; zij stelden hun overlopen voor als een daad gesteld in overleg met de leiders van de frontbeweging en hen beiden; zij verklaarden dat hun taak erin bestond het Vlaamse volk voor te lichten over de toestanden aan het front ‘en meteen de tijding over te maken dat van nu af het Vlaamse IJzerleger samen met het aktivisme van Bezet Vlaanderen, van Göttingen en van de Hollandse kampen een onverbreekbaar stalen blok uitmaakt’. Dit was een flagrant tendentieuze voorstelling van de feiten: de frontbeweging kon niet ‘aktivistisch’ genoemd worden; zij waren niet allebei afgevaardigd en er was nooit sprake geweest van de eenheid tussen frontbeweging en aktivisme. Wij stellen echter dezelfde houding vast bij Van Sante. Toen hij op 11 mei verhoord werd door Staehle, verklaarde hij gelast te zijn met een zending door de Legervergadering om in verbinding te treden met de Raad van Vlaanderen ten einde mee te helpen aan de aktivistische propaganda in het leger en de overgave van het grootst mogelijk gedeelte hiervan voor te bereiden. Hij verklaarde gestuurd te zijn om de reeds vroeger gezonden delegatie te ondersteunen en vooral om vanuit het bezet gebied het leger aan het front te bewerken om tot de uitvoering te komen van het sedert lang vastgestelde plan nl. de wapens neer te leggen en over te lopen. Intussen waren, daags tevoren, Charpentier, De Schaepdrijver en | |
[pagina 143]
| |
Torreele ontvangen door de Gevolmachtigden van de Raad van Vlaanderen. Het voorwerp van hun missie werd hier door hen omschreven als volgt: de Vlaamse Beweging in het leger te velde leren kennen, het programma en de wensen ervan mededelen en aldus de eenheid van aktie tot stand brengen die al de kampioenen van één gedachte moet verenigen. In een nota verklaarden zij dat hun ‘eigenlijke’ zending was de Raad van Vlaanderen en vooral de professoren Dosfel, Speleers, Depla en Jacob op de hoogte te brengen van de beweging. Daarnaast was het hun opdracht aan de Duitsers te vragen om alles in het werk te stellen om het Belgisch leger of alleszins het grootste gedeelte ervan in te sluiten en krijgsgevangen te nemen, dit met het oog op de aktivistische macht die het Vlaamse leger voor de toekomst zou zijn. Hierop werden hun door de Gevolmachtigden tal van vragen gesteld over de toestand aan het front. Zij verklaarden: dat indien Vlaanderen zelfstandig verklaard werd (d.i. dus door de Duitsers, aangezien de Raad van Vlaanderen het sedert lang had gedaan) de soldaten de wapens zouden neerleggen. In geval het leger niet omsingeld werd, zou men op revolutionaire wijze hiertoe komen. Men gaf vorig jaar aan de regering te Havere het cijfer op van zestigduizend aktivisten in het leger. De strekking die aldaar thans overheerste was de Jong-Vlaamse. In het Belgisch leger bestond geen duitsvijandige stemming. Zeker vijftigduizend soldaten waren voor een radikale oplossing gewonnen. Het is duidelijk dat de hele voorstelling van feiten en toestanden die hier gegeven werd, in grote mate misleidend was. Hoe is Charpentier c.s. daartoe gekomen? Vele jaren later schreef Vital Haesaert dat zij te Kortrijk, in het krijgsgevangenenkamp, herhaaldelijk hadden gesproken met Dr. Depla ‘en in overleg met hem hun verdere werking geregeld hebben’Ga naar voetnoot(54). Charpentier bevestigde mij inderdaad, dat zij met Dr. Depla te Kortrijk hadden gesproken. Zij brachten hem verslag uit over de toestanden aan het front en de werking van de frontbeweging. Zij stelden hem de vraag wat hun te doen stond. Hoe zij aan Dr. Depla deze feiten hebben voorgesteld blijft voor ons natuurlijk een open vraag. Nadat zij hun inzicht hadden te kennen gegeven om deze feiten en toestanden ter kennis te brengen van het Vlaamse volk, verklaarde hun Dr. Depla dat dit onbegonnen werk was op eigen krachten, maar dat er een centraal propaganda-bureau bestond dat volledig aangewezen was om hun bij deze taak behulpzaam te zijn. Dr. De- | |
[pagina 144]
| |
pla - verklaarde mij verder Charpentier - had ze echter niet verwezen naar de Raad van Vlaanderen zelf. De afgezanten van de frontbeweging - die blijkbaar dadelijk blok vormden om zich alle drie voor te stellen als belast met een opdracht door de legervergadering - kregen in deze dagen te Kortrijk het bezoek van Dr. Oszwald van de Politische Abteilung. Hij is het die hen ervan overtuigde, dat hun zending, om vruchten te dragen en haar doel te bereiken, moest gaan over de Raad van Vlaanderen. Als gevolg hiervan had de bijeenkomst plaats met de Gevolmachtigden waarvan wij het verslag boven hebben samengevat. Van dat ogenblik af zaten Charpentier - De Schaepdrijver - Van Sante vast in de radikale stroming van het aktivisme waartegen Charpentier uitdrukkelijk gewaarschuwd was geworden, met als gevolg dat de frontleiding dadelijk besliste af te zien van de overeengekomen mededeling dat hij in opdracht van de legervergadering over de vuurlinie was gegaan. Voor de frontleiding was dit hoofdstuk uit haar politiek afgesloten. Zoeken wij waarom Charpentier zich niet beperkte tot de gegeven opdracht en peilen wij naar de oorzaak van de radikale koers, door het driemanschap gevolgd, dan dient het antwoord gevonden in de omstandigheden die geleid hebben tot de officiële missie van Charpentier. De toestand op het front was, begin 1918 buitengewoon gespannen. Wij hebben dat boven al beklemtoond. Daarbij kwam, sedert 21 maart, het lenteoffensief van de Duitsers dat, op verschillende punten van het westelijk front, de Engelsen en de Fransen geweldig achteruitsloeg: het was niet uitgesloten dat het Belgisch leger zou omsingeld worden. In de frontbeweging - niet in de frontleiding! - waren enkele zeer radikale doordrijvers die wensten over te gaan tot de daad door, in overleg met de aktivisten, een einde te maken aan de oorlog voor het Belgisch leger, door massale kapitulatie. Op een bepaald ogenblik kon de Legervergadering de toestand niet meer meester blijven zonder aan deze radikale vleugel toegevingen te doen. Een lid van de Legerleiding verklaarde, vele jaren later, dat Charpentier onder die omstandigheden werd gezonden: een gedeelte van de legerleiding was ervan overtuigd dat het resultaat negatief zou zijn. De missie was voor hen een taktische zet om de politiek van standhouden en doorvechten, die deze was van de legervergadering, te versterkenGa naar voetnoot(55). Deze uitslag is misschien a posteriori | |
[pagina 145]
| |
gekleurd en het machiavelisme ervan zal in de werkelijkheid ook niet zo groot geweest zijn, maar het legt uit waarom de Legervergadering tot het besluit kwam een afgezant te zenden en tevens waarom de opdracht van Charpentier zo beperkt was. In het kader van deze omstandigheden dient de episode van de overlopers gezien. Zij hebben het standpunt van de radikale vleugel vertolkt; zij zagen de toestanden in het licht van hun eigen opvattingen. Een doorslaggevende rol werd hierbij vermoedelijk gespeeld door De Schaepdrijver, een fantast, niet in staat een objektief en vertrouwbaar verslag te geven over de toestanden en zeker niet over een opdracht die men hem geenszins had willen geven, omdat hij als te onbezonnen beschouwd werd. Men kan vermoeden, dat Van Sante met dezelfde bedoeling is overgegaan, aangezien hij in opdracht ging van Verschaeve om de aktivistische politiek te steunen. Charpentier voelde zich niet stevig: het bewijs ervan is dat hij, op eigen hand, De Schaepdrijver erom had verzocht hem te vergezellen. Daarbij blijft het dan toch een open vraag wat Debeuckelaere hem als instrukties gaf, al is hij deze zonder twijfel te buiten gegaan. Het is de tragiek geweest van Charpentier, dat hij werd gezonden onder druk van een fraktie die maar een kleine minderheid van de frontbeweging vertegenwoordigde en dat hij mede bij de aktivisten een politiek heeft verdedigd die niet die was van de Legervergadering. De Duitsers werden niet overtuigd: zij geloofden niet aan een massaal overlopen van het Belgisch leger. Voor de aktivisten was de komst van deze frontsoldaten een riem onder het hart en een sterk propagandawapen in eigen rangen om stand te houden tot het uiterste. |
|