Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 106]
| |
Hoofdstuk II / De Frontbeweging1. De Vlamingen in het Belgisch legerGa naar voetnoot(1)Het Belgisch leger dat met grote dapperheid en hardnekkigheid | |
[pagina 107]
| |
het grondgebied vanaf de eerste dag van de Duitse aanval verdedigde en uiteindelijk erin slaagde zijn taak te volbrengen, nl. het front aan de IJzer vast te leggen, was, in de maanden die volgden, voor ten minste tachtig procent samengesteld uit Vlamingen. Dit cijfer is nooit betwist, tenzij door de soldaten die in de vuurlinie stonden en daar nog een groter procent Vlamingen konden tellen. Dit overwicht van de Vlaamse rekruten bestond reeds vóór de oorlog. Volgens een verklaring van minister De Broqueville uit 1917, waren er in de jaren vóór de oorlog 67 procent Vlaamse rekruten tegenover 33 ten honderd Waalse. Tijdens de oorlog steeg dit procent Vlamingen om verschillende redenen: alleen een Vlaams gedeelte van het grondgebied ontsnapte aan de bezetting; in augustus 1914 waren er duizenden seizoenarbeiders in Frankrijk die later konden opgeroepen worden; de krijgsverrichtingen hadden vóór zich meer Vlamingen uitgedreven dan Walen; het was betrekkelijk makkelijk om uit Vlaanderen over de Nederlandse grens te vluchten en uiteindelijk had de industriële mobilizatie een deel fabrieksarbeiders (meestal Walen) van het front weggehaald. Bij deze reeds lange opsomming werd nog een belangrijke faktor vergeten om het verpletterend overwicht van de Vlamingen in de vuurlinie vast te leggen: dit leger was volledig verfranst en men kon er niet het minste baantje krijgen indien men die taal niet kende. Juist vóór de oorlog, in 1912, naar aanleiding van de bespreking van de nieuwe legerwet, was deze verfransing scherp aan de kaak gesteldGa naar voetnoot(2). De aanklacht tegen de denationalizering en het onderzoek naar de reaktie hierop van de Vlaamse soldaat, stelde vast dat de fransonkundige rekruut zich in een minderwaardigheidspositie bevond die zijn zucht tot verfransing aankweekte. De nieuwe legerwet van 1913 voorzag enkele verbeteringen, maar in de oude toestand was nog maar weinig veranderd, toen de oorlog uitbrak. Ook de invoering van de persoonlijke dienstplicht sedert 1909 had hier niet veel aan gewijzigd. Tot dan toe was het letterlijk een leger van paupers geweest: wie een slecht nummer trok bij de loting kon zich vrijkopen door een huurling in de plaats te stellen, de zgn. ‘remplaçant’. Het leger was niet alleen van hoog tot laag verfranst, maar het was nog veel erger: het officierenkorps, gerekruteerd uit de bezittende stand, was niet alleen verfranst maar daarenboven doortrokken van anti-Vlaamse geest. Het feit dat tot 90% Vlamingen in de vuurlinie stonden, | |
[pagina 108]
| |
heeft hier niets aan veranderd. Voor deze mentaliteit tijdens de oorlog dient een van de voornaamste oorzaken gezocht in de anti-Vlaamse geest van de franstalige pers en vooral van het blad Le XXe Siècle, onder hoofdredaktie van Fern. Neuray. De meest vaderlandse vormen van vlaamsgezindheid vonden in zijn ogen geen genade. De Belgische Standaard van P. Ildefons Peeters (met achter zich M.E. Belpaire) werd door hem voorgesteld als een onbeduidend blad ‘in de handen van germanofiele flaminganten’. Al de getuigenissen over de ontwikkeling van het Vlaams verzet aan de IJzer, zijn eensluidend over het kwaad bloed dat zijn blad in het leger heeft gezet bij al wat vlaamsgezind was. De Vlaamse ministers stonden hier machteloos tegenover: dit was het geval zowel voor Helleputte als voor Van de VyvereGa naar voetnoot(3). Was de fransonkundige Vlaming een paria in dit leger, zo betekende de flamingant, in de ogen van de Legeroverheid en van de Militaire Veiligheid, een gevaar, ook indien hij mocht gerekend worden tot de dappersten in de voorlinie. Naarmate de oorlog vorderde, zou het verzet van de flaminganten tegen de wantoestanden in het leger groeien, hun aktie verscherpen, hun greep op de soldaten sterker worden in de algemene oorlogsmoeheid en een groeiend defaitisme dat zij echter krachtig bestreden. Toen minister Van de Vyvere, in aug. 1917, op bezoek kwam bij Cyr. Verschaeve te Alveringem, om van hem te vernemen waar de oorzaken lagen van de Vlaamse ontevredenheid, vatte Verschaeve deze samen in drie punten: - de Vlamingen werden, alleen omdat zij Vlamingen waren en Nederlands spraken, als mensen van mindere rang behandeld, overal, elke dag, duizenden keren; - de oorlogslast drukte hoofdzakelijk op de Vlamingen: 90% in de vuurlinie en progressief minder naargelang de afstand van het front groter werd. Men hoefde maar de kruisjes te tellen op de begraafplaatsen; - hun pers werd ongestraft beledigd en vervolgd. De franstalige mocht de Vlamingen ongestraft door de modder sleuren, terwijl zelfs De Belgische Standaard met hopen kopij lag, geweigerd door de censuur. |
|