Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd11. Samenvattende beschouwingenDe aktivistische inspanning voor de propaganda is zonder twijfel heel groot geweest, maar bij dit alles blijft toch de vraag: in welke mate vond ze weerklank en had ze werfkracht? De omvang en de diepte meten van een partij of een bepaalde politieke stroming is een gewaagde onderneming zolang als men niet beschikt over | |
[pagina 97]
| |
verkiezingen ‘om de neuzen te tellen’. Dit is zeker het geval voor het aktivisme dat, door de nederlaag, al wat niet helemaal gekompromitteerd was of wat zich slechts aan de rand van de beweging bewogen heeft, plotseling moest zien verdwijnen. ‘Ik heb deze mensen niet gekend’ luidt, in dit geval, de levenswet. Daarbij komt nog een andere overweging. Het aktivisme, in een oorlogskonflikt zonder ideologische grondslagen, was van stonden aan en is ook tot het eind toe niets anders gebleven als een onderdeel van de traditionele Vlaamse Beweging. Als dusdanig dienen wij er rekening mede te houden, dat deze Beweging vóór 1914 geen echte volksbeweging kan genoemd wordenGa naar voetnoot(121). De flaminganten waren nog een betrekkelijk kleine minderheid. Tijdens de oorlog viel het flamingantische kamp in het bezet gebied uiteen in aktivisten en passieven, zonder dan nog te spreken van de passieven in het buitenland en de frontbeweging. Met het oog op deze splitsing is het niet mogelijk uit te maken in welke mate het aktivisme de meerderheid van het vooroorlogse flamingantisme al dan niet vertegenwoordigde. Hier wegen, in de twee kampen, de namen van de flamingantische voormannen tegen elkaar op. Wij zouden, wat ons betreft, de balans laten overhellen naar het aktivisme, zonder nadere schatting, zolang als het niet gaat om de vechtlust van de flamingantische overtuiging. In dit laatste opzicht - zoals wij verder nog zullen zien - stond het aktivisme zonder twijfel vooraan. Er zijn, bij dit oordeel over de omvang van het aktivisme en over de aanwinst ervan tijdens de oorlog, wel enkele cijfers vernoemd, maar zij laten ons, over 't algemeen, zeer skeptisch. Aldus de berekeningen van A. Faingnaert over het resultaat van de volksraadplegingen, begin 1918. Hij is de mening toegedaan dat, zonder de voortijdige ingreep van de Duitsers, het aantal van 125.000 deelnemers, berekend door P. Tack en Ach. Brys, nog te laag geschat is. Wij kunnen het moeilijk aanvaarden. Wij kunnen evenmin Jan Borms geloven die, op een studiedag in Brussel op 19 mei 1918, verklaarde dat in Limburg de beste aktivisten de priesters waren. Hij telde daarbij 180 aktivistische priesters tegen 53 passieven of vijandigenGa naar voetnoot(122). Laten wij eens van naderbij een plaatselijke toestand onderzoeken: het centrum Gent. De uitgever van het archief van Jong-Vlaanderen spreekt van 50.000 aktivisten in Oost-Vlaanderen, waarbij men de partij rekende van | |
[pagina 98]
| |
H. Plancquaert die, op de volksraadpleging in Gent de 27ste jan. 1918, verklaarde zich namens zijn partij aan te sluiten bij het aktivisme. A. Faingnaert schatte zijn aanhang op 20.000 man, elders zelfs op 25.000. Dat wij deze 20.000 man bezwaarlijk tot het aktivisme kunnen rekenen, zal wel voor iedereen duidelijk zijn. In Gent stond het aktivisme evenwel sterk, vooral de Jong-Vlaamse vleugel onder de impuls van Jan Wannijn. Zijn ‘Nationalistische Bond’ telde in juni 1918 reeds 4.236 leden, een cijfer dat in okt. 1918 zou gestegen zijn tot 7.800 uitgesproken en 1.500 geheime ledenGa naar voetnoot(123). Dit is een verwonderlijke en zeker uitzonderlijke aangroei, aangezien sedert juli ongetwijfeld overal achteruitgang te bespeuren valt. Het is daarenboven een cijfer waar geen enkele kontrole op bestaat en in de politiek is het dan toch een algemeen verspreide gewoonte ledengetallen voor de openbare mening op te drijven. Het getal 50.000 aktivisten in Oost-Vlaanderen wordt aldus pure fantasie. In de streek van Aalst - verzekerde mij een oud-aktivist - waren er maar een handvol! Er is meer. Wij weten dat zij zelfs in Antwerpen bij de volksraadpleging op straat geen baas konden blijven. Op 19 mei 1918 - de voornoemde studiedag in Brussel - verklaarde Rich. De Cneudt, dat indien de Duitse overheid niet tussenbeide kwam de aktivisten zouden verplicht zijn de strijd op te geven omdat zij machteloos waren tegenover de franskiljons. De tegenstanders maakten gewag van 25.000 aktivisten. Jan Eggen is hiertegen in verzet gekomen en beweerde dat er veel meer waren daar zij konden rekenen op ‘de geheime verstandhouding van bijna iedereen in Vlaanderen’Ga naar voetnoot(124). Ook Prof. R. Speleers sprak mij herhaaldelijk over de talrijke flaminganten die een afwachtende houding aannamen, bereid om bij te springen in geval van een overwinning. Dit is evenwel een normaal en algemeen verschijnsel, maar wij hebben, wat de politieke aktiviteit betreft, alleen maar rekening te houden met aktieve aanhangers. Welnu, wat ons treft bij de pogingen die de aktivisten hebben ondernomen of wilden ondernemen om de macht te veroveren, is telkens het feit dat hier een revolutie diende doorgevoerd zonder mensen. Er zijn tal van ontwerpen geweest en hoge ambities, maar er waren geen mensen genoeg om de plaatsen in te nemen. Een treffend voorbeeld hiervan zijn de plannen om de stadhuizen te veroveren. Alleen te Gent is men overgegaan tot de omzetting van het kollege van burgemeester en schepenen, waar- | |
[pagina 99]
| |
bij de eerstgenoemde dan nog een Duitser was. Een zelfde plan voor Brussel kwam niet tot uitvoering. Toen de Belgische magistratuur in staking ging, kon men er niet eens aan denken ze door een aktivistische te vervangen. Zo was het op elk gebied. Een van de gevolgen ervan was dat de vooraanstaande aktivisten, onder hen de Gentse hoogleraren, verscheidene posten dienden waar te nemen. Deze aktivisten werden dan ook uitgescholden voor baantjesjagers, wat niet met de waarheid strookte. Het was inderdaad het gevolg, op weinige uitzonderingen na, niet van een grenzeloze ambitie of geldzucht, maar eenvoudig van een tekort aan mensen. De basis van het aktivisme was niet breed genoeg om op eigen krachten een staat uit te bouwen door de bezetting van alle sleutelposities. Revolutionairen beroepen zich daarbij natuurlijk op de inertie van de massa en de grote betekenis van kleine minderheden die de geschiedenis maken. Dit is inderdaad juist, maar deze minoriteiten maken meestal geen kans tegenover de gevestigde macht, indien er geen gunstige stemming, geen gelijkaardige onderstroming bestaat in de grote massa. De verhoudingen moeten ten minste dusdanig zijn dat de massa bereid is zich geweld te laten aandoen door de minderheid, geneigd is deze te volgen. Dit was beslist niet het geval voor het aktivisme. De massa van het volk stond vijandig tegenover hun ondernemingen of - in het beste geval - volkomen onverschillig, omdat de aktivistische beweging te onbeduidend was. De aktivisten waren niet blind voor deze werkelijkheid. Dit verklaart, dat de Duitsers zich konden beroepen op de wens of de instemming van de radikalen om, ook na het sluiten van de vrede, voor lange jaren een Duitse bezetting te voorzien. Er viel een toestand te vrezen zoals die in 1815-1830, waarin ook de nederlandsgezinde voorstanders van het Verenigd Koninkrijk geen bouwers konden worden van de staat. Een eendrachtige Vlaamse Beweging zou het waarschijnlijk, in 1914-1918, ook niet gekund hebben: hoe zou dan een gehalveerde beweging hierin slagen? Daarbij dient nog rekening gehouden met het feit dat het aktivisme geen gesloten blok vormde. Terecht zullen flaminganten van naam, voor de Belgische rechtbanken, er een beroep op mogen doen dat zij afwijzend stonden tegenover de bestuurlijke scheiding en beslist tegen de politiek van de Raad van Vlaanderen waren. Wij hebben, bij het onderzoek van de groeperingen in de schoot van de Raad zelf, reeds gewezen op de tegenstelling tussen Unionisten en Jong-Vlamingen. Bij een overzicht van het aktivisme in zijn geheel zijn de schakeringen veel groter: een regenboog | |
[pagina 100]
| |
van kleuren, van Dosfel tot Domela Nieuwenhuis! Er zijn partijgangers van de zelfstandigheidsgedachte binnen het kader van de Belgische staat - unionisten dus - die echter tijdens de oorlog tot deze hervorming niet wilden overgaan: vele aktivisten zijn op het standpunt blijven staan van een aktie die binnen de Belgische wettelijkheid en de Konventie van Den Haag bleef, ook al waren zij voorstanders van het federalisme. Andere unionisten daarentegen wilden het Belgische kader behouden, maar vonden het wel opportuun reeds tijdens de bezetting en met de hulp van de Duitsers de federale omvorming van de staat door te drijven. In de Jong-Vlaamse vleugel, de werkelijk revolutionaire, die streefde naar de volledige zelfstandigheid, zijn de schakeringen minder uitgesproken. Hun drijvende kracht was ook veel groter. Het woord ‘aktivisme’ is aldus een verzamelbegrip van zeer verschillende strekkingen waar alleen de idee van de politieke zelfstandigheid als een gemeengoed door allen verder in de geschiedenis wordt medegedragen. Dit gebrek aan mensen en dit verschil van opvattingen werden dan toch in zekere mate goed gemaakt door de geestelijke spankracht die in het aktivisme schuilde en waarborgen gaf voor de toekomst. Wij hebben in dit verband reeds gewezen op de studenten van de Gentse universiteit. Daarnaast valt het op dat bijna al de jonge letterkundigen in het aktivisme hebben gestaan: P. Van Ostayen, Ach. Mussche, Wies Moens, V.J. Brunclair, G. Burssens, Marnix Gijsen (= J.A. Goris), Urb. Van de Voorde, R. Herreman, K. LerouxGa naar voetnoot(125). In zijn afscheidswoord aan het aktivisme (26 okt. 1918) heeft Flor. Couteele gezegd wat het voor deze jongeren betekende: ‘het aktivisme heeft ons, knus-burgerlijke non-kombattanten in de schaduw van dezen geweldiglelijken tijd een wappering van iets groots doen voelen. Daar zijn wij het aktivisme dankbaar voor in de eigenlijke vervreemding van het scheiden’Ga naar voetnoot(126). In het niet politieke, maar toch uitgesproken aktivistische geïllustreerde weekblad Vlaamsch Leven kon de redaktie aan het einde van de derde jaargang (nr. van 29 sept. 1918 - Bijvoegsel) een lijst opgeven van medewerkers, waarin o.a. voorkomen: Stijn Streuvels, Georges Eekhoud, Pol | |
[pagina 101]
| |
De Mont, Emm. De Bom, Alf. De Cock, L. Baekelmans, H. Baccaert, G. Vermeersch, R. De Cneudt, R. De Clercq, Fel. Timmermans, Piet Van Assche, Is. Van Beugem, Alf. Jeurissen, L. Lambrechts, P. Bellefroid, Maur. Roelants, R. Herreman, K. Leroux, P. Van Ostayen, L. Monteyne, Herm. Van Overbeke, Paul Gilson, Jef Van Hoof, Jef Van den Eynde, Arth. Meulemans, Edw. Leonard, A.W. Grauls, en Jef Crick. Indien men, bij deze opsomming van namen, nog die voegt van de reeds vermelde aktivisten die aan de universiteit of in de politiek een rol hebben gespeeld, krijgt men tevens het antwoord op de door ons reeds even opgeworpen vraag over de oorsprong van het aktivisme. Dit was geen beweging die door de Duitsers in het leven werd geroepen. Het was, in een krisis-periode die door velen werd aangezien als de dageraad van een nieuwe tijd, de logische uitgroei van het nationalisme dat steeds in de beweging verscholen lag en juist op de vooravond van de oorlog zijn doorbraak zocht van het kulturele naar het politieke. Dat deze groei, van onvoorwaardelijk loyalisme in aug. 1914 tot revolutionair aktivisme, bij velen maar traag en geleidelijk is geweest, hebben wij hierboven bewezen en de omstandigheden waarin dit gebeurde zijn een verder bewijs voor onze bewering over de groei uit eigen bodem. De uitdagende houding van de Belgisch-nationalistische pers, het stilzwijgen van de regering die dezelfde richting scheen te willen opgaan, hebben menig flamingant de overtuiging bijgebracht dat een gunstig evenwicht voor de toekomst alleen te vinden was in een Duits tegengewicht. In hoever hebben de aktivisten daarbij gerekend op een Duitse overwinning? Reeds op zijn proces heeft Aug. Borms deze aantijging van de hand gewezen en verklaard, dat de politiek van het aktivisme dient gezien in de verwachting en de overtuiging van een vrede door vergelijk. Dit is, na de oorlog, de algemene verdedigingslinie geworden van het aktivismeGa naar voetnoot(127). Dat dit de algemene verwachting is geweest van de unionistische aktivisten (de overgrote meerderheid) die rekenden op een internationalizering van het Vlaamse vraagstuk in Europees perspektief, kan men gerust aanvaarden. Dat dit ook het geval zou geweest zijn bij de Jong-Vlamingen valt beslist te betwijfelen. Het is hier voor velen | |
[pagina 102]
| |
onder hen, zo niet voor allen, te beschouwen als een konstruktie a posteriori, of ten hoogste als een opvatting die bij deze groep is ontstaan, toen de kansen op een volledige Duitse overwinning vrij klein geworden waren. Bij de beoordeling van deze politiek, zowel van de unionisten als van de radikalen, moet men zich vrij maken van elke visie achteraf die, in de scherpste vorm, de Duitse nederlaag reeds bezegeld ziet in de slag aan de Marne (6-9 sept. 1914). Tot in mei-juni 1918 zijn de kansen van de oorlog onzeker gebleven en dat de gedachte van een vrede door vergelijk reeds tijdens de oorlog bestond en door de aktivisten openlijk werd uitgesproken, lijdt geen twijfel. Deze verwachting werd gelogenstraft door de gebeurtenissen. De omstandigheid dat een Duitse nederlaag steeds tot de mogelijkheden behoord heeft, bestempelt de aktivistische beweging tot een revolutionaire, beslist vanaf de oprichting van de Raad van Vlaanderen en ze moet dan ook als dusdanig beoordeeld worden. In haar nederlaag en door de gevolgen hiervan, vonden de politiek en de publicistiek een rijke stof om het aktivisme als een schadelijke onderneming voor de Vlaamse Beweging te brandmerken. Schadelijk of vruchtbaar? Reeds in het begin van het jaar 1919 stelde L. Dosfel de vraag en kon hij er geen antwoord op geven. Hij stelde alleen vast, als een zaak die zeker was: het aktivisme ‘heeft de Vlaamse Beweging tot een boeiende, prangende, om oplossing-schreeuwende zaak gemaakt en de aandacht der wereld erop gevestigd. Het heeft de grond diep omgewoeld’Ga naar voetnoot(128). Hij had reeds in zijn Verweerschrift de gedachte van Vlaanderens zelfstandigheid als de grote verworvenheid van het aktivisme voor de toekomst van de Vlaamse Beweging begroet en toegejuicht. Aldus, in een ruimer perspektief gezien, is de vraag ‘schadelijk of vruchtbaar’ ook nu nog niet te beantwoorden. Het is, per slot van rekening, de vraag naar de vruchtbaarheid van de politiek van de Vlaamse Belgicisten onder leiding van Frans Van Cauwelaert en van de Vlaams-nationalistische beweging na 1918. De aktivisten hebben daarbij op hun aktief willen schrijven, dat het Vlaams-nationale bewustzijn, onder de aanstoot hoofdzakelijk van het aktivisme, zich in de massa heeft doorgezet. Er zijn inderdaad getuigenissen die op deze groei wijzen. Tijdens de oorlog reeds heeft ook Van Cauwelaert op dit steeds groter wordend Vlaams bewustzijn gewezen. Zijn orgaan Vrij België (28 sept. 1917) schreef zelfs van ‘een ontwaking van het Vlaamse | |
[pagina 103]
| |
volk’ en ook in zijn Memorandum aan de Britse Konsul-generaal in Den Haag (1918) heeft hij hetzelfde bevestigd. Ook in Duitse kringen van het Generaalgoevernement was men dezelfde mening toegedaanGa naar voetnoot(129). Er is geen reden om aan deze uitspraken te twijfelen. Het verloop van de gebeurtenissen na 1918 bewijst dit en wij kunnen moeilijk inzien dat dit alleen een gevolg is van de aktie van de passieven of van de frontbeweging. De aktivistische politiek heeft wis en zeker de Vlaamse kwestie weten te maken tot hét teken van tegenspraak in de Belgische politiek. Dit betekent niet dat het aktivisme in verscheidene opzichten ook geen nadelige gevolgen gehad heeft voor de Vlaamse Beweging. Ook hier is het nochtans moeilijk af te wegen. Wij dienen af te rekenen met nieuwe omstandigheden en met nieuwe politieke verschijnselen. Indien wij aanvaarden dat het aktivisme een episode was in de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging als een plant uit eigen bodem gegroeid, dan kunnen wij bezwaarlijk op het passief van de aktivisten schrijven dat zij er schuld aan hebben, dat in het Vlaamse kamp een niet meer te overwinnen verdeeldheid ontstaan is. Deze zou er dan toch later gekomen zijn. Daarbij mogen wij niet uit het oog verliezen dat deze breuk tijdens de oorlog, buiten het aktivisme om, ook door de frontbeweging is ontstaan: ook hier was de gedachte van Vlaanderens zelfstandigheid de politieke splijtzwam. Wat dan verder de scherpe anti-Vlaamse reaktie na de oorlog betreft, deze heeft zonder enige twijfel voedsel gevonden in het verwijt van de kollaboratie met een diep gehate vijand. Maar het ware toch een illusie te denken dat, zonder het aktivisme, een ‘dankbaar vaderland’ zonder meer zou tegemoetgekomen zijn aan de Vlaamse eisen zoals Van Cauwelaert - ongetwijfeld onder druk van het aktivisme - deze in zijn minimumprogramma had vastgelegd. Ook hier speelt, in de heftigheid van de anti-Vlaamse houdingen, een nieuwe faktor waarop wij reeds de aandacht vestigden een rol, nl. de opkomst van een agressief Belgisch nationalisme waarin geen plaats was voor een Vlaamse Beweging tenzij in de folkloristische aspekten ervan. In zijn reeds aangehaalde reeks artikelen uit het begin van het jaar 1919 schreef L. Dosfel ook nog, dat het aktivisme geen toekomst meer had. Dit was een vergissing. Leo Van Puyvelde zag het anders. Het lijkt ons de moeite waard zijn woorden uitvoerig aan te halen, omdat het in deze gedachtengang is dat het franskil- | |
[pagina 104]
| |
jonisme zowel aktivisme (samenwerking met de vijand) als flamingantisme zal beschouwen als één zelfde verschijnsel. Op 5 nov. 1918 schreef Van Puyvelde: ‘Het aktivisme verdwijnt, nu België weer zichzelf wordt. Maar de aktivistische geest is niet dood, ook niet al verdwijnen tijdelijk de aktivistische leiders uit België. De aanleuning bij de Duitse macht was geenszins de kern van het aktivisme ... Nu alle rechtstreekse samenwerking met de Duitsers verdwijnen zal, kan de zuiver aktivistische geest zich gemakkelijker, onbelemmerd, ontwikkelen: de geest van onverzoenlijken tegenstand tegen het Belgisch regime, het trachten naar de grootst mogelijke zelfstandigheid van het “volk” en het “land” van Vlaanderen. Uit alle verklaringen der aktivisten blijkt dat zij dien geest zullen wakker houden, waar en in welke omstandigheden, zij zich ook zullen bevinden’Ga naar voetnoot(130). Dit werd geschreven door een oud-studentenleider die na 1918 uit de rangen van de Vlaamse Beweging werd gestoten. In zijn visie op de ontwikkeling van de Vlaamse Beweging had hij nochtans gelijk. Verschillende omstandigheden hebben inderdaad verhinderd, dat het aktivisme geestelijk overwonnen werd. Ten eerste, zonder twijfel, omdat de zelfstandigheidsgedachte als een verworvenheid door een gedeelte van de Vlaamse Beweging werd aanvaard en beschouwd. Dit zou nochtans niet volstaan hebbeen, ook al werd de idee aanstonds voortgedragen door de Frontpartij. De hoofdoorzaak was dat, in de strengheid van de repressie, menig aktivist kon optreden als de aanklager tegen een staat die, terecht of ten onrechte, voor de openbare Vlaamse mening kon in staat van beschuldiging gesteld worden voor woordbreuk. Dit legt ook uit waarom de campagne voor amnestie zo diep het volksgemoed kon aangrijpen dat ze uiteindelijk, in een uiterst gunstige konjunktuur, leidde tot de Bormsverkiezing in 1928, een keerpunt in de Vlaamse Beweging. In dit voortbestaan van de radikale geest van het aktivisme was vanzelfsprekend de reeds genoemde geestelijke spankracht van het aktivisme van grote betekenis. Ook wie reeds onmiddellijk na 1918 ofwel later, na het ontstaan van een nationalistische partij, hun weg hebben gezocht in de traditionele partijen, hebben over 't algemeen dan toch jarenlang nog een stuk van die aktivistische geest met zich meegedragen. De grote erfgenaam van het aktivisme was echter de Frontpartij. Deze heeft dan ook de zwaarste last ervan getorst: het on- | |
[pagina 105]
| |
politiek radikalisme dat door een verbitterde en onverzoenlijke groep ballingen in het buiten- en het binnenland (les émigrés de l'intérieur!) jarenlang werd aangevuurd en een oorzaak werd van wantrouwen, scheuring en politieke machteloosheid die een nieuwe politiek, afgestemd op de toekomst en niet op het verleden, bijna onmogelijk gemaakt heeft. Het aktivisme ligt vijftig jaar achter de rug. Om de kern van zijn opvattingen, de zelfstandigheidsgedachte, wordt nog verder gestreden. Veel werd daardoor, zowel in de afbraak als in de ophemeling ervan verkeerd gezien of met opzet onjuist voorgesteld. Wij hebben getracht zijn ware gelaat te ontsluieren en het in zijn ware proporties te beschrijven. Afscheid ervan nemen kunnen wij echter niet zonder aan de geschiedenis ervan een laatste woord toe te voegen: het was geen onderneming van avonturiers, politieke gelukzoekers, baantjesjagers. De overgrote meerderheid van de aktivisten waren idealisten die niet aan zichzelf, niet aan Duitsland, maar alleen aan Vlaanderen hebben gedacht. Reeds vrij vroeg werd dit door heftige vijanden van het aktivisme erkendGa naar voetnoot(131), maar dit was voor ons geen reden om het niet te herhalen en neer te schrijven als slotwoord van deze uiteenzetting. |
|