Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd6. De langzame groei van het aktivisme in het bezet gebiedIn een zeker opzicht behoren de geschiedenis van De Vlaamsche Stem en het ontslag van De Clercq-Jacob niet tot de geschiedenis van het aktivisme. Op geen enkel ogenblik inderdaad is hier sprake geweest van een politiek van samenwerking met Duitsland, van een oplossing van het Vlaamse vraagstuk met Duitse steun of hulp bij de vredesonderhandelingen. In een ander opzicht echter zijn deze gebeurtenissen er niet van te scheiden omdat - zoals wij reeds beklemtoonden - hier vrij sterk het tweede aspekt van het aktivisme nl. de zelfstandigheidsgedachte op de voorgrond treedt. Anderzijds treffen wij ook bij de redakteuren van De Vlaamsche Stem, na de afscheiding van Deswarte, een mentaliteit aan die wij als pre-aktivistisch zouden kunnen bestempelen: de sterke klemtoon die gelegd wordt op de Vlaamse eisen en het absoluut wantrouwen tegenover de Belgische regering. Onder deze omstandigheden is het niet te verwonderen dat Ant. Jacob in de eerste dagen van december 1915 overkwam naar België waar hij medewerker werd aan Het Vlaamsche Nieuws. René De Clercq zal pas in juli 1917 terugkeren. De Vlaamsche Stem was toen reeds anderhalf jaar zonder groot gedruis gevallen: het laatste nummer verscheen op 1 febr. 1916. Tot einde 1915 blijft de aktivistische werking in het bezet gebied nog zeer zwak en zijn de posities in Vlaanderen niet duidelijk afgebakend. Pas met de bekendmaking, de 31ste dec. 1915, van de beslissing van von Bissing over te gaan tot de vernederlandsing van de universiteit in Gent, wordt de scheidingslijn scherp getrokken. De enige groep die tot dan toe naar buiten aktief optrad was die van de Jong-Vlamingen. Wij hebben gezien hoe de kleine Gentse groep in tweeën brak rondom de figuren van Domela en Picard. Nog vóór deze breuk voltrokken was, vaardigde de groep Domela in de maand augustus 1915 een oproep uit ‘Aan het Vlaamsche Volk’ waarin de wens werd uitgesproken dat het België van vóór de oorlog niet zou hersteld worden. Er moest een vrij en zelfstandig Vlaanderen tot stand komen. Het verlangen werd bekendgemaakt een Algemene Vlaamse Raad tot stand te zien | |
[pagina 42]
| |
komen (een Raad van Vlaanderen) waarmede de zegevierende mogendheden over het toekomstig statuut van Vlaanderen zouden kunnen onderhandelen. Nadat de groep Jong-Vlaanderen zijn meer gematigde leden als hinderlijke ballast overboord geworpen had, richtten de overblijvenden zich tot von Bissing (18 sept. 1915) om hem hun programma, de zgn. Zeven Punten te overhandigen. Tegelijkertijd overhandigde Domela nog twee persoonlijke, uitvoerige en gezwollen vertoogschriften waaruit wij alleen willen onthouden dat Vlaanderen slechts ekonomisch en militair een Bond zou vormen met Duitsland maar geen afgevaardigden naar de Rijksdag zou zenden. Zowel het herstel van de Belgische staat, ook met bestuurlijke scheiding, als een inlijving bij Duitsland met verduitsing, werden van de hand gewezen. In oktober 1915 ging Domela op reis naar Berlijn. Hij overhandigde er de ‘Zeven Punten’ aan de Rijkskanselier, de hoogste legerleiding en de Rijksdag. Hij bepleitte er ‘bij de Hoge regering’ de instelling van een Vlaams Vrijkorps en de uitroeping van een koninkrijk Vlaanderen met als eerste stap in deze richting de bestuurlijke scheiding; de instelling van een Raad van Vlaanderen en de hervatting van de kursussen aan de Gentse hogeschool als een Nederlandse universiteit. Domela ontmoette te Berlijn tal van personen en het verslag over zijn reis is in dit opzicht niet zonder belang om de opvattingen in Berlijnse kringen te leren kennen. Wij onthouden eruit zijn vinnige diskussie met de voorzitter van het Alldeutscher Verband die de Vlamingen beschouwde als Duitsers. Intussen was Jong-Vlaanderen uitgegroeid over een groot gedeelte van het Vlaamse land. Er werd beslist de bestaande kernen te groeperen in een ‘Middenbond’. Het eerste landelijk congres van Jong-Vlaanderen had plaats in Gent, op 1 november 1915. Er bestonden toen kernen of afdelingen in Oostende, Gent, Lier, Antwerpen, Brussel, Kortrijk, Roeselare, Geluwe, Deerlijk, Mechelen, Ninove, Brugge en Blankenberge die op het kongres vertegenwoordigd waren. Aan het programma van de ‘Zeven Punten’ werden op dit kongres nog drie punten toegevoegd: over de sociale wetgeving en het belastingstelsel; over een Vlaamse handelsvloot en de uitbouw van een vissersvloot; over de kerkelijke scheiding tussen Vlaanderen en Wallonië en het beginsel van de vrijheid aller geloofsbelijdenissen. Dit programma werd aan de regering te Berlijn medegedeeld. Het kongres had tot eerste voorzitter Eug. Van Oye gekozen, tot tweede Domela, tot sekretarissen R. Kimpe en Gust. Vermeersch. | |
[pagina 43]
| |
Omtrent deze tijd is het dat Gust. Vermeersch zijn brochure schreef Een oproep tot het Vlaamsche Volk (Brussel, z.j. 62 blz.). Hierin werd het standpunt verdedigd van een Vlaamse staat die, indien mogelijk, ook Frans-Vlaanderen zou omvatten. De staat België moet in elk geval van de wereldkaart verdwijnen. Voor deze staat Vlaanderen stonden drie wegen open: ofwel een tolverbond met de Middeneuropese staten; ofwel een zelfde verbond met Nederland, ofwel - wat minder wenselijk geacht werd - een geheel onafhankelijke staat. In ieder geval zou Vlaanderen geheel loskomen van Wallonië. Tussen de aanhangers van Jong-Vlaanderen vinden wij, buiten de reeds genoemden, einde 1915 als ondertekenaars van de ‘Zeven Punten’ o.a. Dr. E. Dumon, Is. Van Beugem, A.T.M. Jonckx, Felix Timmermans, F. Van den Weghe, H. Cayman, R. Ysabie, Rich. De Cneudt, Joris Fassotte, Jan Eggen, F. Brulez en Urb. Van de Voorde. Met Kerstmis 1915 had de partijraad nogmaals een onderhoud met de bezettende overheid (het is ons niet bekend met wie) om de stichting van een koninkrijk Vlaanderen te bespreken en als onmiddellijke hervormingen: de vernederlandsing van de Gentse hogeschool, het invoeren van de bestuurlijke scheiding, de aanwerving van uitsluitend Vlaamse ambtenaren en de instelling van een Vlaamse hoofdraad met gouwraden. Het zou nochtans niet zo lang meer duren of Jong-Vlaanderen kon ondervinden dat de Politische Abteilung niet geneigd was de voorgestelde weg in te slaan en scheep te gaan met Jong-Vlaanderen. Op 31 maart 1916 werd de redaktie van De Vlaamsche Post door de Politische Abteilung afgezet en door een nieuwe vervangen. Na een tamelijk komisch intermezzo waarbij de Jong-Vlamingen een beroep deden zowel op de Belgische instanties als op de militaire overheden van het Etappengebied waartoe Gent behoorde en waarop dus de goeverneur-generaal von Bissing geen rechtstreekse vat had, kwam het tot een akkoord tussen beide partijen (5 mei): het blad zou niet meer verschijnen. Jong-Vlaanderen had aldus geen eigen orgaan meer om de openbare mening te bewerken. Terwijl Jong-Vlaanderen luidruchtig propaganda maakte en vooral de Duitse militaire instanties voor zijn standpunt trachtte te winnen, werd te Brussel in alle stilte een praktische samenwerking met de bezettende macht tot stand gebracht. Von Bissing stond, in zijn Flamenpolitik, nog op het standpunt dat de Belgische taalwetgeving de norm aangaf van wat door de Duitsers voor de Vlamingen kon worden gedaan. Hij was slechts in zeld- | |
[pagina 44]
| |
zame gevallen verder gegaan, zodat hem in dit opzicht van Vlaamse noch van Waalse zijde, enig verwijt kon gemaakt worden. Aldus zijn bericht op 28 mei 1915 aan het Auswärtige Amt te BerlijnGa naar voetnoot(47). Drie weken na deze brief ontmoetten elkaar te Brussel, op 18 juni 1915, voor de eerste maal een Vlaams komitee en Duitse ambtenaars, met het oog op een Vlaams-Duitse samenwerking. Dit Vlaams komitee was te Brussel tot stand gekomen als een zeer beperkte kring van radikale Vlamingen die geen propaganda naar buiten voerden. Zij noemden zich de Vereniging van vrienden van de Vlaamse ZaakGa naar voetnoot(48). Maakten er o.a. deel van uit J. Lambrichts, J. De Smedt, A. Faingnaert, H. Halsband en L. Masfranckx. In oktober werd ook J. Fassotte hierin opgenomen. Een eerste ontmoeting tussen leden van de Vereniging en Duitse ambtenaars had dus plaats op 18 juni. Er werd gesproken over de toepassing van de taalvoorschriften in de wet op het lager onderwijs van 1914. De journalist Grosemans stelde met het oog op dit vraagstuk een verslag op voor de Politische Abteilung waarvan enkele leden de vergadering hadden bijgewoond. De Bezettende Overheid zou kort daarna op dit gebied ingrijpen tot interpretatie en tot toepassing van de wet. De Vereniging was geen politieke groepering en had geen eigen programma. Bij een eerste poging om een werkplan op te stellen werd door Haller von Ziegesar (samen met Rittmeister Simons) als het naaste doel van de kring voorgesteld de toepassing van de taalwetten en de ontwikkeling van het Vlaamse volk tot kulturele zelfstandigheid door middel van zijn eigen taal en tot politieke zelfbestemming. Als laatste doel werd de vernederlandsing van Wallonië voorzien door een ononderbroken inwijking. Reeds bij een eerste bespreking werd dit laatste punt door de meeste leden verworpen en dan ook dadelijk opgegeven. Er schijnt in deze kring nog een tamelijk grote diversiteit van opvattingen bestaan te hebben. De bovenvermelde Grosemans schreef nog een tweede memorandum aan de Politische Abteilung waarin gewezen werd op de nadelen van een volledige annexatie van België door Duitsland, maar waarin tevens de aanhechting van Wallonië bij Frankrijk werd voorgestaanGa naar voetnoot(49). Naar aanleiding | |
[pagina 45]
| |
hiervan schreef het nieuwe lid Fassotte (die wij begin december 1915 weervinden bij de ondertekenaars van het programma van Jong-Vlaanderen) op zijn beurt een memorandum waarvan het besluit was dat de beste oplossing voor de toekomst diende gezocht in een ‘angliedern’ van Vlaanderen als bondsstaat bij het Duitse Rijk, waarbij de grote trekken van een dergelijk statuut werden aangegeven. In de opvatting van Fassotte werden - zoals bij Grosemans - de Walen naar Frankrijk verwezen. Een grote kracht naar buiten betekende dit alles nog niet. Een voorbeeld ervan wordt ons gegeven door de lotgevallen van de Katolieke Vlaamse Bond te BrusselGa naar voetnoot(50). De Gazet van Brussel beschouwde het als een ontwaken van het Vlaams leven in de hoofdstad, toen op 8 juli 1915 de Bond in het Vlaams Huis samenkwam om te beraadslagen over de toestand. Het woord werd er gevoerd door de voorzitter J. LambrichtsGa naar voetnoot(51) die handelde over het verbreken van de godsvrede door de tegenstanders, over de behandeling van de Vlaamse soldaten aan het front, over de tekortkomingen van het Duits bestuur in de toepassing van de taalwetten. Er werd besloten de Duitse overheid attent te maken op de overtreding van de taalwetten. Er waren op de vergadering een goed honderdtal leden aanwezig waarvan er één de samenroeping van de vergadering betreurdeGa naar voetnoot(52). Toen echter de Bond op 15 nov. opnieuw werd samengeroepen, alweer om de toestand te bespreken, verzette een deel van de leden zich tegen elke verdere werking. De meerderheid besloot aktief te blijven deelnemen aan de strijd, maar dit betekende ook het einde van de BondGa naar voetnoot(53). Het is ons niet mogelijk geweest de juiste betekenis te achterhalen van een stuk dd. 17 oktober over de stichting te Brussel van een Raad van Groot-Vlaanderen. Deze zou gekozen zijn door 52 afgevaardigden die een driemanschap aanstelden ermee belast alle maatregelen te treffen ten einde Vlaams-België, de Vlaamse dorpen in Wallonië en de omgeving van Belle, Hazebroek, St.-Winoksbergen en Duinkerken samen te voegen tot een zelfstandig Vlaams staatswezen ‘Groot-Vlaanderen’Ga naar voetnoot(54). | |
[pagina 46]
| |
Geen grote kracht naar buiten, maar toch wijst hier alles naar een gisting in de geesten, naar een intense bekommernis om de Vlaamse toekomst, naar een langzame evolutie die steeds verder en verder groeit in aktivistische zin. Het incident De Clercq-Jacob heeft hier zonder twijfel sterk aktiverend gewerkt. Tussen de vele blijken van sympatie die zij mochten ontvangen, vestigen wij alleen maar de aandacht op een gezamenlijke brief van een groep jongere flaminganten uit Antwerpen, waarbij wij de namen vinden van Eug. De Bock, Herm. Vos, Osc. De Smedt, R. Victor, Paul Van Ostayen, Osc. Jespers, Willem Elsschot, F. Mortier, Rob. Van Roosbroeck en Rob. Van Genechten. Het kan niet betwijfeld worden dat de aktivistische propaganda reeds een goed deel van de jeugd in haar ban hieldGa naar voetnoot(55). Grote ophef maakte toen in het Vlaamse land, het artikel van Aug. Borms, in Het Vlaamsche Nieuws (20 nov.) Van Cauwelaert, wat hebt gij met uwe broeders gedaan? Borms weigerde te geloven dat het Van Cauwelaert was die De Clercq - Jacob bij de regering had aangeklaagd, maar hij verweet hem zijn invloed niet te hebben gebruikt om deze maatregel te beletten. Naar aanleiding hiervan getuigd Borms van zijn hartstochtelijke bewondering voor Van Cauwelaert vóór de oorlog; hij gaf tevens uiting aan zijn grote ontgoocheling over zijn huidige houding: ‘de afschuwelijke Belgische partijpolitiek heeft u aan ons ideaal ontstolen’. Van Cauwelaert zou van nu af aan steeds meer en meer het mikpunt worden van de aktivistische aanvallen. Hij werd in beschuldiging gesteld, terwijl men hem anderzijds poogde te kompromitteren door zijn programma voor te stellen als identiek met dat van de aktivisten, en erop wees dat hij niets anders kon doen dan de aktivisten in hun spoor volgen. Men denke aan het gedicht van René De Clercq over de schaduwen... Bij velen onder de ouderen was de strijd nochtans niet uitgevochten: passief of aktief en in welke mate? Van een drietal | |
[pagina 47]
| |
vooraanstaanden onder hen kennen wij het standpunt, in de tweede helft van het jaar 1915Ga naar voetnoot(56). De aanleiding voor Hypp. Meert om te spreken was een communiqué van het Belgische Informatiebureau in Den Haag, in de eerste helft van juli aan de Nederlandse pers gezonden, waarin de publikatie aangekondigd werd van een manifest van bekende Vlaamse leiders, waarin de ondertekenaars alle taaltwisten op dit ogenblik afkeurden, verklaarden niets gemeen te hebben met De Vlaamsche Post en andere bladen die alleen maar werktuigen waren in de handen van de Duitsers. Zij zouden verder de taktiek van de Duitsers veroordelen telkens als dezen de Vlamingen wilden kompromitteren door hun ongevraagde voordelen te schenken en verklaren dat na de oorlog de strijd diende voortgezet zonder ooit het zelfbestaan van de Belgische nationaliteit uit het oog te verliezen. Hierop reageerde Hypp. Meert in een ingezonden stuk aan de Nieuw Courant. Hij beweerde dat van een dergelijk manifest in Gent niets bekend was en hij geloofde niet dat men er gebeurlijk de handtekening van weldenkende Vlamingen zou voor vinden. Na een opsomming van de voortbestaande grieven en van de beledigingen aan het adres van de Vlamingen, verklaarde hij beslist geen stilzwijgen te aanvaarden. Over De Vlaamsche Post hebben de Gentse voormannen - zo ging hij verder - gezegd wat zij dachten, maar zij weigeren verder zelf mede te werken aan de verdachtmaking door onze vijanden van al de Vlaamse dagbladen. Wij hebben hier aan de Duitsers geen voordelen of geen gunsten gevraagd, maar wij eisen de toepassing van de taalwetten die met de voeten worden getreden en wij zullen niet protesteren als de Duitsers de taalwetten toepassen. Wij aanvaarden verder wel de Belgische nationaliteit, maar niet onverschillig welke: het moet er een zijn waarin wij onze vrije en zelfstandige ontwikkeling gewaarborgd zienGa naar voetnoot(57). Aldus Hypp. Meert. Voor Adelf. Henderickx was de aanleiding tot spreken een in Engeland handig opgevatte vervalsing. Enkele flaminganten fabriceerden er een brief waarvan de tekst toegeschreven werd aan Henderickx, maar waarvan de inhoud eigenlijk gevormd werd door brieven en verklaringen van de Waalse volksvertegenwoordiger Buisset die hier - omgekeerd en in | |
[pagina 48]
| |
flamingantische zin, om de reaktie van de franskiljons te zien - in zijn schoenen geschoven werdenGa naar voetnoot(58). De franskiljonse pers (Indépendance Belge en XXe Siècle) trapte in de val om Henderickx aan te vallen. Hij, die van het geval niets afwist, reageerde heftig om de vervalsing aan te tonen. Naar aanleiding hiervan verklaarde hij dat zij die hem kenden ‘de duizend en ene reden (kenden), die ik heb om alles behalve germanofiel te zijn’. Hij maakte daarbij een rekwisitoor op waarin alle grieven tegen de Walen en de franskiljons, die de godsvrede verbroken hadden, samengevat werden. Velen - verklaarde verder Henderickx - vrezen voor wat na de oorlog met de Vlaamse stam zal gebeuren, wanneer zij zien welke plannen nu reeds door de franskiljons gesmeed worden. Wij zullen ons met de moed van de wanhoop ertegen verzetten. Wij willen niets dan Nederlands in Vlaanderen. Hoe dit bereikt moet worden is van bijkomend belang, maar dat een wijziging in de staatsstruktuur zal nodig zijn, dat wordt hoe langer, hoe duidelijker voor wie de gevoelens van de Walen te onzen opzichte kent. Laten wij eendrachtig blijvenGa naar voetnoot(59)! Van zijn kant schreef Leo Meert een artikel Om de Kern in het Algemeen Handelsblad: hij verklaarde dat zijn betere ‘ik’ rechtstreeks naar de twee volken ging ‘die de Belgische natie uitmaken’, dat de toekomst alleen denkbaar was ‘in een heroverd, geheel vrij en onafhankelijk België’. Maar, de godsvrede werd verbroken en nu werden de redakteuren van De Vlaamsche Stem getroffen terwijl zij die op ons schelden en ons aanvallen vrij uitgaan. Hij verklaarde het volkomen eens te zijn met de drie programma-artikelen van Deswarte: de bestuurlijke scheiding stond reeds vóór de oorlog op het programma van de Vlaamse Beweging en was een Vlaamse eis geworden. Waarom sprak tot hiertoe de Koning niet? Waarom kocht de regering de politieke godsvrede door bij het begin van de oorlog de oppositie in haar schoot op te nemen en waarom deed zij niet hetzelfde op Vlaams gebied? Waarom blijven de ‘franselaars’ ongestraft? Ik zoek naar de kern...Ga naar voetnoot(60). M. Rudelsheim op zijn beurt reageerde hierop en verklaarde dat ‘de meest helderzienden onder de Vlamingen | |
[pagina 49]
| |
weten wat alleen de redding kan brengen nl. zelfbestuur voor Vlaanderen; zij beseffen ook, dat deze opvatting geen afbreuk doet aan hun trouw aan het vorstenhuis en aan hun gehechtheid aan het Belgische staatsverband’Ga naar voetnoot(61). Men voelt in dit alles, zoals reeds gezegd, de gisting in de gedachtenstrijd in Vlaanderen, de evolutie naar de zelfstandigheidsgedachte (nog zeer weinig omschreven), de onrust vooral over wat de toekomst zal brengen. Om dit laatste te begrijpen dient men rekening te houden met een nieuw verschijnsel: een agressief Belgisch nationalisme dat de toekomst van het land zó eng met Frankrijk verbonden zag dat de Vlamingen er geen vrede mee konden nemen, in een opvatting van de Belgische nationaliteit waar een franstalige elite hoe langer hoe meer de gelegenheid moest krijgen om, op kosten van de Vlamingen, door een voorbijgaande tweetaligheid van de Vlaamse massa, uiteindelijk te komen tot het algemeen gebruik van het Frans als staats- en als kultuurtaal met een afstervende Vlaamse folklore. Onder deze omstandigheden, deden de Duitsers, in het raam van hun eigen politiek, een meesterlijke zet: op 31 dec. 1915 verscheen in de bladen een communiqué om, voor het volgend akademiejaar, de opening en de vernederlandsing van de Gentse universiteit aan te kondigen. |
|