Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd4. Eerste manifestaties van het Vlaams aktivismeNog vóór von Bissing einde december 1914 zijn Flamenpolitik inzette, waren er in het Vlaamse land kleine kernen aan het werk om de Vlaamse gedachte en de Vlaamse Beweging aan te passen aan de nieuwe tijd. Wij dienen hier twee strekkingen te onderscheiden: enerzijds zij die van het begin af rekening hielden met een Duitse overwinning en hieruit voor Vlaanderen de grootste voordelen wilden halen, anderzijds zij die geen Duitse hulp wensten, maar toch spoedig de lijn doortrokken van een radika- | |
[pagina 24]
| |
lisme waarvoor reeds aanknopingspunten te vinden zijn vóór de oorlog. Zij kwamen daarbij tot de konklusie dat de Vlaamse strijd moest gericht worden op een totale oplossing van het vraagstuk nl. op de verovering van een of andere vorm van politieke zelfstandigheid. De Belgische regering heeft beide richtingen afgewezen. Van groot belang was hier, in de zomer van het jaar 1915, het incident De Clercq-Jacob, dat de bestaande tegenstellingen in het Vlaamse kamp deed uitkomen en voor velen de scheiding van de geesten en van de wegen bevestigde, doordat de regering en haar aanhang niet alleen de eerste richting - het werkelijke aktivisme - doch ook de tweede strekking veroordeelde. In feite kwam het uiteindelijk neer op de versmelting van beide tendensen in een zelfde aktivistische politiek. Wie stelling koos tegen de regering werd naar het aktivisme gedreven. Het verloop van de gebeurtenissen wijst erop hoe, met uitzondering van de groep Jong-Vlaanderen van Gent, het maandenlang geduurd heeft vóór een aantal flaminganten van een eerlijk gemeend passivisme evolueerden naar een aanvankelijk zeer voorzichtig aktivisme dat trouwens bij de meesten onder hen nooit een breuk betekend heeft met de Belgische staat. Van Gent begon het aktivismeGa naar voetnoot(19). De stad werd door de Duitsers op 12 oct. 1914 bezet. Weinige dagen later reeds had een vergadering plaats van jonge mannen die vóór de oorlog behoorden tot de kleine kring van het blad De Bestuurlijke Scheiding. Het is niet duidelijk of het initiatief der bijeenkomst uitgegaan is van de predikant der Nederlandse Hervormde Kerk te Gent, J.D. Domela Nieuwenhuis Nyegaard, maar een feit is het dat deze dadelijk tot de groep toetrad en dat hij de kring zeer lang met zijn sterke persoonlijkheid beheerste. Domela - zoals hij in de omgang werd genoemd - was pangermanist. Hij was van natuur een dweper en daarbij ook een buitengewoon dynamisch man. In politieke zaken was hij zonder ervaring en is hij een zuivere ideoloog gebleven. Van stonden aan was hij ervan overtuigd dat het uur gekomen was om Vlaanderen te bevrijden ‘van allen | |
[pagina 25]
| |
zuidelijken dwang’. De kring van deze jonge mannen was zeer duitsgezind. L. Picard, M. Thiry, M. Minnaert, R. Kimpe, J. Van Roy en een paar anderen maakten er deel van uit. Reeds op 24 okt. werden de principes voor een verdere aktie vastgelegd: de naam België moet verdwijnen; er dient een volledige scheiding tot stand te komen tussen Vlaanderen en Wallonië; het onderwijs in Vlaanderen zal van hoog tot laag Nederlands zijn; Vlaanderen moet opgenomen worden ‘als Zuidnederlandse staat in het grootse Germanendom’ (waartoe ook Nederland, Skandinavië en Duitsland zouden behoren)Ga naar voetnoot(20). Welke de juiste verhouding van dit nieuwe Vlaanderen tot Duitsland zou zijn, is niet zeer duidelijk. In de tekst staat het woord ‘aanhechting’. Het is echter duidelijk zichtbaar dat aan deze tekst gedokterd is. R. Kimpe, de opsteller van het stuk, beweert dat hij oorspronkelijk ‘aanleuning’ heeft geschrevenGa naar voetnoot(21). In de tekst die ter bredere ondertekening werd rondgestuurd, wordt inderdaad gesproken van ‘een Koninkrijk Vlaanderen... dat in staathuishoudkundigen en militairen zin met Duitsland verbonden zou zijn’. Het eerste stuk, dat de datum draagt van 30 oktober, droeg de titel ‘Aan Duitsland, deze de uiting van Jong-Vlaanderens wens’. Het is ondertekend door acht personen (waaronder Domela). De handtekening van Leo Picard komt er niet op voor. Op de vergadering van 30 oktober werd dan een uitvoeriger stuk opgesteld, de zgn. Zeven Punten die voor de volgende maanden de grondslag zouden blijven van de groep. Bij het tot stand komen van Jong-Vlaanderen en van zijn programma is geen spoor te vinden van enige Duitse inmenging. De groep had geen kontakt met de Duitsers en pas begin december heeft men op de Kommandantur te Gent een verbindingsman gevonden in de persoon van Dr. phil. H.F. Wirth, Nederlander van geboorte, maar genaturalizeerd Duitser. Het zou weldra duidelijk worden dat de Duitse instanties met dit politieke programma niet gediend waren en het duurde dan ook niet lang of Jong-Vlaanderen lag overhoop met de Politische Abteilung en | |
[pagina 26]
| |
zocht, tegen de ‘zivilisten’, zijn steun bij de militairen - weinig vermoedend dat hier geen sprake kon zijn van een ‘zelfstandig’ VlaanderenGa naar voetnoot(22). In zijn streven naar dit zelfstandige Vlaanderen, in zijn blinde haat tegen België en in zijn heftig verzet tegen een herstel van de staat België, onder welke vorm ook, zocht Jong-Vlaanderen zijn bondgenoten in het Rijk bij de militaire kliek die eenvoudig de annexatie nastreefde. Op 7 dec. 1914 werd, op de vergadering van de groep, door M. Minnaert het vraagstuk opgeworpen van sommige uitdrukkingen in de Beginselverklaring die, naar zijn oordeel, al te duitsgezind waren. Men werd het er over eens ‘toenadering’ te lezen in plaats van ‘aanhechting’. Iedereen ter vergadering - ook L. Picard was aanwezig - bleek ermee akkoord te gaan dat in ieder geval elke oplossing, inbegrepen de verduitsing, te verkiezen was boven overheersing door België of door Frankrijk. Het baart dan ook geen verwondering dat op 19 dec. beslist werd een brief te schrijven aan de Keizer van Duitsland, waarin de wens werd uitgedrukt in de toekomst de Vlamingen onder zijn leiding te zien als ‘trouwe grenswachters van het machtig Germanendom’Ga naar voetnoot(23). Wat de binnenlandse toestanden betreft, zou Jong-Vlaanderen zich reeds in januari 1915 tot de Duitse regering gericht hebben om de vernederlandsing te vragen van de Gentse universiteit en de uitvoering van de bestuurlijke scheiding als voorbereiding tot de zelfstandigheid van Vlaanderen. De aandacht van de groep ging in deze dagen echter vooral naar de uitgave van een dagblad. Het eerste nummer van het nieuwe blad, De Vlaamsche Post, waarvan L. Picard hoofdredakteur werd, verscheen op 21 febr. 1915Ga naar voetnoot(24). De bedoeling was zeer gematigd te zijn om de openbare mening voor het programma van Jong-Vlaanderen ontvankelijk te maken. Daags tevoren was in het socialistisch dagblad Vooruit een mededeling verschenen van Gentse flaminganten die verklaarden dat zij niets uit te staan hadden met de publikatie van het nieuwe dagblad. Deze ver- | |
[pagina 27]
| |
klaring was getekend door C. De Bruyne, P. Fredericq, G.D. Minnaert, A. Siffer, R. Speleers, Hipp. Meert en Leonard WillemsGa naar voetnoot(25). Het oude flamingantisme distantieerde zich duidelijk van de jongeren. Deze laatsten stelden in hun programma-artikel als doel voorop erover te zullen waken dat geen duimbreed van het veroverde recht zou verloren gaan. Wat ook de afloop van de oorlog mocht zijn, de leus bleef: Vlaanderen boven al en in Vlaanderen Vlaams. Daarom zag het blad als zijn taak het Vlaams gevoel bij allen steeds wakker te houden. Het zou weldra blijken dat het handjevol Jong-Vlamingen, die de leiding in handen hadden, op verre na niet eensgezind waren. De groep splitste zich weldra in ‘Domelisten’ en ‘Picardisten’. Op de groepsvergadering van 1 april werd er door verschillende leden over geklaagd dat de opvattingen van de hoofdredakteur niet strookten met de principes vastgelegd door de groep. Het ging hier om een artikel waarin Picard geschreven had: ‘Wij flaminganten spreken niet van een Vlaamse natie omdat er in het flamingantisme geen wil tot staats-vormen schuilt. Wij hebben steeds de Belgische staatseenheid aanvaard... Het Vlaamse volk door godsdienst, ontwikkeling en ekonomische belangen van het Hollandse en door taal en gevoel van het Waalse gescheiden vraagt niet naar eigen staat of naar een andere staat. Maar in den staat die het regeert of regeren zal, moet het Vlaamse volk zijn hele vrijheid opeisen’Ga naar voetnoot(26). De twist sleepte maanden aan tot Leo Picard zijn ontslag nam als hoofdredakteur. Begin september 1915 week hij uit naar Nederland. Het was duidelijk dat Picard, met zijn scherp intellekt maar zeer onstabiele geest en anarchistisch karakter, dat in een groepsvorming geen plaats kon vinden, in zijn opvattingen sedert oktober 1914 een hele evolutie had doorgemaakt. Hij was de eerste om dit zelf toe te gevenGa naar voetnoot(27). Op een groepsbijeenkomst op 3 aug. 1915 lichtte hij zijn standpunt toe: voor hem waren het oktoberprogramma en de brieven aan de Keizer slechts een moment in de ontwikkeling van zijn vlaamsgezindheid. Sedertdien was de evolutie bij hem voortgegaan terwijl de anderen op hun oude standpunt waren blijven | |
[pagina 28]
| |
staan. Het bleek trouwens dat Leo Picard niet alleen stond met zijn bezwaren. Begin september 1915 traden Leo Picard, Fr. Primo, A. Remouchamps, J. Van Roy en J. Boulangier uit de groep Jong-Vlaanderen. Geen van hen had er de eerste verklaring van ondertekend. De redaktie van de Vlaamsche Post werd toevertrouwd aan J.B. De Boevé, R. Kimpe en A. Thiry, alle drie ondertekenaars van het eerste manifestGa naar voetnoot(28). Jong-Vlaanderen zou nu verder zijn aktiviteit uitbouwen. In juni 1915 bestonden er, naast de kerngroep te Gent, zgn. ‘tweede groepen’ in Gent, Oostende en Lier. Men zou nu pogen deze kategorie van ‘tweede groepen’ uit te breiden, waarbij de leiders van deze groepen ook lid zouden worden van de kerngroep in Gent. Pas op 1 november 1915 had in Gent het eerste landelijk kongres plaats van de Jong-Vlaamsche Beweging. Tegenover het doordrijvende Gent, staat een voorzichtig tastend Antwerpen, sterker verbonden met de vooroorlogse traditieGa naar voetnoot(29). Pas einde november staken de vlaamsgezinden opnieuw de koppen bijeen om de toekomst te bespreken en ook de mogelijke aktie tegen de drijverijen van de franskiljons. Er werd voorlopig niets ondernomen, maar men had er toch kontakt met Brussel door M. Josson en met Lier door R. Kimpe, wat dus ook onrechtstreeks kontakt met Jong-Vlaanderen betekende. Omstreeks half januari 1915 ontving Aug. Borms, over Nederland, een brief van een lid der Merksemse Groeningerwacht, die hem o.a. het artikel doorstuurde van Gerard Harry uit het Petit Journal van 21 dec. 1914 over L'union verbale et morale des races. Dit was voor Aug. Borms, bekend door zijn aktiviteit in de strijd voor de vernederlandsing van Gent en door zijn werking in Frans-Vlaanderen, de aanleiding om een artikel te schrijven in Het Handelsblad (23 jan. 1915): Vlamingen waakt! De tekst werd ook opgenomen in een ander Vlaams dagblad dat te Antwerpen verscheen: Het Vlaamsche Nieuws. Het was een oproep tot de Vlamingen om de pogingen van de franskiljons ‘te verijdelen en ons volk te waarschuwen’. Enkele weken later trad Borms voor de eerste maal op als spreker sedert het begin van de bezetting. Op 8 april 1915 sprak hij voor de Vlaamse katolieke meisjesstudentenbond | |
[pagina 29]
| |
Klimop over De Vlaamse Beweging in verband met de oorlog. Men speurt hier reeds een verdere evolutie in de opvattingen van de spreker: onze vijanden - betoogde hij - hebben de godsvrede verbroken. Op dit ogenblik wordt over het lot van Europa en van ons volk beslist. De strijd moet weerom worden aangebonden ‘vooral op de grondslag van al wat Vlaanderen opofferde voor het Belgisch vaderland’Ga naar voetnoot(30). Einde mei 1915 poogde de groep Vlamingen die nog steeds samenkwamen om de toestand te bespreken, een manifest op te stellen dat aan de Belgische regering zou gestuurd worden om van haar gelijkheid en recht voor het Vlaamse volk te bekomen. Een kommissie werd daartoe aangesteld onder voorzitterschap van Em. Wildiers, doch kon, na maandenlang palaveren, niet tot een eensluidende beslissing komen. Intussen was de toestand naar scherpere verhoudingen geëvolueerd. Van belang was dat de aktiever denkende groep in juni 1915 in Antwerpen een dagblad in handen kreeg: Het Vlaamsche Nieuws. Er was daar een konflikt ontstaan tussen de censuur en de Antwerpse bladen die in de grond niet beter wensten dan niet meer te verschijnen. Het nieuwe, vlaamsgezinde, maar neutrale blad Het Vlaamsche Nieuws was hierbij niet betrokken. Aug. Borms, die van oordeel was dat het blad niet mocht verdwijnen, ging Raf. Verhulst vinden om de mogelijkheden hiertoe te bespreken. Verhulst zou trachten een groep Vlamingen te winnen om een beschermkomitee te vormen. Op een vergadering hiertoe belegd ten huize van Em. Wildiers, vond Borms wel algemene instemming met het hoofdartikel dat door hem en door Verhulst was opgesteld, maar alleen A. Van den Brande leende zijn naam. Onder deze omstandigheden verscheen het nieuwe Vlaamsche Nieuws op 27 juni, met het hoofdartikel Onze Vaderlandsche Strijd voor ons goed recht: ‘wij willen voor Vlaams-België hetzelfde recht als voor Waals-België, tot baat en roem, tot meerdere kracht, bloei en grootheid van het gemeenschappelijk vaderland: België... Wij willen noch Fransen, noch Hoogduitsers worden, maar Vlaams zijn’. Te Brussel gebeurde nog minder als in Antwerpen, al schijnt hier zeer vroeg een scheuring ontstaan te zijn tussen de flamingantenGa naar voetnoot(31). De stad was bezet op 20 augustus. Toen na enkele | |
[pagina 30]
| |
dagen de vooraanstaande vlaamsgezinden elkaar weervonden in 't Vlaams Huis op de Grote Markt, duurde het niet lang of er ontstond een verschil van mening over de aan te nemen houding. Aanleiding tot een eerste meningsverschil schijnt de mededeling geweest te zijn van W. Thelen dat o.a. volksvertegenwoordiger Buisset zich tot goeverneur von der Goltz zou gericht hebben om te protesteren tegen het gebruik van het Nederlands door de Duitsers in de officiële bekendmakingenGa naar voetnoot(32). Er waren ‘radikalen’ die de mening toegedaan waren dat de Duitsers moesten voorgelicht worden. Dit zou dan ook, langs een omweg, vooral door J. Haller von Ziegesar gebeurd zijn. De breuk in het kleine bent flaminganten werd dan, reeds vrij vroeg, het gevolg van een optreden van Aug. Vermeylen. Op 16 november 1914 verscheen hij in het Vlaams Huis waar hij sedert de bezetting geen voet meer gezet had. Hij lokte er een hevige diskussie uit door zijn onvoorwaardelijke eis om zich rondom de Koning te scharen en door zijn verdediging van de Belgische idee. Vooral Lod. De Raet († 24 november 1914) werd door hem heftig aangevallen. Het gevolg van dat twistgesprek was dat een groep loyalen het Vlaams Huis niet verder meer bezochten maar een eigen kring vormden die later het aktivisme heftig bestreed. Hiervoor was te Brussel zelf voorlopig weinig gelegenheid: het zal nog maanden duren vóór de Brusselse Vlamingen aktief, maar dan nog verborgen, optreden (juni 1915). Wij kunnen aldus gerust besluiten dat er, tot juni 1915, buiten de groep van Jong-Vlaanderen, in grote mate beperkt tot Gent, nog maar weinig te zien is van een aktivistische belijdenis of van een aktivistische werking. Van Duitse inwerking op een ontwaken van de Vlaamse Beweging is hier niets te ontdekken. De Vlamingen zelf zien wij overal het initiatief nemen: in Gent, Antwerpen en Brussel. Nog sterker zal dit blijken uit de lotge- | |
[pagina 31]
| |
vallen van De Vlaamsche Stem in Nederland. De hoofdoorzaak van dit ontwaken is niet ver te zoeken. De anti-Vlaamse campagne die door de francofonen in het teken van het anti-Duitse verzet werd gevoerd tegen al wat vlaamsgezind was, werd hier doorslaggevend. Voor wie rekening houdt met de politieke strekking van deze franstalige pers en tevens weet over welke invloed zij steeds in België heeft beschikt, is het begrijpelijk hoe meer dan een overtuigd vlaamsgezinde tot de konklusie is moeten komen dat spreken voor hem plicht was tegenover zijn volk. In deze overtuiging werd hij gesterkt door de houding van de regering en de kennis van de wraakroepende wantoestanden die op Vlaams gebied in het leger bestonden. Het vlaamsgezinde element was in de regering uiterst zwak vertegenwoordigd. Alleen Al. Van de Vyvere en J. Helleputte konden als vlaamsgezind beschouwd worden. Terwijl door de gecensureerde Belgische pers een politiek van nationale hernieuwing kon gepredikt worden waarin de vlaamsgezindheid als duitsgezindheid werd voorgesteld, zweeg deze regering en bemoeilijkte de censuur alle Vlaamse werking, ook de meest vaderlandse indien zij tevens vlaamsgezind was. Geruchten hierover drongen door naar Nederland en naar het bezet gebied. De flamingant zou gezwegen hebben indien de regering had willen spreken, maar deze laatste verschanste zich in stilzwijgen wat - zoals wij verder zullen zien - uitgelegd werd als onwil. Velen kwamen aldus, aan het einde van dit eerste oorlogsjaar, tot de konklusie dat er moest gesproken worden, dat de strijd moest voorbereid worden voor de toekomst, na de vrede. Nadat zij eens tot dit besluit gekomen waren, drong zich echter het probleem op van de weg die diende gevolgd en van de doeleinden die men moest nastreven. Reeds de meest elementaire vraag gaf hier aanleiding tot diskussie: zou men aan de Duitsers vragen de bestaande Belgische taalwetgeving toe te passen? Het werd dan voor velen een gewetenskwestie of de strijd nog wel kon weerom aangevat worden zonder rekening te houden met de waarschijnlijkheid van een Duitse overwinning of ten minste van een vrede door vergelijk. Een tweede vraag was daarbij of - zelfs in geval van Duitse nederlaag - de doeleinden van de strijd niet dienden verlegd naar een radikaler oplossing. Wie op de eerste vraag bevestigend antwoordde, zou terecht komen in het aktivisme. Een positief antwoord op de tweede vraag lag in het aktivisme besloten, doch zou niet noodzakelijk erheen leiden. De geschiedenis van De Vlaamsche Stem, die wij zo dadelijk | |
[pagina 32]
| |
zullen behandelen, bewijst dit. Ook de geschiedenis van de frontbeweging zal ons aantonen hoe diep dit radikalisme in de geest van de jongeren vastgeankerd lag, onbewust eerst, in hun besliste wil om deze strijd - voor hen in de letterlijke zin aan het front een strijd op leven en dood - in het teken te stellen van het ‘Vlaanderen eerst’. Van buitengewoon groot belang is dat alles nog niet bij het begin van de zomer 1915 en velen hebben nog een lange weg af te leggen vóór zij in het aktivisme terecht komen, d.i. in een politiek die op zijn minst rekende op een vrede door vergelijk om met Duitse steun een uiteindelijke en gunstige oplossing aan de Vlaamse Beweging te kunnen geven. Wij willen hier slechts een paar voorbeelden aanhalen, omdat het gaat om mensen waarvan de naam een klank gehad heeft in de geschiedenis van het aktivisme. Er is eerst en vooral Ant. Jacob. In het februarinummer 1915 van het tijdschrift De Beweging (van Alb. Verwey) schreef hij een opstel over De Vlaamse Beweging en de Belgische zaak waarin hij uitdrukkelijk verklaarde: ‘In deze oorlog staan ook de Vlamingen op het Belgisch standpunt. De Vlaamse Beweging werd steeds gedragen door een rein gevoel van nationale waardigheid. De pangermaanse lokstem, die in de laatste weken wordt vernomen, zal bij haar geen gehoor vinden. Geen groter bedreiging van ons volksbestaan vermeldt de geschiedenis van onze Beweging, dan thans in de Duitse aktie besloten ligt’Ga naar voetnoot(33). De 21ste maart 1915 verscheen in De Vlaamsche Stem het bekende gedicht van René De Clercq: Geen vriendschap, geen vriendschap,
Geen vriendschap onder den helm!
Wie met hen hand in hand kan staan
Is in het hart een schelm!
In hetzelfde blad, enkele dagen later (26 maart 1915), in zijn Open Brief aan Leo Picard rekende Alb. De Swarte tot hen die met hem de zaak van Vlaanderen aan de zaak van België verbonden o.a. René De Clercq, Hipp. Meert, R. Speleers en Aug. Borms. |
|