Vijfentwintig jaar Vlaamse Beweging
(1969)–H.J. Elias– Auteursrechtelijk beschermd3. De Duitse Flamenpolitik en de politiek van von BissingToen de Duitsers op 4 aug. 1914 de Belgische neutraliteit schonden om, met hun opmars doorheen België, Frankrijk een beslissende slag toe te brengen vooraleer Rusland volledig zijn krachten kon ontplooien, kenden noch de Duitse generale staf noch het ministerie van buitenlandse zaken, het bestaan van een Vlaamse kwestie in België. De ‘Flamenpolitik’ was dan ook in de Duitse plannen niet voorzien en werd een volledige improvizatie. Bij de oprichting van het Generaalgoevernement op 23 aug. was, in het telegram van de Rijkskanselier aan de staatssekretaris voor binnenlandse zaken, als enige richtlijn bij de keus van de kandidaten de voorwaarde gesteld van een degelijke kennis van de Franse taal. Enkele dagen later - reeds op 2 september - krijgt echter von Sandt, regeringspresident te Aken die benoemd was tot hoofd van het Duitse burgerlijk bestuur, een aanwijzing van de Rijkskanselier om ‘die kulturelle flämische Bewegung, die ja auch eine Bewegung zugunsten der holländischen Sprache ist, nach Möglichkeit sichtbar zu unterstützen’Ga naar voetnoot(9) Dit was de inzet van de Flamenpolitik, feitelijk maar een onderdeel van de BelgienpolitikGa naar voetnoot(10). Wie had, tussen 23 aug. en 2 sept. de aandacht | |
[pagina 19]
| |
van Rijkskanselier von Bethmann-Hollweg op het vraagstuk gevestigd, en welke was de juiste draagwijdte van de instruktie? Op de eerste vraag kunnen wij beslist antwoorden dat niet de Vlamingen de Duitse hulp hadden gevraagd. Op dat ogenblik was Gent nog niet bezet en wij weten dat in Gent de eerste kern van aktivisten moet gezocht worden. Het zijn vermoedelijk een paar Duitse specialisten die dadelijk de aandacht van de bevoegde Duitse overheden op het probleem hebben gevestigd. Reeds op 26 augustus had R.P. Oszwald aan Freiherr von der Goltz, toen pas aangesteld als goeverneur-generaal, geschreven om zijn aandacht te vestigen op het Vlaamse vraagstuk. Hij zond hem tevens een overdruk van de studie die hij zo pas over de Vlaamse Beweging geschreven had in de Preussische Jahrbücher (mei 1914). Het kan evengoed Regierungsrat Gerstenhauer geweest zijn: ook deze kende de Vlaamse toestanden en schreef erover aan de kanselier begin september. Zowel Oszwald als Gerstenhauer zullen later verbonden worden aan het Generaalgoevernement te Brussel. De instruktie van 2 september zou echter door von Sandt niet in haar juiste draagkracht begrepen zijn en er werd dan voorlopig ook geen verder belang aan gehecht. In de opvatting van Rijkskanselier von Bethmann-Hollweg moest de Flamenpolitik hem uitweg verlenen naar een oplossing die hem toeliet af te zien van een annexatie en toch voorkwam dat België een anglo-franse basis zou kunnen worden tegen Duitsland: door de ontvoogding van het Vlaamse element diende het nodige pro-Duitse evenwicht in het land tot stand te komen. De kanselier was een tegenstander van de militaire partij en van de Alldeutschen die de annexatie wilden. Hij was zich bewust van de noodzakelijkheid op de een of andere wijze het odium af te wenden dat Duitsland op zich geladen had door het ‘Unrecht’ van de schending der Belgische neutraliteit. Hij stond van in het begin op dat standpunt. Het is niet onder de indruk van de nederlaag aan de Marne (6-9 sept.) dat hij aldus is gaan denken. Wel is het mogelijk dat deze zware tegenslag hem versterkt heeft in zijn opvattingen. Moeilijk is het uit te maken welke de juiste bedoelingen waren van de Rijkskanselier, in september 1914. Hij formuleerde toen een programma dat hij als gematigd beschouwde maar dat toch hoofdzakelijk de bedoeling had de eisen van het Duitse annexionistische front, dat tegenover hem stond, van de hand te wijzen. Wat hij toen voorstelde was erg genoeg nochtans: annexatie van Verviers en Luik door Pruisen - afstand van een strook grondgebied in de provincie Luxemburg - | |
[pagina 20]
| |
beveiliging van de Duitse belangen in Antwerpen, dit laatste nog tot geen vast programma uitgegroeid. België zou voor het overige een vazalstaat van Duitsland worden, met zijn militaire havens en zijn kustgebied ter beschikking van Duitsland, waarbij Duinkerken, Kales (Calais) en Boulogne aan België werden aangehecht. Er zou een grote Europese eenheid tot stand komen met schijnbaar gelijke partners, maar in feite zou die onder leiding staan van Duitsland. Dit alles sloot voor de Rijkskanselier geen annexatie van België inGa naar voetnoot(11). In oktober 1914 schreef hij een brief aan het Hoofdkwartier, waarin hij zich uitsprak tegen de annexatie van ons land: het zou een ‘tributaire’ staat worden, waarover Duitsland militair en ekonomisch zou blijven beschikken, dit met het oog op een onvermijdelijke revanche-oorlog vanwege EngelandGa naar voetnoot(12). Op 9 dec. 1914 verklaarde hij in de Rijksdag dat de vijanden van Duitsland in het Oosten, noch in het Westen, over invalspoorten tegen het Rijk mochten beschikken en bij besprekingen met vertegenwoordigers van rechtse kringen verklaarde hij dat dit moest begrepen worden als ‘die Einbeziehung Belgiens und Polens in den Machtbereich Mitteleuropas’Ga naar voetnoot(13). Bij toepassing van deze politiek gaf hij de 16de dec. 1914 aan Freiherr von Bissing - sedert 2 dec. aangesteld als generaalgoeverneur - opdracht de Vlaamse aangelegenheden door een speciaal bestuur te laten behandelen en de meest verregaande bescherming te verlenen aan de Nederlandse taal o.a. door de vernederlandsing van de universiteit van GentGa naar voetnoot(14). De uitvoering van deze politiek was, zoals gezegd, toevertrouwd aan Freiherr von Bissing. Een drietal weken na zijn aanstelling kwam deze laatste rechtstreeks in kontakt met het probleem. Dit gebeurde als volgtGa naar voetnoot(15). Door het 6de Duitse leger te Rijsel (Lille) werd, met het oog op het voorkomen van oorlogsdaden door de burgers, voeling gezocht met de bevolking en aldus ook in West-Vlaanderen met vooraanstaande persoonlijkheden, om te bekomen dat zij de bevolking zouden waarschuwen tegen dergelijke ondernemingen en de eventuele gevolgen hiervan. Dr. P. Dirr stelde hierover rapporten op. Die werden overgemaakt aan de staf van het zesde leger en van hieruit doorgezonden | |
[pagina 21]
| |
aan andere instanties o.a. aan het Generaalgoevernement te Brussel en aan de Rijksinstanties te Berlijn. In deze verslagen werd ook het Vlaamse vraagstuk onder zijn politiek aspekt behandeld. Kort na zijn aankomst te Brussel kreeg von Bissing een dergelijk rapport in handen. Dr. Dirr kreeg hierop bevel zich in Brussel te melden om deze rapporten nader toe te lichten. Dit onderhoud had plaats op 24 december. Dr. Dirr stelde voor om op voorzichtige wijze, maar met een klaar doeleinde, in kontakt te treden met Vlaamse voormannen ten einde de Vlaamse Beweging, die volledig dood scheen, te doen opleven. Er zou tevens nauwkeurig dienen onderzocht in hoever de Duitse en de Vlaamse belangen in de huidige voorwaarden samenliepen. Onder deze omstandigheden werd bij het Generaalgoevernement in januari 1915 een Kommissie voor Vlaamse aangelegenheden in het leven geroepen. Reeds op 13 febr. werd zij bij een reorganisatie van het bezettingsbestuur, afgeschaft om een onderdeel te vormen van de Politische Abteilung waarvan de sektie binnenlands bestuur ook de Vlaamse politiek te behandelen kreeg. Freiherr von Bissing was belast met de uitwerking van de politiek van de Rijkskanselier. Wij hebben erop gewezen dat deze laatste geen annexatie nastreefde. Wij staan hier echter voor het onloochenbaar feit dat von Bissing wel partijganger was van de annexatie. Er kan hier nauwelijks aan getwijfeld worden. In een memorandum van februari 1915 ziet hij als voornaamste opdracht ‘die Angliederung Belgiens an das Deutsche Reich (in Form einer dauernden Stadthalterschaft) vorzubereiten’Ga naar voetnoot(16). In zijn zgn. Politiek TestamentGa naar voetnoot(17) - dat waarschijnlijk teruggaat tot de jaarwende 1915-1916 - verdedigt hij de opvatting dat het heilige plicht is voor Duitsland België in afhankelijkheid te houden. Van nu af aan moet Duitsland de vijandig gezinde bevolking aan zijn overheersing doen wennen. Indien het België niet met geweld behoudt, zal ook de Vlaamse Beweging onherstelbaar getroffen worden. Ik koester daarbij de hoop niet - merkt von Bissing verder op - dat de Vlamingen het ons gemakkelijk zullen maken bij de vestiging van deze overheersing. Zekere Vlamingen dromen van een volledig zelfstandig koninkrijk Vlaanderen. Men moet voorzeker de Vlamingen beschermen, maar men moet | |
[pagina 22]
| |
ook beletten dat zij volledig onafhankelijk zouden worden, want Duitsland moet België behouden. De lijn Kales-Bazel als grens is onze enige waarborg tegen Frankrijk. Wij moeten in België een militaire diktatuur vestigen, die uitsluitend berust op de macht en op de vredeskonferentie dient Duitsland uitsluitend een beroep te doen op het recht van verovering. Wat de Vlaamse agitatie betrof, stipte von Bissing aan dat zij in deze omstandigheden het Duitse belang diendeGa naar voetnoot(18). Von Bissing is van dit standpunt niet meer afgeweken en wij kunnen dit alles gerust nog als zijn mening beschouwen op de dag van zijn dood (18 april 1917). In een brief aan Stresemann (14 jan. 1917) spreekt hij zich ondubbelzinnig uit voor annexatie: ‘de kust moet onze grens zijn’ en de eis tot aanhechting moet gegrond worden op het recht van verovering. Enkele weken later, in een memorandum aan de Keizer (6 april 1917) verdedigt von Bissing uitvoerig de politiek die hij in België heeft gevoerd. Naar aanleiding van de doorvoering der bestuurlijke scheiding, bevestigt hij deze ook te zullen doorvoeren indien de Vlamingen in hun taak mochten te kort schieten. Hij vestigt er de aandacht op dat bij het sluiten van de vrede, Vlaanderen geen ruilobjekt in de politiek mag worden en ook niet aan zijn lot overgelaten als het zal bevrijd zijn van de Waalse overheersing. Wallonië mag evenmin losgelaten worden. Ook daar zal de Duitse invloed zich laten gelden, terwijl men er rekening moet mede houden dat de vele ekonomische banden die thans met Wallonië bestaan, ook voor de toekomst dienen behouden te blijven. Vooral is het van belang dat Antwerpen bevrijd wordt van Engelse en Franse invloeden om uitsluitend in handen te komen van Duitsland. Met het oog op de verzekeringen die ik aan de Vlamingen gegeven heb en de beschermingsmaatregelen die ik getroffen heb, is het voor Duitsland een ereplicht na de oorlog een beschermende hand over deze landen te houden. Men zal dadelijk opmerken dat in de brief aan de Keizer de uitdrukkingen veel meer algemeen gehouden zijn dan in de brief aan Stresemann. Het paste de goeverneurgeneraal niet, in een verslag aan de Keizer over zijn politiek beleid in het bezet gebied, | |
[pagina 23]
| |
de politiek van het Rijk vast te leggen zoals het hem wel toegelaten was, in een privé-brief, zeer scherp zijn eigen standpunt uiteen te zetten. Met deze uiteenzetting van de politiek van von Bissing zijn wij schijnbaar heel ver vooruitgelopen op de ontwikkeling van de feiten, tot in het voorjaar van 1917 zelfs. Dit is in werkelijkheid niet het geval, omdat er een konstante is in de houding van von Bethmann-Hollweg tot bij zijn val en bij von Bissing tot bij zijn dood. Wij zullen deze politiek later in haar praktische ontwikkeling volgen. Laten wij er echter nu reeds de klemtoon op leggen dat wij hier niet staan voor een geval van ‘zweigleisige Politik’, d.w.z. voor wisseloplossingen al naar gelang de oorlog zeer of minder gunstig zou uitvallen. Het zijn wel twee verschillende opvattingen: die van de militaire instanties vertegenwoordigd door von Bissing en die van de Rijkskanselier. Een minder gunstige afloop van de oorlog zou ongetwijfeld de annexatie als een onmogelijkheid doen uitschijnen; een meer gunstige afloop had dan waarschijnlijk beslist over de vormen die de Duitse invloed hier zou aangenomen hebben en over de verhoudingen van een onafhankelijk België tegenover het Rijk. In beide gevallen was het voortbestaan van België als Vlaams-Waalse lotsverbondenheid voorzien. Duidelijk is het dat een zelfstandig Vlaanderen, volledig los van Wallonië, in dit kader niet paste en wij zullen dan ook zien tot welke konflikten dit aanleiding gaf in de aktivistische politiek en hoe ook de politiek van de Politische Abteilung hier rechtstreeks door die van de Rijkskanselier werd bepaald. Voorlopig stellen wij alleen een kronologische volgorde vast: de inzet van de Flamenpolitik, van Duitse zijde, gaat elke aktivistische aktie vooraf. Dit bewijst echter nog niet dat het de Duitse politiek was die het aktivisme deed ontstaan: het verhaal van het Vlaams ontwaken gedurende de oorlog schijnt ons daarentegen overtuigend het tegengestelde te bewijzen. |
|