| |
| |
| |
E. Elias
Het monster actualiteit
De redacteur breekt een lans voor verstandig lezen. Dat wil zeggen: niet rijp en groen door elkaar, niet een wedloop houden met den snellen boekenstroom, die ieder jaar weer de uiterwaarden des geestes blank zet; niet - koste wat het kost - ‘bij’ willen zijn, doch met overleg en ‘systematisch’ lezen wat waard is gelezen te worden. Ook boeken die, zooals men dat noemt, oud zijn, doch die in wezen de eeuwige jeugd hebben.
| |
| |
| |
Het monster actualiteit
Het is merkwaardig, dat een groot gedeelte van het ‘lezende publiek’, dat is: de groote menigte met belangstelling voor letterkunde, die onder de happy few der fijnproevers staat en boven de massa die eigenlijk nooit een boek leest, het is merkwaardig, dat het lezende publiek zich eigenlijk alleen maar werpt op de nieuwste boeken en zoo weinig systematiek betracht bij de keuze van zijn lectuur. Er zijn voorbeelden van den laatsten tijd, die dat bewijzen. Zoo'n boek als De Schaduwen van Morgen van Huizinga bijvoorbeeld, is verslonden. Maar hoevelen van hen, die tot dat opvallende succes hebben bijgedragen, hebben tevoren het veel belangwekkender Herfsttij der Middeleeuwen van den zelfden auteur gelezen? Was daarbij de mode ‘en 'n woordje mee kunnen spreken’ niet in het spel? En er is een ander succesboek dat in de zelfde richting doet vragen: De Onbekende Mensch, een zeer moeilijk en eigenlijk zuiver-physiologisch-wetenschappelijk werk. Duizenden, die van de grondbeginselen der physiologie niet de geringste kennis bezitten, hebben het gelezen of althans: hebben getracht het te lezen.
Want men maakt mij niet wijs, dat alle, vele koopers van dat boek, het tot het einde toe hebben gelezen. De titel lokt aan, de tijdsomstandigheden maken dien titel nog aanlokkelijker, maar het is het onverklaarbare verschijnsel ‘mode’ dat dit boek de ontzaggelijke verspreiding heeft bezorgd, waarin het zich inderdaad verheugen mag. Dat er geen mode zonder aanleiding ontstaat erken ik. Maar dat die aanleiding in wezen steeds respectabel moet zijn, erken ik niet.
Is het nu niet op z'n minst genomen, merkwaardig
| |
| |
te noemen dat het lezende publiek in zijn bezigheid niet veel verschilt van dat voor een deel en naar zijn aard toch andere publiek dat alle goden des tijds toejuicht, alleen maar omdat zij ‘des tijds’ zijn en dat zoo bitter weinig begrijpt van de betrekkelijkheid dier goddelijkheid? Is de veneratie voor Szekely-Lulofs en Merijntje en Bartje eigenlijk niet van de zelfde ‘waarde’ als die voor Rie Mastenbroek en Han Hollander? Ik wil hiermede in het geheel niet zeggen dat ik Szekely-Lulofs en die anderen alle lofprijzing onthoud. En evenmin dat ik de groote verdienste op hun gebied van Rie en Han ontken. Maar ik wil alleen betreuren dat zoowel het lezende publiek als het al-maar-juichende de prooi zijn van de actualiteit, dat verschrikkelijke monster, de grootste vijand van bezinning en resignatie, die de troetelkinderen van den lezenden mensch, juist van den lezenden mensch moesten zijn. Men moet nu eenmaal op een gegeven oogenblik over Szekely-Lulofs en Bartje kunnen meepraten. En bij geen dier meepraters komt één oogenblik de gedachte op, dat de Max Havelaar en de Kleine Johannes nog ongelezen in zijn kast staan en dat hij aan die boeken misschien toch wel meer geluk zou kunnen beleven. Want om het geluk, om dat egoïstische geluk, gaat het bij het lezen. Daarom en daarom alleen behoort men te lezen. En niet omdat ‘men’ nu eenmaal bepaalde boeken gelezen ‘moet hebben’, waarover de bridge-vrienden immers zoo opgetogen zijn. En vraag nu eens heel bescheiden aan al uw vrienden, die dan toch voor beschaafde en belezen menschen doorgaan, voor lieden die deel hebben aan het letterkundig leven, wie van hen, (wanneer zij daartoe door hun Godsdienstige overtuiging althans niet geleid worden) den Bijbel wel
| |
| |
eens gelezen heeft, den Bijbel als een der allerschoonste en eeuwige boeken, ook van het standpunt der schoone letteren uit, vraagt hen die dweepen met Maria Lecina en Beatrijs, of zij dat allerschoonste en allereenvoudigste betooverende vers het Hooglied van Salomo wel eens gelezen hebben... en verwondert u dan mèt mij over de antwoorden, die ge dan op die vragen krijgt.
***
Dit alles duidt op een in den grond zeer bedroevend verschijnsel: de wedloop met het nieuwe boek. Een hopelooze wedloop om tal van redenen. In de eerste plaats omdat hij toch niet te winnen is. Daarvoor is ‘het nieuwe boek’, dat is: de zooveelhonderd nieuwe boeken per jaar, te veelvuldig en te snel en de tijd, u voor lezen toegemeten, te gering. In de tweede plaats: en al zoudt ge dien wedloop dan wel winnen... wat dan nog? De prijs bestaat uit de ontgoochelende zekerheid dat ge heel veel gelezen hebt dat het lezen niet waard was en heel weinig, of misschien wel niets, dat wel waard is gelezen te worden. En ten derde: hoeveel kostbaren tijd hebt ge zoodoende verloren, die ge zooveel beter hadt kunnen besteden aan boeken die ten volle het geluk schenken, dat ge van goede boeken verwachten moogt!
***
En nu moet ge vooral niet denken dat ik hier een pleidooi houd voor het ‘moeilijke’ boek, dat is: het boek dat slechts ten volle genietelijk is voor de zeer weinigen die de literaire scholing bezitten, die voor dat lezen noodig is. Ik ben er ten volle van overtuigd, dat een zeer groot gedeelte der zelfs wel intellectueele
| |
| |
menschheid zich - laat ik het maar ronduit zeggen - vervelen zou met de grootste, klassieke meesterwerken der wereldliteratuur, waarmede zoomin iets ten nadeele dezer literatuur als van die menschen gezegd wil zijn. Doch wie wars is van snobbisme zal eerlijk moeten erkennen dat hij Dante niet kan lezen en om Terentius of zelfs Molière niet lachen, dat - ik durf het bestaan dit zwart op wit te zeggen - zelfs Vondel, Shakespeare en Goethe geen kost zijn voor den middelmatigen lezer, die werkelijk toch geen domoor of ‘onontwikkelde’ behoeft te zijn, om dit te erkennen. Maar tusschen deze klassieken, de allergrootsten, die in en voor alle tijden, slechts voor weinigen bestemd zijn geweest en het ‘boek van den dag’ dat bij voorbaat gedoemd is na een jaar uit de herinnering weggevaagd te zijn, ligt nog een breed, schoon en vruchtbaar literatuur-gebied, dat alleen maar niet betreden wordt door wie het uit hoofde hunner geestelijke gesteldheid betreden moesten, omdat het ‘te oud’ is.
***
Ziet: Couperus is voor velen al uit den tijd. Maar ik verzeker het u, zijn Boeken der Kleine Zielen zijn dat in geen enkel opzicht. Strindberg wordt door deze generatie nauwelijks meer gelezen en ik moge u hier verzekeren dat hij, wanneer ge dit woord dan hooren wilt even ‘modern’ en oneindig veel grooter is dan de schrijvers die dan nu wel gelezen worden. En heusch, Ibsen is grooter dan Gulbranssen en Heine's Buch Legrand is nog zoo tintelend, zoo spiritueel, zoo goed en groot dat ge er alle Bartjes en Merijntjes gerust voor uit wandelen kunt sturen. Ge begrijpt dat ik slechts eenige willekeurige, mij zoo maar te binnen
| |
| |
schietende namen noem, met welke opsomming ik nog een kolom zou kunnen doorgaan. Marcellus Emants, Daum, van Oudshoorn... waarlijk zij zijn nog modern en veel belangwekkender dan veel ‘moderns’.
Waarmede ik natuurlijk niet zeggen wil, dat er niet nieuwe schrijvers zijn, die ‘de moeite waard’ zijn.
Maar waarmede ik wel zeggen wil, dat ge er toch goed aan zult doen uit den stroom die weldra over u zal losbreken en die u met fauteuil en leeslamp en al zal meesleuren tot ge er duizelig van wordt en wanhopig, dat ge er goed aan zult doen sterk en streng uw keuze te maken en de rest maar rustig te laten zwemmen tot zij in de poel der vergetelheid terecht komt.
Zelfs bij het lezen zijn de moderne methoden der efficiency navolgenswaard in zooverre, dat de verstandige mensch, die er prijs op stelt deel te hebben aan de kennis der wereldliteratuur er goed aan zal doen - hoe dan ook - volgens een vooropgezet plan te werk te gaan. Zooveel nieuwe boeken, zooveel oudere, zooveel klassieke en zooveel ‘amusementslectuur’ (‘romannetjes’, detective-stories en dat even onbeduidende als charmante en onmisbare soort meer).
Slechts op die wijze is het mogelijk in en voor zich zelve een literatuur-kennis op te bouwen, die van eenige beteekenis is.
***
Wanneer het mij veroorloofd is een goeden raad te geven, dan zou ik u willen adviseeren: kiest een tiental oudere en een vijftal klassieke werken uit, legt die bijeen en neemt u voor die uit te lezen: wanneer ge
| |
| |
dan nog vijf à tien boeken van de ‘nieuwe oogst’ en een stuk of wat gezellige Crime-Stories leest, alsmede enkele gedichtenbundels, wel dan hebt ge uw plicht, uw - ge zult het zien - zeer aangename plicht voor dit jaar, jegens u zelven vervuld.
Want de werkelijk ontwikkelde mensch acht het zich tot plicht te lezen en zoo goed mogelijk te lezen, zonder dat die verplichting de bijsmaak van dwang verkrijgt.
Er is over dit onderwerp meer te zeggen. En er is diepgaander over te schrijven. Ik heb in deze min of meer schematische en, voor het belangrijke onderwerp te korte, beschouwing over lezen-in-het-algemeen geschreven en geen onderscheid gemaakt tusschen eigenlandsche en vreemde literatuur.
Ik heb evenmin het hachelijke onderwerp aangeroerd van den lezenden mensch, die verslaafd is aan zijn courant en zijn tijdschriften en die al zijn tijd aan die lectuur wijdt. Ook het krantenlezen is een kunst op zich zelve, die als eerste eigenschap weer de systematiek vereischt: de kunst om uit het dagblad het noodzakelijke te kiezen dat ‘bij’ doet blijven, het noodzakelijke, dat in het geheel niet voor alle menschen het zelfde is.
Maar dit is ook een onderwerp op zich zelve, al moet hier gezegd worden dat ten onrechte voor vele menschen het boek en de courant elkanders natuurlijke doodsvijanden zijn, terwijl zij juist elkaar kunnen aanvullen, terwijl de courant mits goed geredigeerd en... goed gelezen een vriend van het boek kan en wil en moet zijn.
Maar verder dan deze principieele opmerkingen ga ik niet.
Mijn bedoeling was u slechts den raad te geven een
| |
| |
welbewuste koers te volgen op de onmetelijke zeeën der literatuur, die ge toch niet tot in alle hoeken verkennen kunt.
Een menschenleven is te kort om alles, maar lang genoeg om veel te leeren kennen. Aan u, om te zorgen dat dit vele zoo schoon en zoo goed mogelijk zij en niet de slaaf te worden van mode en actualiteit, die slechts oogenblikkelijke waarde kunnen hebben, een waarde die in den zin der schoone letteren bijna waardelóós is.
|
|