Memoires van een kleine-provinciestads-boekverkooper
In zoete mijmering vertoef ik vaak nog in de kleine oude stad, waar ik boeken verkocht, althans een boekwinkel had in de ruimste beteekenis van het woord. Ik verkocht de boeken in een diepen, smallen, zeer ouderwetschen winkel, waar zij stonden in lange rijen van den vloer tot aan de zoldering. Wáár men keek zag men boeken. De commercieel meer voordeelige artikelen, zooals kast-, pak- en postpapier, mitsgaders pennen, potlooden en linialen, waren angstvallig weggeborgen in laden en kasten.
Boven, dicht tegen de zoldering aan, stonden de oude boeken, in tegenstelling met wijn en violen, door hun ouderdom vrijwel waardeloos en onverkoopbaar, omdat er niet meer over hen gesproken werd, in gezelschap van hen die over deze dingen graag praten, noch in boeken en tijdschriften noch via de radio. Het publiek koopt omdat het ‘bij’ wil zíjn en blíijven in cultureele aangelegenheden en daarom lagen de laatste en veel besproken boeken dicht bij de hand op een tafel, met de mooie, pretentieuze banden trotsch naar boven, in tegenstelling met de oude boeken, waarvan alleen de bescheiden ruggen maar zichtbaar waren.
Toch moet er wel iets van minachting gestoken hebben in de blikken, welke deze boeken van heel hooge planken wierpen op hun kameraden, versch van de persen; want toch vaak wisten die oudjes zich zeer superieur. Zij echter waren gedoemd om winkeldochters te worden, m.a.w. stroppen voor den boekverkooper. Zij zouden oud, stoffig en verkleurd eindigen op het een of andere boekenstalletje waar toch nog vaak gretig tastende vingers hun een gevoel