Rondom het boek 1937
(1937)–E. Elias– Auteursrecht onbekend
[pagina 113]
| |
[pagina 114]
| |
Circusliteratuur‘Voor direct gezocht een prima springer voor een prima komisch nummer als partner op gedeelde gage. Lengte niet meer dan 170 cm. Garderobe aanwezig. Offerten met photo, lengte en gewicht onder “Polo” Postamt 4 Hamburg. Het nummer is nieuw en was tot heden in de beste huizen geboekt, zoodat slechts een eersteklas artist in aanmerking komt, die steeds in andere goede troepen gewerkt heeft’. Dat is circusvakliteratuur, zooals we die in de internationale vakbladen, de wegwijzers der internationale artistenwereld, kunnen vinden. Wat een literatuur zit voor den stukjes- en romanschrijver niet in zulk een advertentie. Welk een romantische oorzaak kan het niet hebben, dat bovenbedoelde artist een nieuwen partner zoekt. Is de vorige er vandoor gegaan met een vrouw, heeft hij zijn hals gebroken of wat niet al kan de romanticus er zich uit voorstellen. Want het circus is toch zulk een wereld van romantiek, niet waar, waarde lezer? Dat hebt U allen toch gelezen in de vele circusromans en -verhaaltjes en dat hebt U toch gezien in de vele films. Er zijn toch altijd weer verliefde collega's, die uit ongelukkige liefde de afgrijselijkste ongelukken laten geschieden met hun collega's uit het luchtnummer, die de roofdierenkooi openzetten om den minnaar van hun geliefde te doen verscheuren door de tijgers. Op geen gebied wordt vooral door leeken, zulk een onzin geschreven als over het circus en over de circusmenschen. En het is zeer duidelijk waarom. Geen categorie van lieden is zoo ontoegankelijk voor buitenstaanders, (‘burgers’ worden ze genoemd door de circusmenschen) dan juist deze rustelooze zwervers over de wereld. En menschen uit het vak zelf, hebben geen tijd om over hun vakgenoo- | |
[pagina 115]
| |
ten te schrijven en staan er ook te dicht bij, zien niets bijzonders in dat circusleven, dat ze van jongs af aan kennen en waarbuiten zij niet kunnen. Trouwens heel weinig menschen publiceeren over hun eigen vakgenooten, behalve dan de dames tegenwoordig. Heeft ooit iemand reeds een roman gelezen van den gemeentereinigingschef uit plan Zuid door hem zelf geschreven. En zulk een geschrift kan toch ook zeer interessant zijn. In ons land ken ik geen circusliteraten van beteekenis, in Duitschland is behalve Paul Eipper, die met zijn vaardige pen zeer vakkundig over circus heeft geschreven, Dr. A.H. Kober, oud pers-chef van Circus Sarrasani en Carl Hagenbeck, de man, die de meest karakteristieke geschriften heeft gepubliceerd over het circus en zijn bewoners. Hij beheerscht de terminilogie van het vak volkomen, kent alle nummers, weet alle knepen van het vak en vertelt er in zijn werken op geestdriftige wijze over, want hij is er een, die de manege-lucht jarenlang heeft geroken en er zooals allen, - die deze prikkelenden geur kennen - niet meer van kan scheiden. De geschiedenis van het Circus te schrijven is onmogelijk. De paar honderd rasechte circusfamilie's, die zich steeds weer met elkaar vermengen, zijn niet te volgen, en waar ze eigenlijk vandaan komen weet niemand. Ik wed met U, dat er geen steden boven 500.000 zielen bestaan in de wereld, waar geen leden wonen van de artistenfamilie Blumenfeld. De beroemde artist Brown, die uren kan vertellen over het circus, waarbij hij tegelijkertijd een brok geschiedenis verhaalt, is de zoon van den Amerikaanschen excentriek Brown en de koorddanseres Chiarini, zijn eene grootvader was de elfde zoon van de twaalf zoons | |
[pagina 116]
| |
van den circuseigenaar Chavini, de andere een zoon uit de zesendertig kinderen van den beroemden Knie, waarvan er vierentwintig als artisten over de circussen verspreid zijn. Zij zijn weer getrouwd met knappe meisjes uit het geslacht der Guerra's, Cinisellis, Astleys. Begrijpt U nu, dat de geschiedenis van het circus niet te schrijven is? Dr. Kober heeft mij jarengeleden beloofd het toch nog eens te probeeren, maar tot heden heeft hij mij het boek nog niet gestuurd. Toen ik een dezer dagen ter gelegenheid van den 25-jarigen sterfdag van Oscar Carré aan hem een paar stukjes wijdde, bleek het ook, dat ik den jongsten zoon van dezen beroemden circusvorst vergeten had, omdat ze nu eenmaal overal verspreid zijn. Dr. Kober's circusboeken: ‘Die grosze Nummer’ en ‘Rund um die Manege’ zijn voor mij de werken, die op dit gebied het meest de echte circussfeer benaderen. In Frankrijk publiceert de tegenwoordige perschef van circus Amar, de journalist Henry Thetard, belangrijke dingen over het circus. Zijn boekje ‘Coulisses et Secrets du Cirque’ is zeer geslaagd te noemen. Nu hij echter deel uitmaakt van het steeds grooter wordende bedrijf van de energieke gebroeders Amar, zal hij wel weinig tijd meer hebben om te schrijven. In de tweede helft van de vorige eeuw, vinden we eenige artisten, die in hun drukbezet leven nog tijd hebben gevonden, om uit hun wereld opteekeningen te maken. De voornaamste onder hen zijn Signor Saltarino (Hermann Waldemar Otto) in 1861 in Saksen geboren als zoon van een zijdehandelaar. Hij werkte als clown bij Warga, Blumenfeld en Althoff en werd in 1885 redacteur van de ‘Artist’ in Düsseldorf. Hij trouwde in 1891 in 's Heer Abtskerke in Zeeland met | |
[pagina 117]
| |
Anna Pieternella Barones de Marees van Swinderen-Janssen uit het huis Alvarez, die in 1861 in Goes werd geboren. Het is jammer, dat van zijn vele publicatie's en boekwerken de meeste uitverkocht en zelfs niet meer langs antiquarischen weg te verkrijgen zijn. Een ander is Signor Domino (Emil Cohnfeld uit Berlijn), wiens bekendste werken zijn: Der Circus und die Circuswelt (1887) en Wandernde Künstler (1890). Signor Saltarino's ‘Artisten Lexikon’ is een zeer merkwaardig boek. Het bevat biographische notitie's over kunstrijders, temmers, acrobaten, clowns en specialiteiten uit alle landen en tijden. Over onzen bekenden Dassie lezen we in dat lexicon: Dassie, Leon, Circusdirecteur, geboren 24 September 1817, gestorven op 17 Februari 1886 te Tilburg in Nederland. Belangstellenden en kenners vinden hier een rijk materiaal. In dit boekje vinden we ook zeer merkwaardige gegevens over den beroemden leeuwentemmer Henri Martin, die in 1793 te Marseille geboren werd en die in 1882 te Overschie onder den rook van Rotterdam stierf, nadat hij in 1820 na een zeer romantische verloving was getrouwd met de dochter van den beroemden Nederlandschen menageriebezitter Van Aaken. Hij is de medeoprichter van de Rotterdamsche diergaarde, waarvan hij jarenlang directeur was. Hij was tevens eere-directeur van den Amsterdamschen dierentuin en lid van vele natuurwetenschappelijke vereenigingen. In zijn laatste levensjaren kweekte de voormalige beheerscher van groote groepen wilde dieren, waarmede hij over de geheele wereld triomfen behaalde, rozen. Martin was begonnen als leerling in een parfumeriezaak van zijn oom te Livorno. Hij kon dit leven echter niet uithouden en ging er vandoor met den kunstrijders- | |
[pagina 118]
| |
troep van Luigi Guillaume, in dien tijd een wereldvermaarde troep. In zijn laatste levensjaren bezocht Koningin Emma hem te Overschie, met welk bezoek hij zeer vereerd was, ijdele kinderen als alle circusmenschen zijn. Twee dochters van den wereldzwerver zijn later getrouwd met Nederlandsche ambtenaren, zoodat het geslacht Martin als circusartisten is uitgestorven. Over zijn interessant leven is een boekje verschenen te Deventer in 1877 onder den titel ‘Leven en Lotgevallen van Henri Martin’. In Saltarino's boek ‘Fahrend Volk’ (Leipzig 1895) kunnen we lezen over Siameesche tweelingen, reuzen, dwergen, vrouwen met baarden, slangenmenschen, doorgezaagde weesmeisjes, vrouwen, die als vliegen met 't hoofd naar beneden langs de zoldering loopen, over hongerkunstenaars, over stompen van menschen, die met hun teenen een penseel hanteeren en daarmede landschappen schilderen en die op deze wijze vioolspelen, enz. We lezen er over menschen, die een wijdgeplooide huid bezitten, waarmede ze de zonderlingste capriolen kunnen maken. Wist U, dat de 67-jarige Louis Goulon, die in een ijzerfabriek werkte, een baard had van meer dan 2,50 Meter. Op zijn twaalfde jaar moest hij zich reeds scheren en twee jaar later, was er geen houden aan den baardgroei meer. Hij had toen reeds een baard van 30 c.M. lengte. De man was 1.50 M. lang en liep steeds met ‘zijn baard in de hand door het ganze land.’ Ook lezen we de zonderlingste zaken over getatoueerde dames en heeren, om niet te spreken over de artisten, die glas eten, degenslikken en wonderrekenaars zijn. Saltarino's boek ‘Das Artistentum und seine Geschichte’ is een standaardwerk der circusliteratuur | |
[pagina 119]
| |
en het doet de liefhebbers watertanden. Ook Joseph Halperson's boek ‘Das Buch vom Zirkus’, die veel geschreven heeft op het gebied der volkseconomie en van de sport, bevat zeer betrouwbaar materiaal. Een zeer fijn geïllustreerd Fransch werk is Hugue le Roux' ‘Les jeux du Cirque et la vie Foraine’. Als circusroman verheft De Goncourt's ‘Les frères Zemgano’ zich verre boven alle anderen. In dit zeer goede boek wordt de psyche van den artist, in dit geval het leven van een tweetal acrobaten, zeer fijn en op reëele wijze behandeld. Oorspronkelijke Nederlandsche circusliteratuur is er weinig; het beste op dit gebied is nog Fabricius, ‘Leeuwen hongeren in Napels’, waarin hij, natuurlijk wat geromantiseerd, het verhaal doet van den ondergang van het bekende circus Schneider. Alfred Schneider, de man met de honderd leeuwen, die met een paar honderd gulden in 1930 te Nijmegen in Nederland als eerste stad begon en die er met meer dan een ton uitging aan het einde van het seizoen en die eenige maanden later geen geld meer had om voeder voor zijn dieren te koopen. Maar wat had de goede, kleine man in die paar maanden dan ook niet aangeschaft: een reusachtig groot nieuw circus, de duurste auto's, die hij maar krijgen kon, juweelen en wat niet meer. Want circusdirecteuren zijn als kinderen: ze koopen steeds maar bij, als het goed in zaken gaat, investeeren al hun kapitaal in hun onderneming, zooals de kinderen, die een treintje hebben en steeds maar nieuwe wagens, nieuwe seinen bijkoopen om het geheel te vervolmaken. Er wordt veel geschreven over het circus in alle talen, maar weinig goeds. Wie schrijft er in Nederland eens de geschiedenis van de familie Carré, waarom is | |
[pagina 120]
| |
de roman van Hans Stosch Sarrasani nog niet geschreven, een leven, dat stof biedt voor een verhaal, dat spannender is, dan de meest sensationeele film, waarom is het leven van den thans vijf jaar geleden gestorven jongleur Rastelli nog niet op papier gebracht? Ik weet het niet; ik heb er geen tijd voor, want mijn circuswerk neemt me teveel in beslag. Ik eindig met U nog aan te raden het aardige geïllustreerde boekje van Serge ‘Vive le cirque’. Van eenige in dit artikel genoemde boeken zijn Nederlandsche vertalingen verschenen. |
|