Rondom het boek 1937
(1937)–E. Elias– Auteursrecht onbekend
[pagina 97]
| |
[pagina 98]
| |
Lectuur voor den hondenliefhebberAnd the women said: ‘His name is not Wild Dog any more, but First Friend, because he will be our friend for always and always and always.’ In onzen schrijfgragen tijd is er literatuur over alles. Geen spelletje zoo onnoozel of er bestaat een gewichtige handleiding over met geschiedenis - paalwoningen, Chineezen uit de Oudheid, zooveelste dynastie, op zijn minst Grieken - foto's, teekeningen van de opstelling en draaierig aandoende dito's van de bewegingen. Geen geval in de psycho-analyse of men kan er ettelijke romans over koopen. Maar lang, làng voordien kon wie in 's menschen besten vriend belangstelde, zich vergasten aan literatuur over den hond en over zijn gebruik. Xenophon schreef zijn Cynetiga, Arrian stelde reeds in de tweede eeuw n.Chr. regels voor de jacht met windhonden op hazen op. Een onafgebroken reeks auteurs volgt, waarna op het vasteland, van kynologisch en jachtstandpunt bezien, de voornaamste is Gaston Phoebus, wiens ‘Livre de Chasse’ in 1387 uitkwam en onder den naam ‘The Master of Game’ tusschen 1406 en 1413 door Edward, den tweeden hertog van York, voor Engeland werd bewerkt. In Engeland besteedde, aangenomen dan, dat zij bestaan en alles gedaan heeft, wat men van haar zegt, eene merkwaardige vrouw, Dame Berners, ook wel Dame Barnes genoemd en abdis van Sopewell, o.a. veel tijd aan sport. In haar ‘Book of St.-Albans’, in 1486 uitgekomen, geeft zij de vermaarde en vaak nog aangehaalde beschrijving van den hazewind- | |
[pagina 99]
| |
hond: de nek van een draak, het hoofd van een slang, de voet van een kat, de staart van een rat, enz. Koningin Elizabeth schepte veel vermaak in jacht en in gevechten tusschen honden en andere dieren. Geen wonder dan ook, dat haar lijfarts, doctor Keyes of Caius, een werk over honden schreef. Het was in het Latijn en Abr. Fleming vertaalde het in 1576 of 1578 nog al vrij in de landstaal. Gervase Markham leverde in 1655 zijn ‘Art of Fowling’. Hoe verder men komt, hoe dichter de werken elkaar opvolgen. Bevatten de eerste geschriften merkwaardige afbeeldingen, die in de XIXe eeuw hebben artistieke beteekenis. Zeer gezocht is nog steeds ‘Sportsman's Cabinet’ van 1803, om Reinagle's voortreffelijk werk. Wat Alb. Dürer heeft geëtst, heeft voor den kynoloog even groote waarde als voor den kunstkenner. Hij toch gaf de dieren weer zooals zij waren. Behalve in de eigenlijke hondenboeken, komt, daar destijds de stedeling nauwer met het landleven verbonden was, bij vroegere schrijvers en dichters telkens de hond ter sprake, hetzij, dat zij de jacht beschreven of hem in beeldspraak gebruikten. In Engeland bestaat deze gewoonte nog. Ook treedt, daar hij er lid van het gezin is, hij in menige roman of novelle op. Shakespeare kende de jacht en den hond. Croxton Smith betreurt, dat zijn commentators er niet even goed van op de hoogte zijn, daar zij den dichter dan in sommige gevallen beter zouden begrijpen. Nu de cocker zijn veroveringstocht heeft ingezet, komen de volgende regels te pas. ‘You play the spaniel, | |
[pagina 100]
| |
en: ‘I am your spaniel; and, Demetrius, The more you beat me, I will fawn on you.’ Ook Chaucer in ‘The Wife of Bath's Prologue’: ‘As a spaniel, she will on him lepe.’ Sir Walter Scott, van wiens deerhounds Maya het meest bekend werd, schonk door zijn boek Guy Mannering een hondenras, namelijk den Dandie Dinmont, zijn naam. In onzen tijd hebben John Galsworthy en Rudyard Kipling door de wijze, waarop zij over hem schreven, den hond voor menigen mensch op een hooger niveau gebracht, wat Jack London en Curwood bij de groote menigte hebben gedaan. ‘The First Friend’ van Lucy Menzies, bij George Allen &. Unwin Ltd., Londen, is een schat voor den hondenliefhebber, daar het naar tijdsorde gerangschikt, aanhalingen bevat van 1400 voor Christus af tot 1921 toe. Tot de laatste behoort deze van Vernède, den in den wereldoorlog gesneuvelden jongen dichter, op het weerzien van zijn gestorven hond als ook de baas zal zijn overgegaan: ‘Lord! there'ill be deaf angels when we meet - And you leap up and bark!’ De fijnste wellicht, maar te lang om hier weer te geven, is die van Lamartine. Maar het beste, dat ik ooit over een hond las, acht ik iets van een Nederlander, namelijk de bladzijden van Roland Holst in zijn ‘Overpeinzingen van een Bramenzoeker’. Wat heeft die hond een baas gehad! Thans bestaan in vele talen boeken, waarin de meest voorkomende rassen van honden worden beschreven. Soms neemt de auteur slechts een groep, ja, er bestaan geheele reeksen van uitgaven, waar- | |
[pagina 101]
| |
van elk deel één enkel ras behandelt. Natuurlijk heeft de Engelsche taal een weelde van boeken op dit gebied. Nooit zijn er méér uitgekomen, dan toen in Engeland de malaise heerschte. Ieder, die geld noodig had, schreef er een! Even te voren was een werk in twee deelen verschenen, door Ash, een verminkt officier. In tegenstelling met de andere boeken, die alleen de in Groot-Brittanje voorkomende rassen bevatten, behandelt Ash alle rassen, van de vroegste tijden af. Zijn kostbaar werk - de oorspronkelijke prijs bedroeg vijf guineas, dus vijf pond vijf shilling - mist echter ordening, de platen staan chaotisch door het boek en door elkaar. Het in het einde der vorige eeuw en in tweede druk in het begin der tegenwoordige verschenen werk van den heer Henri graaf van Bylandt, ‘Les Races de Chiens’, bij AE. Kluwer, Deventer, is, al zijn eenige rassen veranderd, nog een internationaal standaardwerk, daar het in Fransche, Duitsche, Engelsche en Nederlandsche tekst de punten bevat van alle bekende rassen, ook al waren zij kynologisch destijds nog niet erkend. Vooral de Britsche werken plegen een hoofdstuk over ziekten te geven. Dit deel strekt tot gruwelkamer voor wie pas een hond heeft en tot nachtmerrie voor den dierenarts, die er bij wordt geroepen. Want hun lieveling lijdt aan elke ziekte, waarvan vrouw of baas huiverend in het boek lezen. Hij mag zoo gezond zijn als een visch, geen kwaal of hij vertoont er de verschijnselen van. Is de temperatuur normaal, dan wordt de stakker over een uur opnieuw geplaagd. Toont het kwik nog geen stijging, dan verdenkt de echte griezel-wellusteling hem er van in de eb van de hondeziekte te verkeeren, namelijk in de | |
[pagina 102]
| |
daling tusschen de eerste en de tweede koorts. O, de stomme, ongevoelige dierenarts, die hem dàn gezond durft noemen! |
|