Rondom het boek 1937
(1937)–E. Elias– Auteursrecht onbekend
[pagina 85]
| |
[pagina 86]
| |
Een uitgever-in-ruste praat over het uitgeven van boeken, en over andere dingen...'t Is nèt buiten den Haag. Honderd-vijftig meter in de gemeente Voorburg. 'n Uitgebreid stadje met dorpsche allures, hooge lichttarieven en een véélsprekenden gemeenteraad. Daar is een straatje. Een jong straatje. Twee jaar geleden was hier nog weiland. Nu zijn er flatwoningen met parketvloeren en centrale verwarming en een te nauwe gang. Een aardig jong straatje met aardige jonge menschen. Er worden véél baby's geboren en droomen van rijkdom gedroomd en men heeft er een uitzicht over de wereld: het silhouet van den Haag en twee spoorlijnen, waarlangs de diesels naar het Zuiden snellen en de Etoile du Nord en de Mitropa illusies uit het straatje méénemen naar waar de menschen bij muziek champagne drinken. Vanzelf heeft dit straatje zijn intelligentia. Er wonen ingenieurs en journalisten, er zijn veilig en wel, een dokter en een advocaat; een filmer of cineast, zelfs een gebittenmaker, een redacteur van een weekblad en Brusse. W.L. Brusse. Van W.L. en J. Brusse. Van de bekende uitgeverij uit Rotterdam. Broeder van Onder-de-Menschen, Vader van Speenhoff, Boutens en Adama van Scheltema. Echtgenoot van een lieve echtgenoote. Vriend van de heele straat. En helaas door hevige rheuma aan het bed gekluisterd. Man van fonkelenden, vonkenden, reeën geest niettemin. Hoofsch en heftig. En vervuld van idealen omtrent een betere menschheid, een vrediger wereld en de uitgeverij. ‘Het allereerste wat ik je te zeggen heb’ zegt hij en hij gaat rechtop tegen de kussens zitten, ‘is, dat de | |
[pagina 87]
| |
uitgeverij een heerlijk beroep is. Je kent dat gezegde van: als ik wéér geboren werd, werd ik wéér...; enfin: ik zou wéér uitgever willen zijn.’
* * *
- Ik wéét wel waaróm, zeg ik, maar zeg jij het nu nog maar eens met je eigen woorden. - Omdat het boek, het goede, nobele boek een heerlijkheid is en omdat het een heerlijkheid is die heerlijkheid bij de menschen te kunnen brengen. Ik ben er niet weinig trotsch op, dat wij den menschen Leopolds Verzen hebben kunnen geven en mevrouw Roland Holst en Scheltema en die eerste bundels van Koos Speenhoff, die een geniaal man is. Wat de menschen veel te weinig beseffen, al hebben ze ver over de honderdduizend van die bundels van hem gekocht. Toen Speenhoff met die liedjes bij me kwam - ik was nèt begonnen met mijn zaak - zei ik tegen broer-compagnon: ‘dat moèten we uitgeven. Dat is zóó goed en mooi, dat moèten we onder de menschen brengen.’ Zie je: dàt is een ideaal dienen, een roeping vervullen, een hóóge taak verrichten en dat maakt 't uitgeven zoo'n mooi vak. - D'r is in dit opzicht nogal wat veranderd, nietwaar? - Ja. Er zijn nu wèl veel boekenfabrikanten gekomen, die maar rijp en groen en leelijk en wel-aardig op de markt gooien om de boel maar draaiende te houden. Hou me ten goede: dat zijn geen uitgevers, maar industrieelen. Maar die krijgen hun trekken wel thuis. Van die rommel wordt het publiek beu. Al die romannetjes voor één maand, voor een half jaar op z'n hoogst, en die dan weer verdwijnen in de golven der vergetelheid, die ondermijnen het vertrouwen van | |
[pagina 88]
| |
het publiek in het boek, al moet je óók weer niet vergeten, dat 't publiek zèlf er schuld aan heeft. De snelheid, de zinlooze zucht naar het allernieuwste heeft ook het lezende publiek niet onberoerd gelaten. Ze willen het allerlaatste, en al het moois wat oud is lusten ze niet. Daarom zie je in November 1936 al boeken verschijnen met 1937 als jaartal en daarom worden Couperus of Heijermans of Eilkema de Roo of van Oudshoorn, om maar eens een paar héél willekeurige namen te noemen niet of nauwelijks meer gelezen. Daar moeten de boekhandel en de uitgevers min of meer aan tegemoet komen, al zijn 'r dan toch óók weer, die in goedkoope uitgaven die ‘ouwentjes’ weer bekend maken. Kijk maar eens het prachtige werk dat Querido met zijn Salamander-Serie doet, die tot mijn verheugenis, ook wel schijnt te gáán. - Maar hiermee wil je natuurlijk niet zeggen dat de meerderheid uit ‘fabrikanten’, zooals jij ze noemt, bestaat... - Natuurlijk niet. De goede zaken blijven goed, ook al gáát 't ze minder goed, materieel gesproken. En het materieele geldt toch óók, nietwaar. Uitgeverijen zijn zaken en geen philanthropische instellingen. Maar om nu zoo maar weer eens een voorbeeld te noemen: wat Wouter Nijhoff doet is van wereldbeteekenis. Hij is uitgever van den Volkenbond bijvoorbeeld. Dat weet ‘men’ niet, maar dat is enòrm. En dat Querido en Allert de Lange de heele Duitsche emigranten litteratuur over de wereld verspreiden, is óók geen kleinigheid. Dat is historisch-Nederlandsch op z'n best en z'n nobelst. Daar vervult ons land een cultureele rol van historische beteekenis mee...
De oogen van den man-in-bed glinsteren, wanneer | |
[pagina 89]
| |
hij zijn geestdrift hierover tot uiting brengt. Hij heeft zijn vak lief en dáárom ook de cultuur en dat 't juist ons Nederland is dat die taak volbrengen mag, stemt hem gelukkig. Er worden weer cigaretten aangestoken en het interview wordt voortgezet. Maar natuurlijk is het heelemaal geen interview met een blocnote als muur tusschen de harten en een gestaâg-noteerend potlood als bedreiging voor toenadering van den interviewer met den andere. Natuurlijk is het een plezierig gesprek geworden met zùlk een warmte gevoerd dat de herinnering eraan blijft en dat die het ‘verslag’ ervan vlot dicteert.
* * *
- Heb je aardige herinneringen? - Natúúrlijk. Bij massa's. Honderden anecdotes uit een vak, dat je immers met zóóveel menschen in aanraking brengt en met artistieke menschen in de eerste plaats die immers allemaal alevel wat raars hebben. Maar daar ga ik misschien zèlf nog wel eens over schrijven en dat is heelemaal niet van belang. Van belang is alleen de algemeene herinnering aan de uitgeverij zooals die vroeger was: toen de concurrentie veel kleiner was, en de techniek van het zetten-drukken-brocheeren-binden nog niet zoo snel, toen de roofbouw op het intellectualisme zooveel minder was; het menschdom, niet zoo gehaast, rustiger en dieper las over het algemeen en je, als uitgever, je idealisme èn je materieele behoeften gelijkelijk in voldoende mate kon bevredigen. - Kon je rijk worden als uitgever...? - Och ja, maar daar ging het den meesten van ons toch waarachtig niet om en bovendien had dat toch ook wel z'n héél kwaaie zijden, want die rijkdom | |
[pagina 90]
| |
kwam dan toch óók wel voort uit het feit, dat de intellectueel, de kunstenaar toen heelemaal niet beschermd was. Tot 1880 was de kans op rijk worden voor den uitgever zeer groot. Je had de gekste contracten. En de copy werd voor een fooi, een bagatel afgekocht dikwijls. - Tòch is nu in zekeren zin het ondernemen van een boek minder zwaar en minder gewichtig dan vroeger, door de groote perfectioneering van de heele grafische techniek. En bovendien is het groote publiek - je klànt - critiekloozer. - Dat houdt verband met den socialen vooruitgang, die ik van heeler harte toejuich, die de belangstelling zeker verbreed heeft, doch zonder twijfel óók oppervlakkiger heeft gemaakt, daar helpt geen lieve-moederen aan. - Maar zou een uitgever dan alléén het cultureele doel voor oogen moeten houden? - Natuurlijk niet. Dat zou waarachtig wel een ideaal-toestand zijn, maar een uitgever moet toch ook eten en leven. De keus is: òf philantropisch òf commercieel, maar hij kan best het commercieele verbinden met het cultureele, hij moet dat zelfs doen, maar dat besef wordt door sommigen, die ik dan liever boekenfabrikanten dan uitgevers noem, uit het oog verloren. Ik ben er hartgrondig van overtuigd dat er op dit gebied en op dit oogenblik losbandigheid heerscht en overproductie is. Er wordt te veel uitgegeven met de uitsluitende bedoeling om geld te maken. Toch heeft de straffe organisatievorm van uitgeverij en boekhandel tegengehouden dat 't vak in de goot geraakt is door de verwilderde en verwilderende concurrentie. - In welk opzicht, bedoel je? - Ik bedoel nu voorloopig alléén in den ruim- | |
[pagina 91]
| |
genomen materieelen zin. Die organisatievorm heeft den prijs van het boek op redelijk peil gehouden. Er zijn wel dalingen geweest van den boekenprijs tot ver onder den productieprijs, maar dat was eenerzijds een geheel onvoorzien crisisverschijnsel: om de omzet te houden ondanks dat het publiek minder geld had voor boeken en anderzijds, doordat er in den tijd der hoogconjunctuur over-productie was ontstaan. Maar die hoogconjunctuur had óók weer prachtige kanten: perfectie van de druk- en opmaak-techniek en die grootere vraag vanzelf alleréérst. Maar ondanks die materieele dingen, die je onder het oog moet zien en die om den drommel niet onbelangrijk zijn blijft toch, wanneer ik m'n oude vak bezie, het volle gewicht op den idealistischen kant vallen. De uitgever gevoele zich als te leven in dienst van de cultuur, de tusschenpersoon tusschen scheppende krachten en het publiek dat behoefte aan de producten dier scheppende krachten heeft. En: het grooter worden van de concurrentie met al zijn nadeelige gevolgen, die weinig idealistisch genoemd kunnen worden, doet óók weer een selectie ontstaan. Zoowel onder de uitgevers als onder de boekhandelaren. En de besten blijven de overwinnaars, daar kun je op rekenen... - Een oude, conventioneele vraag, amice, maar waar ik toch ook graag je uitgevers-oordeel over wilde hooren: neemt de belangstelling voor het boek af? - Nee, de belangstelling neemt niet af. Sport, radio, alle vervlakkingsverschijnselen: de snelheid alleréérst en allermeest hebben nadeeligen invloed op het boekendebiet. Máár: er is een nieuw publiek ontstaan voor technische lectuur. Máár: de massa der lezers heeft zich toch ook in groote mate ver- | |
[pagina 92]
| |
breed. In grootere mate dan dat zij door die andere invloeden uitgedund is. Vooral in arbeiderskringen wordt véél en véél meer gelezen. De grootste concurrent van het boek is het dagblad. Er zijn zooveel groote kranten die op elk gebied de literatuur formeeren. En dat neemt dikwijls bijna allen vrijen tijd in beslag. - Nu wij dan toch de krant te pakken hebben, komt de eeuwige vraag, die eeuwig op haar antwoord wacht: wat denk je over den invloed van de litteraire critiek op het debiet van het boek? - Ik kan daar óók geen afdoend antwoord op geven. De invloed van de critiek is een onberekenbare factor, welhaast een probleem voor ieder die wat met het boekwezen te maken heeft. Critiek behoort tot de volkomen onberekenbare factoren, die gelden bij de uitgave van ieder boek. Je kunt een ‘prachtige pers’ hebben zonder dat het debiet ook maar eenigszins wordt beïnvloed. Wanneer, in mijn ouden tijd, Frederik van Eeden aanbeval was dit van gróóten invloed... - En de Meester? - Die heeft dag-in dag-uit de Nieuwe Gids-beweging weerspiegeld en besproken. Hij had grooten invloed op de bekeering van het publiek tot die Nieuwe Gids-litteratuur, maar of één zijner critieken een boek werkelijk tot een groot debiet heeft gebracht is zéér te betwijfelen. Is. Querido heeft indertijd een aantal feuilletons in het Handelsblad geschreven over Leopold's verzen en daarna.... kwam er gedurende eenige weken geen ènkele bestelling op Leopold. - Borel had invloed op een zéér bepaald publiek en ook de provinciale pers heeft eenigen invloed. - Van Vriesland? | |
[pagina 93]
| |
- Voor de litteratuur óm de litteratuur is van Vrieslands invloed belangrijk omdat hij in zijn kronieken van het proza in de N.R.C. op een zoo diep geargumenteerde wijze te werk gaat, dat hij op de betrekkelijk kleine categorie van verfijnde en intellectueele lezers een grooten invloed heeft. Wanneer van Vriesland kritiek schrijft wordt dáárdoor alleen reeds de standing van den auteur bepaald. Zulk een positie had ook Frans Coenen, maar het verschrikkelijke van zijn critieken was, dat de lezende menigte altijd ontmoedigd werd door het verschijnsel dat hij eigenlijk slechts héél zelden eenig prozawerk hartgrondig verdedigde. - Dr. Menno ter Braak? - Het is een coterie van zeer kleinen omvang die zich stoort aan ter Braak. Ik bewonder hem als intellectueel, maar hij is een sofist en ik geloof dat de spitsvondigheid, waarmede hij gewoonlijk tot het nihilisme komt ook het feit bepaalt, dat hij geen grooten invloed op de massa heeft. - Zie je een toekomst in het goedkoope boek in Nederland? - De uitgave van de Salamander-serie is een uiterst belangrijke daad. Querido is het gelukt. In korten tijd heeft hij een Nederlandsche litteratuur gedrukt en herdrukt, waarmee hij nieuw leven gegeven heeft aan allerlei boeken die hun werkelijk litteraire waarde hadden, maar dood gegaan waren aan de zucht van het publiek naar altijd het nieuwste en waardoor aan de overproductie in de uitgeverij veel te gemakkelijk tegemoet gekomen werd. Het goedkoope boek blijft voor Nederland altijd een probleem omdat ons taalgebied te klein is om in het algemeen het werk goedkoop te maken. | |
[pagina 94]
| |
- Wat is je ervaring met verzenbundels. - Ik beschouw het als een persoonlijk voorrecht Leopold, mevrouw Roland Holst, Boutens, Adama van Scheltema en Speenhoff te hebben uitgegeven. Adama van Scheltema en Speenhoff zijn volksdichters. De oplagen van hun bundels gaan de 100.000 ver te boven en Adama van Scheltema gaat nog steeds. Leopold had een in eerste instantie betrekkelijk klein debiet. Hij was wijsgeer. Mevrouw Roland Holst óók, maar zij heeft een groot publiek bereikt omdat haar versvorm verstaanbaar was voor de eenvoudigste menschen die zich er moeite voor gaven. Van haar werk zijn er 4de, 5de en 6de drukken van 1000 tot 1500 exemplaren. En Boutens schreef alleen klassieken met een uiteraard klein debiet. Op het oogenblik bestaat er voor geen verzenbundel een debiet als deze behalve voor 't ééne Maria Lecina van Werumeus Buning wellicht. - De menschen klagen nog wel eens over de duurte van het boek... - Het boek over het algemeen kàn niet goedkooper. De uitgevers doen hun uiterste best om zoo goedkoop mogelijk te zijn. En vergeet daarbij - in verwijderd verband, maar tòch in verband - niet dat met de vergrooting van de technische mogelijkheden gedurende de laatste 30 tot 40 jaar ook de aesthetische eischen aan het boek gesteld verhoogd zijn. Het boek heeft, als product van nijverheidskunst, een groote vooruitgang doorgemaakt. Vergeet niet dat - in tegenstelling met bijvoorbeeld Frankrijk - het simpel uitgevoerde boek noch bij het publiek noch bij den boekhandel hier te lande gewild is. Het handzame, gemakkelijk mee te nemen boek wil het groote publiek hier niet. Net zoo min als het dunne boek. Men ver- | |
[pagina 95]
| |
langt volume en een zekere pompeusheid en het groote publiek ziet het boek in de eerste plaats als cadeau. - Ik wilde je nu uit de veelheid van vragen die er omtrent het boek, het lezen, de uitgeverij nog open staan, nog één vraag stellen. Wat denk je van de functie der leesbibliotheken? - Ook dit verschijnsel heeft vele kanten en problemen. Hun voordeel is dat zij dikwijls de levenskansen maken voor romans, die het wáárd zijn die kans te krijgen, al brengt een groot aantal het ook weer niet verder dan de bibliotheken. En het nadeel volgt daar onmiddellijk uit: dat er, met het oog op dat vaste leesbibliotheekdebiet méér boeken worden uitgegeven dan waarvoor feitelijk verkoopsmogelijkheden aan het publiek bestaan. De leesbibliotheek komt eenerzijds tegemoet aan de leeslust van menschen die geen boeken kunnen of willen koopen. Maar zij bevordert óók het volkomen - oppervlakkige boeken-vréten tot soms drie dikke romans in de week toe...
Vele interviewers laten mèt de, altijd-charmante, huisvrouw des geïnterviewden het kopje thee als deus ex machina opdraven om een eind aan het gesprek en deszelfs verslag te maken. Dat is een verachtelijk-journalistiek procédé, maar tot heden is het in nuttigheid en afdoendheid niet overtroffen... Dus: er kwàm een charmante gastvrouw en er kwàm een kopje thee en het interview was afgeloopen, en toen de interviewer door het stille Voorburgsche straatje, met de lichtjes van den Haag tinkelend aan den einder over de velden in de verte en met het flitsen van een zoevend-snelle diesel Utrecht-waarts als snel-verschietende opluistering van dezen voor- | |
[pagina 96]
| |
jaars-na-avond, naar zijn huis ging, had hij het pleizierige gevoel wat geleerd te hebben van een man die met diepe genegenheid voor het onderwerp bezield is. Nòg. Zooals hij immers zijn gansche nuttige leven gegeven heeft aan den dienst van het boek en de schoonheid. Een héérlijk ding om op terug te blikken vanuit de rust van zoo'n stille straat. | |
[pagina *5]
| |
|