| |
| |
| |
K.U. Kel
‘The man in the street’ en het boek
Wat lezen al die menschen, waarmee ge, bijna ongemerkt, dag-in dag-uit herhaaldelijk in aanraking komt? Wij hebben een journalist erop uitgestuurd om daar eens wat van te weten te komen en hier vindt ge het resultaat van zijn enquête. De waarde van zulke onderzoekingen is gelegen in hun veelzijdigheid én in hun eerlijkheid. Zooals gij zult zien, heeft de enquêteur een flink aantal men-in-the-street aan den tand gevoeld. En voor de getrouwe, onopgesmukte, eerlijke reproductie van hun mededeelingen staan wij volkomen in.
| |
| |
| |
‘The man in the street’ en het boek
Wat en hoe leest ‘the man in the street’? Het is een interessante vraag, waarop men op verschillende wijzen het antwoord kan zoeken. Een diepgaand onderzoek naar deze kwestie is niet mogelijk zonder het instellen van een zeer breed opgezette enquête, waarbij op de medewerking van talloozen een beroep zou moeten worden gedaan. Het resultaat zou dan in hoofdzaak zijn een uitgebreide reeks van statistische gegevens.
Bij het onderzoek, dat wij naar de letterkundige belangstelling van het publiek in de straat hebben ingesteld, hadden we geen ander doel dan de uitlatingen van verschillende menschen vast te leggen over de boeken, welke ze al of niet lezen. Aan een bepaald systeem hebben wij ons hierbij niet gehouden. Het ging er ons slechts om, een vagen indruk te verkrijgen van den ‘amateur-lezer’.
Dat de verschillende geïnterviewden door hun beroep zijn aangeduid, is alleen geschied om hen min of meer te identificeeren en niet om bepaalde typeeringen te geven. Wanneer we een taxi-chauffeur aan het woord laten, is hetgeen hij zegt natuurlijk allerminst bedoeld als weergave van de opvattingen van een zeker aantal chauffeurs.
Het ‘Ik lees geen boeken,’ hebben we in allerlei toonaarden hooren uitspreken: op een wijze, alsof het iets absoluut vanzelfsprekends gold; met een zekere schaamte en met verbazing, omdat de ondervraagde wellicht het lezen van boeken nooit in overweging had genomen. Ongeveer 40 percent van degenen, tot wie we ons richtten, lazen in het geheel geen boeken. We meenen, met de vermelding van dit feit te kunnen
| |
| |
volstaan en laten hun mededeelingen, op een enkele uitzondering na, achterwege.
Een tramconducteur vertelde, dat hij graag las en hij las van alles. Van de boeken van A.M. de Jong hield hij veel. Verder bestudeerde hij allerlei wetenschappelijke werken over den sterrenhemel, over de Noordpool en soms een boek met een economisch onderwerp. Maar hij hoorde liever op een lezing een professor over economie spreken, dan dat hij een boek over economie las. Slechts één keer had hij een geschiedkundig boek gelezen, maar dit had hem dermate geboeid, dat hij naar aanleiding daarvan nog eens een keer naar het Slot Loevestein is getrokken. Dat boek behandelde namelijk een historie, welke zich in hoofdzaak daar afspeelde. Van liefdesgeschiedenissen hield hij niet; van de boeken van Jack London daarentegen zeer veel.
Groot liefhebber van de boeken van Jack London was ook de portier bij een café. Hij had die boeken alle gelezen en stelde er ook prijs op, ze zelf te bezitten. Zoo nu en dan, voor tijdverdrijf, las hij ook wel eens een detective-roman, maar bij gewone romans viel hij in slaap. A.M. de Jong vond hij wat langdradig, maar toch wel mooi. Dierenverhalen interesseerden hem het meeste. Daarom had hij ook Curwood gelezen. ‘Maar feitelijk ben ik die boeken ontgroeid,’ vond hij. ‘En de boeken over Tarzan, nee, die lees ik niet. Ik vind, het moet er mee dóór kunnen; het moet niet te ver van de waarheid af staan.’
De nog jeugdige juffrouw, die resideerde in het glazen paleisje, waar ze bioscoopkaartjes verkocht, las beurtelings een paar romans en een meisjesboek. Dat een boek haar bijzonder bezig hield, kon ze niet
| |
| |
zeggen. De beste herinneringen had ze bewaard aan wat ze had gelezen van Jeanne Reyneke van Stuwe en Mevrouw van Nes-Uilkens.
Een iets minder jeugdige dame, eveneens verblijf houdende in een bioscoop-cassa, hield heel veel van lezen en ze las alles. Zware boeken kon ze op rustige momenten, wanneer ze op haar post zat, niet ter hand nemen, want dat leidde haar aandacht te zeer af. Maar ze had een ruime belangstelling voor allerlei soorten romans. Vooral van de historische hield ze. Juist had ze gelezen ‘Vrouw Jakob’; ze vond het een eenig boek. Ook van de boeken van Siegfried van Praag hield ze veel. Graag zou ze thuis ook nog lezen, maar dat mocht ze niet van haar man, die vond, dat ze te weinig sprak, wanneer ze las. Dus las ze thuis niet.
De Duitsche kellner in de stationswachtkamer had een hobby. Met waren hartstocht las hij historische werken en speciaal die, welke betrekking hebben op koningshuizen. In de beschrijving van hetgeen er aan verschillende hoven geschied is, kon hij geheel en al opgaan. Het meest had hem de geschiedenis van het Russische hof geboeid. Ook over het vroegere Oostenrijksche hof had hij zich bijzonder geïnteresseerd. Om romans gaf hij niet. Dat liep er toch altijd op uit, dat ze elkaar kregen of niet kregen. Het liefst las hij de werkelijkheid; van menschen, die geleefd hadden.
Deze kellner, die meer van de wereld gezien heeft, kon vertellen, waar het meest fanatiek gelezen wordt. Volgens hem, gebeurt dat in Oostenrijk en Tsjecho-Slowakije. Het was daar niet ongewoon, dat wanneer de man des morgens naar zijn werk ging, de vrouw
| |
| |
in bed lag te lezen en dat ze nog steeds daarmee bezig was, wanneer de man des avonds van zijn werk terugkeerde. Het kon daar zelfs wel voorkomen, dat de bedden in geen drie dagen werden opgemaakt, omdat Mevrouw nu eenmaal liever las. Vooral de Tsjechische vrouwen zouden verzot zijn op de romans van Courts-Mahler.
De jonge, Nederlandsche collega van dezen kellner las vrijwel uitsluitend detective-stories. Hij probeerde er wel eens een anderen roman tusschen door te nemen, maar daarmee kon hij in den regel niet verder komen dan tot de helft. Slechts zelden had hij een enkel boek heelemaal kunnen doorwerken.
‘Neen, wij lezen geen boeken,’ verklaarden een paar postboden gelijkluidend en ieder voor zoover betrof zijn eigen bevindingen. ‘We komen er zelfs nauwelijks aan toe, ons krantje uit te lezen. Wanneer we er dan ook nog boeken bijnamen, zouden we des morgens bij ons werk slaperig zijn, want we moeten daarmee al heel vroeg beginnen. En dat gáát natuurlijk niet.’
De rijwielbewaarder las vroeger wel boeken, maar toen de tarieven werden gewijzigd, kwam daaraan een einde. Vroeger kostte het bewaren van een fiets een dubbeltje en nu een stuiver. Gevolg: de drukte was dermate toegenomen, dat er nauwelijks gelegenheid meer was om wat te lezen. Maar dat hij zijn boeken erg miste, vond de bewaarder niet.
De straat-fotograaf wekte zeer sterk het vermoeden, dat hij een verwoed lezer zou zijn en dat was hij inderdaad. Wanneer hij op zijn post stond, midden op het drukke trottoir, hield hij in den regel met één hand zijn apparaat vast en met de andere een boek. En met
| |
| |
één oog keek hij in het boek en met het andere monsterde hij de voorbij stroomende menigte. Wat hij op straat las, waren hoofdzakelijk detectiveromans en bevattelijke populair-wetenschappelijke werkjes. Thuis hield hij zich met zwaardere wetenschappelijke werken bezig: in de eerste plaats zooveel mogelijk, wat op zijn eigen vak betrekking had. Maar verder las hij alles, wat hij maar kon krijgen over chemie, natuurkunde, toxicologie en sterrekunde. Het interesseerde hem alles in hooge mate, mits het goed geschreven was en de auteur de kunst verstond, zich helder uit te drukken. Aan oppervlakkige uiteenzettingen had hij een hekel. Hij zocht steeds het degelijke. Een oppervlakkige beschouwing over de atoomtheorie bijvoorbeeld zou immers niet zijn te lezen. Romans las hij ook wel, niet zoozeer, omdat hij er veel van hield, maar om bij te blijven. Ook zijn moderne talen hield hij met het lezen bij en bij voorkeur Engelsch.
Dat de man, die met een boekenstalletje op de Zaterdagavondmarkt stond, een literaire figuur zou zijn, was wel te verwachten. Hij las van alles, maar bij voorkeur Wild-West en detectives. Tevens bleek deze man op de Zaterdagavondmarkt de literaire figuur bij uitnemendheid te zijn. Want bij geen van zijn collega's konden we eenige letterkundige belangstelling ontdekken. En we gelooven zelfs, dat er een wereld van minachting lag in de absolute wijze, waarmee de dame, die de wacht hield te midden van een kousen-paradijs, zeide: ‘Ik boeken lezen? Nee; nooit!’
Enkele dames uit krantenkiosken, die zich gelukkig mogen prijzen in een drukke klandizie (maar dat is
| |
| |
bij lang niet alle kiosken het geval), zouden zoo tusschen het werk wel graag een boek willen lezen. Ze zitten immers te midden van lectuur. Maar de tijd ontbreekt haar in den regel en wanneer ze 's avonds thuis komen, hebben ze een zoo vermoeienden dag achter den rug en hebben ze al zoo veel gelegenheid gehad, om tegen boeken aan te kijken, dat de animo om er nóg een ter hand te nemen, vrijwel ontbreekt. Alleen een boek van Vicky Baum ging er bij één van haar nog wel eens tusschen door.
Er was een stevige politie-agent, die vertelde, dat hij Fransch, Duitsch en Engelsch las, maar dat deed hij alleen om de talen te leeren, dit met het oog op zijn promotie-kansen; niet omdat hij het lezen prettig vond. Vroeger, toen hij nog geen moderne talen studeerde, las hij ook niet.
De nachtwaker had het des nachts natuurlijk te druk om zich op boeken te werpen. Maar overdag ook.
Een man, die toezicht hield op geparkeerde auto's, was verzot op historie en natuurbeschrijvingen. Speciaal boeken over oorlog en over de Canarische Eilanden interesseerden hem. Hij haalde zijn lectuur niet uit een bibliotheek maar las uitsluitend de werken, die zijn eigendom waren. Romans las hij liever niet, dat vond hij ‘poppekast’; maar hij had één roman, dat was een prachtboek, ‘Het blauwe Goud’. Het boek was niet meer in den handel te krijgen. Hij had het al tientallen malen opnieuw gelezen en had het ook telkens uitgeleend. Maar hij zou het voor geen geld willen verkoopen.
De groote liefhebberij van een tramconducteur was een ‘wetenschappelijke’ kanarie-kweekerij, waar hij
| |
| |
kanaries in allerlei kleuren kweekte. Hij las daarom uitsluitend boeken over kanaries.
Een andere tramconducteur las heelemaal niet. Er lag iets schuws in het gezicht, waarmee hij dit vertelde. ‘Gaat U maar eens met mijn vrouw praten; die leest wél.’ Dat was zijn verontschuldiging.
De oogen van de nymph in de dancing waren wel mooi, maar niet goed. Ze las daarom slechts een enkel boek, en wanneer ze dat deed, zoo hier en daar een beetje, om een algemeenen indruk te krijgen. ‘Bartje’ had ze zeer bewonderd.
Het meeste over boeken kon ons een taxi-chauffeur vertellen. Als jongen had hij alle boeken van Karl May en over Tarzan gelezen. Hij had eens een tijdlang in een klein Utrechtsch provincieplaatsje gezeten, waar hij een uitleen-bibliotheek compleet had uitgelezen, zoodat ze zelfs voor hem nieuwe boeken gingen aanschaffen. Vijf à zes werkte hij per week door. Vaak zat hij er heele nachten bij op. Op de namen van schrijvers kwam het hem niet aan; hij lette voornamelijk op de titels. Het liefst las hij historie, reis- en natuurbeschrijvingen. Romans lieten hem vrij onverschillig, ofschoon hij een enkel boek van A.M. de Jong toch wel gewaardeerd had. En Dante's ‘Hel’ had hij ‘crimineel mooi’ gevonden. Graag las hij voor de afwisseling ook eens een licht boek, van Van Wermeskerken bijvoorbeeld. Maar de historie had zijn groote voorliefde; een boek beteekende voor hem veel meer dan een bezoek aan een bioscoop. En liever las hij een boek met een werkelijken inhoud dan een of ander liefdesverhaal.
Het was een jonge, kwieke, vroolijke vent, die ons dit vertelde. Hij verwees ons naar een collega, van
| |
| |
wien hij wist, dat die ook veel had gelezen, maar heel andere dingen.
De collega zag er iets ouder uit en had een somberen, nadenkenden kop. Ja; hij hád inderdaad veel gelezen, heel veel: Fabricius, Szekely-Lulofs en Helen Smith noemde hij onder andere. Van Alie van Wijhe-Smeding had hij ook alles gelezen. Een enkel Fransch boek had hij ook wel onder oogen gehad; Duitsch interesseerde hem niet. Op wetenschappelijk gebied had hij ook allerlei gelezen, bijvoorbeeld een boek over het zieleleven van Krafft-Ebing en een uit het Fransch vertaald wetenschappelijk werk van Tardeau. Maar het was vroeger geweest, dat hij zijn goeden leestijd had; toen zijn moeder er nog een bibliotheek op na hield. Van die bibliotheek had hij nagenoeg alles gelezen. Maar zijn moeder had de bibliotheek niet meer en nu ontbrak het hem zoowel aan tijd als aan geld om weer boeken in handen te krijgen. Dat de wereld van het boek nu practisch voor hem was afgesloten, scheen hem hard te vallen, veel harder dan hij zeggen kon en wilde.
|
|