Rondom het boek 1937
(1937)–E. Elias– Auteursrecht onbekend
[pagina 49]
| |
[pagina 50]
| |
Naar den wereldberoemden roman van.....
| |
[pagina 51]
| |
het gedrang kan komen... och, dat is een dagelijksch verschijnsel. Toch is zulk een dagelijksch verschijnsel wel de moeite eener nadere beschouwing waard. 's Werelds grootste filmproducent is Amerika en daar te lande is de verfilming van een roman de gewoonste zaak van de wereld. Men moet zich zelfs afvragen, of ooit een feuilleton in de ‘Saturday Evening-Post’ gepubliceerd werd, dat niet vervolgens in filmbeeld werd gebracht. Maar ditzelfde Amerika huivert er niet voor terug, om ook Dante's ‘Inferno’ te verfilmen en tusschen deze beide geponeerde uitersten ligt de breede middenmoot, die eveneens verfilmd wordt. Laten wij de wijdheid van ons onderwerp een beetje inperken door het verfilmingsproces der prullitteratuur buiten beschouwing te laten. Of een voddig boek in filmbeeld gebracht wordt - of niet - is een tamelijk onbelangrijke kwestie. Slechte films (in den zin van: onnoozel, hoogst onbeduidend) mòèten er zijn, om onnoozele en hoogst onbeduidende medemenschen aan een prettigen avond te helpen. De veredeling van de massa... is een karwei, dat voetje voor voetje moet worden ondernomen en dat falikant mislukken zou, indien men de gegadigden niets anders meer zou voorzetten, dan uitnemend geestelijk voedsel. Maar gelukkig bestaat de menschheid waarlijk niet uitsluitend uit zulke op geestelijk dieet-gestelden, we kunnen ons beter bezighouden met hen die hongeren naar beter voedsel en die zich de vraag stellen, of de verfilming van een litterair werk wel inderdaad dàtgene is, wat zij van de cinematografie mogen verwachten. Is het nu eigenlijk wel ver- | |
[pagina 52]
| |
antwoord, een goed boek in filmbeeld te brengen? De vraag stellen is hier geenszins: haar beantwoorden. Het is onmogelijk, hier een ‘Ja’, of ‘Neen’ schallend te doen opklinken. Daarvoor is deze kwestie te ingewikkeld. De cinematografie geeft telkens en telkens weer blijk van een ontstellend gemis aan verantwoordelijkheidsgevoel. En daarbij komt dat nimmer consequent tot uiting, maar ziet men naast de grofste en belachelijkste vergissingen, telkens weer uitingen van een bijzondere en fijne aandacht, een zuivere behoedzaamheid, een kunstzinnige intelligentie. Film is nu eenmaal niet over één kam te scheren, die ontdekking hebben we sinds 1895 nu eindelijk wel gedaan. Maar één ding staat vast in deze overigens zoo drijfzandachtige materie: als een boek verfilmd wordt, dient men het oorspronkelijk litterair-geziene om te zetten in iets, dat visueel beleefd wordt. Ergo: een boek kan nimmer letterlijk worden verfilmd, altijd zullen ingrijpende wijzigingen noodzakelijk zijn. Hierin ligt de groote moeilijkheid. Want wie met wijzigen begint (en het is ten deze onvermijdelijk!) staat op een hellend vlak. Eerste eisch is: dat de geest van het litteraire werk onaangetast blijve en nu komt de gansche verantwoordelijkheid voor rekening van den bewerker en zijn lastgever, den producent. In tal van gevallen zal deze hooge heer lastgever van oordeel zijn, dat in het gekozen boek de heldin te weinig op den voorgrond treedt, dat zij bovendien weleens een liedje met een verleidelijk refrein zou kunnen zingen en dat de mannelijke hoofdpersoon, inplaats van voor het hem aangedane onrecht te zwichten, weleens zijn handen zou kunnen uitsteken en zijn vijand vakkundig knock-out slaan. | |
[pagina 53]
| |
Met zulke alleraardigste détailwijzigingen is dan tevens het boek als zoodanig vermoord. Het is niet verfilmd, maar door het slijk gehaald, maar zùlk een subtiel onderscheid wordt niet altijd door elkeen opgemerkt. Anderzijds is het volkomen geoorloofd, wanneer een avontuur, dat zich voor een klein deel te Weenen heet af te spelen, om geldige redenen naar Stockholm of Helsingfors verlegd wordt, als een bijfiguur wordt weggelaten en een andere bijfiguur meer naar den voorgrond komt. Want de uiterlijke omstandigheden, waarin het verhaal zich beweegt, mòèten wijziging kunnen verdragen (zoolang dit niet werkelijk essentieel is voor zijn gang), of een goede verfilming zou onmogelijk zijn. Maar zoodra men ‘in het leven snijdt’ en de vitale deelen van het werk raakt, is wijziging ten eenenmale uit den booze - ook al ziet men die boosheid telkens en telkens weer begaan. In dit verband is het kenmerkend, wat Shaw antwoordde op de dringende vraag van een Amerikaanschen filmproducent, om zijn ‘St. Joan’ in filmbeeld te mogen brengen. - ‘Dear Sir,’ schreef hij, - ‘de historische feiten zijn algemeen eigendom en U kunt dus met Jeanne d'Arc nét doen, wat gij verkiest. Is het daarom nu beslist noodzakelijk, mijn persoon in Uw complot te betrekken?’ Of Shaw nu terecht of ten onrechte van een ‘complot’ gewaagde, doet er hier niet toe. Maar hij dankte voor het risico, om onder het dekmantel van zijn eerwaarden naam te moeten gedoogen, dat men ‘attractieve’ toevoegingen aanbracht. Er zijn immers voorbeelden te over, zooals de verfilming van Balzac's ‘Splendeur et Misère des Courtisanes’, meer dan één vertelling van Edgar Allen Poe en andere schatten der wereld- | |
[pagina 54]
| |
litteratuur, die in film gebracht, een aanfluiting zijn geworden, waarover alle betrokkenen zich diep hebben te schamen. In tal van gevallen klopt er iets niet en dat komt tot uiting, zoodra juist de ietwat conscientieuzere filmmenschen aan den arbeid tijgen. Zij wagen het er eenvoudig niet op, een boek werkelijk te verfilmen, maar spreken voorzichtig van ‘naar motieven, ontleend aan den roman van...’ Zij weten dus zélf zeer wel, dat hun arbeid niet heelemaal in den haak is. Is dat ten volle hun zeer betreurenswaardige schuld? Neen. Film is inderdaad een zeer weerbarstige materie. Men mòèt zeer op zijn hoede zijn, wijl de schrijver met zijn woorden vaak zulke gansch andere wegen bewandelen kan, dan de filmregisseur met zijn beelden. Als Leonard Frank in zijn knappen roman ‘Die Ursache’ een terechtstelling beschrijft en daarbij détails geeft, die litterair volkomen zijn verantwoord, is het den filmregisseur glad onmogelijk, hem te volgen, moet hij middel en wegen zoeken, om hetzelfde boek weer te geven via totaal andere scènes. Zij die van zins en bij machte zijn, om een roman op geheel verantwoorde wijze te verfilmen, zien zich veelal voor moeilijkheden geplaatst, welke men hen weleens domweg aanrekent, zonder te beseffen, welk een onrecht men hen daarbij doet. Zoo is het niet zoo moeilijk, om aan de hand van het bovenstaande te concludeeren, dat ook bij voldoende verantwoordelijkheidsbesef en technisch en artistiek kunnen, menige roman door zijn verfilming schade lijdt, dikwijls in zeer aanzienlijke mate. Maar de eerlijkheid gebiedt, in één adem hieraan toe te voegen, dat ook gevallen makkelijk aanwijsbaar zijn, waarbij het verfilmde boek niet gehavend | |
[pagina 55]
| |
werd, dat uit de litteraire conceptie een beeldend werk ontstond, weliswaar niet gelijk en gelijkvormig, maar zeer zeker gelijkwaardig. En zoogoed als zoovaak goede boeken tot prulfilms hebben geleid, zoogoed hebben meer dan eens prulromans tot ondergrond van opvallend goede films gediend. Nù echter nog één stap verder! Heeft de verfilming van een goed boek dan weleens geleid tot een film, die dit werk overtrof? Inderdaad! Niet in zoo heel veel gevallen, eigenlijk meer bij wijze van uitzondering, maar het ìs meer dan eens geschied. Een markant voorbeeld daarvan ligt nu alweer in een rijp verleden: de verfilming van ‘Wijlen Matthias Pascal’ van Pirandello bleek aanzienlijk dieper en verinnerlijkter te zijn, dan het werk zelf (dat toch een litteraire reputatie heeft) wist te bereiken. En ook in latere tijden heeft zich deze merkwaardige en verheugende verbetering meermalen voorgedaan. We bevinden ons ten aanzien van de film en haar gang van zaken nog altijd in een zwevenden toestand. Er valt nog niet te generaliseeren, goed en kwaad, mooi en leelijk, dom en wijs dwarrelen nog door elkander. En het boek is nog meesttijds een slécht scenario, ook al begint thans bijna elke uitgever reeds rekening te houden met de verfilmingsmogelijkheid en desbetreffende clausules op te nemen in het contract, dat hij met zijn auteurs aangaat. Maar dat is zijn commercieele inzicht. Het artistieke inzicht is heden ten dage nog wat verward en levert krasse tegenstellingen. Feitelijk ìs er geen steekhoudend argument tegen de verfilming van een boek, als dit er zich toe leent en de producent besef en respect heeft. Maar even feitelijk is het oorspronke- | |
[pagina 56]
| |
lijke filmscenario - dat zelfs de verdènking van waardeloos klaploopen trotsch van de hand kan wijzen - de zuiverste weg, om tot een belangrijk cinegrafisch werk te komen. Het gestelde probleem laat zich dus niet met één pertinenten schreeuw beantwoorden. Latere tijden zullen het ons - naar wij hopen - makkelijker maken. Wanneer dan tenminste in die schoone droomtoekomst de filmmenschen méér filmisch inzicht zullen hebben, dan meesttijds nù, zoodat de boeken dan veilig bij hen zullen zijn - bij élk hunner. Nù - vandaag den dag - is het telkens weer een avontuur... en dat heeft (want we willen toch graag troost zoeken!) in elk geval iets opwindends! |
|