Zinne-beelden der liefde
(1703)–Willem den Elger– Auteursrechtvrij
[pagina 265]
| |
Gelyk een Hond naaw't end kan van zyn honger vinden
Maar alles inslokt wat hy maar vind voor hem staan:
Kan zig de gulzigheid der liefde niet verzaan,
Maar zal altyd hoe meer zy vind hoe meer verslinden.
Hoe menig heeft'er van de wreede min geleert
Dat door het voedzel zelf haar' gretigheid vermeert.
| |
[pagina 267]
| |
De liefde is onverzaadelyk.
De Franszen hebben een oud spreekwoord; dat een
Le chien, le jeu, l'amour, le feu,
Ne se contentent oncq de peu.
En niets is waaragtiger ten aanzien van de Liefde, want men d'Ongeduldigheid, is Spits-broer van de min.
Fontenelle
vergelykt ook ten deezen aanzien de redeneringen | |
[pagina 268]
| |
cinquieme soir. De Ridder
J. Katz
heeft hier op in een zyne, Res immoderata cupido est.
Prima quidem fuerat dominam tibi cura videndi,
Altera, mox lateri jungere posse latus.
Istud & illud habes, sed & hoc, tibi lenis amica
Blanditias molles, aptaque verba dedit.
Oscula nunc poscis, det & oscula: nonne petetur
Mox illibatae virginitatis honos?
Et vorat, & properans ruit in nova frusta molossus
Quoque petat cupidus semper amator habet.
Altijdt na meer.
Als ik de Liefste sag, doen woud ik haar genaken;
Strax riep ik om de spraak, flux haar te mogen raken,
Doen bad ik om een kus en doen ik die bequam
Nog vond ik dat myn hert geen regt vernoegen nam.
Ik voelde des te meer myn Ziel gedurig hygen,
Dus wenscht' ik boven dat een naarder pant te krygen:
ô Lusten zonder end'! ô wispeltuerig spel!
Al Krygt de Hond een stuk nog gaapt hy evenwel.
|
|