Zinne-beelden der liefde
(1703)–Willem den Elger– Auteursrechtvrij
[pagina 149]
| |
O minnelyke wonde! o zoet! o lief'lyk kwetzen!
O min, wat geeft uw' pyl ons niet al waare vreugd!
Als gy het hart na uw genoegen wonden meugt
Weet gy'er aanstonds het vermaak'lyk in te schetzen.
Ja, Liefde, als gy het hart door uwe schigten treft,
Bevind men straks dat zig het schoon daar in verheft.
| |
[pagina 151]
| |
De liefde verfraait.
Dit zelve zinnebeeld heeft Jacob Cats mede, met Die wond maeckt gesont.
De naeld' is u pinceel, die schildert frisse rosen,
Van zyde maeckje verw, en doet het linnen blosen;
Ghy opent, en ghy sluit, ghy heelt ook datje steeckt,
Ghy geeft meer alsje neemt, ghy maeckt ook datje breeckt.
Ick pryse dit beleyt; ik noem het soete rancken,
Maer handelt my alsoo, ick sal u des bedancken:
Vrindin ick ben gequest door uwen soeten mont.
O geeft my doch behulp met dat my gaf de wont.
Ik zal'er niet veel van zeggen om dat ik reets op andere plaat- Myn vrind, gy die den top van Pindus hebt beklommen,
Gy, die het fraaiste kent van Phebus heiligdommen,
Kom, Hessel, kom omhelz met my de min,
De wyste vonden daar altyd behaagen in.
De groote Socrates, zoo roemryk, die de vader
Van alle wysheid wierd genoemt,
Heeft nimmermeer de min gedoemt,
Maar bond zig zelf aan haar steets nader:
Wat is'er in 't heel al, 't geen niet door min geschiet?
Is zy de wetsteen van de zinnen niet?
Doet zy niet, op haar' styve pennen,
De geene, die hier op de waereld zyn gewoon
| |
[pagina 152]
| |
Te leeven, boven by de Goôn,
En na den hoogsten top van hunn' Olympus rennen,
Weet zy niet met haar' scherpe schigt,
Al de zwaarmoedige gedagten,
In lout're blydschap te versmagten?
Kan zy niet, met haar helder fakkel ligt,
De ziel van alle onreinigheden,
Bevryden, en die met het schoonste schoon bekleeden.
Kom dan, myn vrind, omhelz de min,
Kom, Hessel, kom laat haar uw boezem in;
En zoo'er ymand mogt die allereêlste togten,
Waar door onz hart zig ziet bevogten,
Beschimpen, die wens ik, tot straf, deez wreede pyn,
Dat hy nooit minnen mag, en nooit bemint mag zyn.
|
|