Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
De relDe geruchtmakende voorvallen op de dichteravond van 5 november in wat toen nog de gehoorzaal was, een ruimte achteraan, links van de ingang, straatzijde,Ga naar voetnoot* maakte Elburg als toehoorder en toeschouwer mee. Die voorvallen zijn bekend. Tussen alle desbetreffende, onsamenhangende verhalen geeft alleen het Cobra-boek van Willemijn Stokvis er de juiste toedracht van weer. Lucebert poneert in een opgewekte, niet erg diepgravende inleiding dat de Cobra-dichters de eerste naaktlopers in de literatuur zijn; en ik meende Gerrit Kouwenaar daarbij een tersluikse blik op zijn broekspijpen te zien slaan. De bewering lijkt wél in tegenspraak tot Luceberts befaamde kenschetsing van de eigen persoonlijkheid: ‘dichter die zich dik kleedt opdat het zweet der vervoering niet uitbreekt’... maar grote dichters kunnen zich grote vrijheden veroorloven. Vooral wanneer ze nog hartverwarmend jong zijn. Christian Dotremont, die onder andere gedichten van de Parijse makker Jaguer zou lezen, hield zich - als bekend - niet aan zijn afspraak. Met de hautaine minachting van de francofone wereldburger voor dit zootje boerenkaaskoppen begon hij een lange, saaie uiteenzetting.Ga naar voetnoot* ‘Zoals archeologen in de Sovjetunie in het heetst | |
[pagina 161]
| |
van de koude oorlog doorgaan met het opgraven van onbekende oude beschavingen in de Russische bodem, zo moeten ook wij...’ Nijhoff die roepend de bekende weg wilde weten en Lucebert die in naam van ‘de communistische partijdiscipline’ dacht in te grijpen, wat al helemaal nergens op sloeg. En meerdere kreten, vooral in de nabijheid van Elburg waar de links-radicale draaikont en gereputeerde mythomaan Leo Klatser (die ik door boze tongen in later jaren weleens ‘de dorpsidioot van de vijftigers’ heb horen noemen omdat hij zich zonder zelf met aanwijsbare talenten te zijn begiftigd bij voorkeur in hun kring ophield) in een dik Amsterdams Frans riep dat dit geen manier was omdat er massa's eenvoudige arbeiders aanwezig waren die geen Frans verstonden. Alweer een van zijn onmiddellijk falsifieerbare beweringen, want de artistieke beau-monde was aanwezig, maar de drempels van een kunsttempel waren tot op dat tijdstip zelfs in het rode Mokum meters te hoog voor Jan - de echte - met de Pet. Misschien - achteraf bekeken - heeft datzelfde nieuwsgierigmakende Cobraschandaal daar een begin van verandering in veroorzaakt. Toch scheen het dat vooral Klatsers agitatorisch bebulkte verwijten enige indruk op Dotremonts progressieve geweten sorteerden, want hij schakelde over op een oorverscheurend Vlaams. Hetgeen de Franse schilder Doucet, die ‘en brosse’ gekapt en knokbereid schuins achter de redenaar stond opgesteld, schamper deed uitroepen: ‘Oui, en allemand!’ Waarmee hij toonde bij benadering niet te beseffen in welk of wat voor land hij zijn schilderijen aan de wand had gehangen. Het handgemeen dat na nog enkele interrupties ontstond, zou onder elke andere omstandigheid koren op de molen van de steeds bokslustige Elburg zijn geweest, maar net niet op deze avond.Ga naar voetnoot* Wiens tegenstander was hij, bovendien, wiens medestander? Hij baande zich een weg door het gedoe en ging naar huis. | |
[pagina 162]
| |
De algehele chaos was zonder precedent in het toch niet zeer makke hoofdstedelijke kunstleven. Omdat Sandberg, de grote promotor van Cobra, toevallig die avond eventjes niet aanwezig was, mochten de zachtaardige conservator Jaffé en Sandbergs pleegdochter Paula Augustin de zaak zien te redden. Nadat Constant Lucebert (volgens diens brief, 81-111-16) nog had toegesist: ‘en nu zal je nooit meer ergens mee mogen doen,’ gingen de overgeschoten Nederlandse experimentele auteurs ook maar naar huis om in gemeenschappelijk overleg het bedorven optreden te evalueren. Samen met een drietal van de schilders dat danig van Dotremonts ‘soviétique’ overstuur was geraakt, zonden zij een communiqué aan de pers dat alleen door De Telegraaf werd overgenomen. Zij verklaarden zich (níet tegen de tendens van het door Dotremont voorgelezen stuk, zoals Willemijn Stokvis het interpreteert) ‘tegen het voorlezen van een stuk met deze tendens in een welwillend afgestaan openbaar gebouw’. Een prima machiavellistische draai waaraan de journalistieke training van Gerrit Kouwenaar niet vreemd zal zijn geweest. De berichtgeving over het gebeurde in de dagbladen van maandag 7 november vormde een vuurwerk van schamperheid, verontwaardiging, verdachtmaking. De kroon spant voor mij De Waarheid die, om zich in te dekken tegen de kop ‘Communistische rel’ in de Volkskrant, onder het vette bovenschrift ‘Trotskistische rel in Stedelijk Museum’ schrijft over ‘een onverkwikkelij- | |
[pagina 163]
| |
Stalinistische reactie op de rel in het Stedelijk Museum en verklaring van de uit Cobra getreden dichters en schilders.
| |
[pagina 164]
| |
ke ruzie kennelijk geprovoceerd door als Trotskistisch en aanhangers van De Vlam bekend staande lieden,Ga naar voetnoot* bijgestaan door andere reactionaire elementen, waaronder de dichter Nijhof’. En: ‘Onder de herrieschoppers werden verschillende Vlam-aanhangers opgemerkt w.o. een zekere Leo Klatser.’ De verslaggever van de De Waarheid moet beslist door een dronkemansbril hebben gekeken want die ‘verschillende aanhangers’ bestond uit die ene. Nee, de ‘meerdere’ kwamen de dinsdag daarop bij Elburg aan de Herengracht aan de deur: de schrijver Jef Last met, als gedienstige schaduw, voornoemde Leo Klatser, om bijval te vinden voor het stuk dat Last in weekblad De Vlam van 12 november zou plaatsen: ‘Communisten experimenteren ten koste van jonge kunstenaars.’ Ik kan niet bevroeden welke smakelijke inside-informatie de slippendrager de meester in het vooruitzicht had gesteld, maar deze schrok danig toen Elburg hem, om van het gezeur af te zijn, te verstaan gaf dat hij het leugenachtige verslag in De Waarheid als een waarheidsgetrouwe visie op de gebeurtenissen beschouwde. Met een gezichtsuitdrukking alsof hij elk moment een liquiderende dolkstoot te verwachten had, | |
[pagina 165]
| |
Anticommunistische en anti-sovjethetze in de pers naar aanleiding van de Cobra-tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum.
| |
[pagina 166]
| |
begaf de linkse romancier zich, achteruitlopend, naar de kamerdeur en was in een ommezien de gang uit en de trappen af. Verder nooit Last gehad, uit deze hoek. Wel van Handelsblad en Parool; die hadden zo hun eigen methodes.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 167]
| |
En Klatser, maar vooral zijn gastvrije vrouw Gientje, was tot op zekere hoogte hebbelijk, als je zijn politieke meningen en zijn volstrekt leugenachtige verhalen langs je koude kleren liet afglijden. Na alle publiciteit vond wat er restte aan schilders binnen de Experimentele Groep het óók nodig om met een verklaring te komen. Constant zal de schrijfmachine wel hebben bespeeld want het was alweer Lucebert die het allemaal fout had gedaan. ‘En,’ verklaarden zij met de meeste nadruk: ‘Bert Schierbeek had nooit tot de Groep behoord maar was louter als gast opgetreden.’ Nou moe, dacht Jan Elburg, toen hij het las.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 168]
| |
Ter compensatie traden Lucebert en Schierbeek in hetzelfde zaaltje in het Stedelijk nog een keer op, zaterdagavond 19 november. Parool-journalist H.A. Gomperts, de latere hoogleraar, vond het in een piepklein berichtje ‘overjarig avantgardisme’ en schreef geringschattend over ‘de dadaïstische versjes’ van Lucebert. Een paar jaar later zou hij in zijn artikelen Lucebert als het enige grote talent van de vijftigers opvoeren. Maar de vijftigers - niks politiek: vriendschap, mentaliteit, belangengemeenschap gedurende een krap tiental onvergetelijke, feestelijke jaren - dat is een andere geschiedenis.
‘Die hele experimentele groep had toch iets van pietje bel en de rebellenklup,’ vindt Lucebert, dik dertig jaren later, en zijn vrienden-dichters zijn het daarmee eens. Maar ook dit Pietje Bel-verhaal moest eenmaal opgeschreven worden. |
|