kunstenares Ferdi - maakster van ijzeren sieraden en later van zeer erotische textiele objecten - en zou regelmatig Amsterdam bezoeken. Vaak stoven zij samen, kleine mensjes op een gigantische motorfiets, in één nachtelijke ruk van hun Parijse atelier naar de Amsterdamse sociëteit De Kring om, na hun voorraad vriendschappelijke warmte te hebben bijgetankt, terug te scheuren. Uiteindelijk zagen zij in dat het eenvoudiger was zich metterwoon in Holland te vestigen.
Op dezelfde dag als de kieken in en nabij de Dichterkooi wordt ook de foto gemaakt van Schierbeek, Kouwenaar, Elburg, Lucebert op een rijtje. Op de versie ten-handenuit die bijvoorbeeld is afgedrukt op bladzijde 195 van de platenatlas Ik probeer mijn pen... houden Kouwenaar en Elburg het Nederlandse Cobra-nummer vast. Een merkwaardige foto waar je een verhaal bij zou kunnen verzinnen is het wel. Schierbeek als een ter-doodveroordeelde, Kouwenaar zijn jonge advocaat, Elburg als een soort journalist aanwezig en Lucebert, als gebruikelijk in somber zwart, de geestelijke die het slachtoffer in zijn laatste ogenblikken zal bijstaan...
Veelbetekenend trekje in dit groepsportret: terwijl de drie anderen eensgezind in de lens kijken, is de blik van Elburg gericht op iets buiten het beeld, buiten deze tentoonstelling misschien. Hij wekt de indruk er lichtelijk genoeg van te hebben. En dat heeft hij. Eigenlijk wil hij er niet meer bij horen.
De naijver tussen de schilders, de houding van de architect tegenover het schrijverscollectief, de onduidelijke gang van zaken bij de redactie van het tijdschrift... En het meest verdriet hem eigenlijk de stilzwijgendheid waarmee het wegcensureren van zijn teksten en het verwijderen van zijn antiklerikale collages uit de Dichterkooi door de collega's wordt geaccepteerd. Hij heeft voldoende politieke ervaring om te beseffen dat het belang van de groep boven dat van de eenling gaat en hij is zelfs niet echt ziedend veront-