Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
Voorbereidingen Cobra-tentoonstellingConstants particuliere strubbelingen hadden tot gevolg dat hij zich minder gemotiveerd voelde voor het redactiewerk aan de Nederlandse Cobra-aflevering. Wel bleef hij als gangmaker in nauw contact met architect Aldo van Eyck wat betreft de inrichting van de zalen in het Stedelijk Museum waar de tentoonstelling zou plaatsvinden. Ook bleef hij, naast Corneille, de correspondentie verzorgen met de buitenlandse kameraden. En intussen schilderde hij fanatiek aan het grote doek ‘Barricade’, dat een paar reusachtige koppen liet zien en een opgestoken vuist in het gebaar van de revolutionaire groet, waarachter een maansikkel (vuist = hamer, maan = sikkel) waarmee het boeren-en-arbeidersembleem van de volksdemocratieën werd gesuggereerd. Door de driehoofdige dichtersgroep werd er ook ijverig gewerkt aan de voorbereidingen van de novembermanifestatie. Van Eyck had zijn plannen betreffende de zwarte ‘Dichterkooi’ aan Cel Majakovski voorgelegd en de schrijvers besloten in deze constructie - onder meer - een reeks voorouderportretten te laten zien. Lucebert, kameraad met de meeste beeldende kwaliteiten binnen het trio, begon een serie pentekeningen op groot | |
[pagina 143]
| |
formaat te maken, beeltenissen van schrijvers die door de experimentelen als voorlopers of medestanders werden erkend: Rimbaud, Gorter, Jarry, Majakovski, Tzara, Van Ostayen, Eluard, Arp... Omdat het hem elders aan ruimte ontbrak, woonde en werkte hij bij de Kouwenaars, waar hij meteen de beschikking had over afbeeldingen van zijn sujetten. Enkele van deze in Oostindische inkt uitgevoerde portretten staan me nog duidelijk voor de geest: papierformaat 50 × 65, gestileerd, maar met een treffende gelijkenis, de schaduwpartijen fors gearceerd. Uitblazend tussen het tekenwerk door was hij met zijn gedichten bezigGa naar voetnoot* en, of al die creativiteit niet genoeg was: ik zie hem nog de roze ballon onder handen nemen die Tientje Louw had gekocht voor de kinderen van de ook al uit Bergen stammende Amsterdamse componist Nico Schuyt en diens vrouw Nellie Burgdorffer. Hechtpleisters uit een toevallig bij de hand liggend pakje werden aangewend als ondergrond voor ogen, neus en mond met tanden, vervolgens bracht een penseel met | |
[pagina 144]
| |
zwarte inkt er de fijne trekjes op aan. De Kouwenaars hadden het gebruikelijke van Amsterdams commentaar vergezeld gaande bekijks op straat en in de tram naar het gezin Schuyt. Deze fröbelpartijen tussen de verplichte werkzaamheden door kenmerkten de sfeer bij de experimentelen thuis. Letterlijk tot tranen geroerd was bijvoorbeeld ontwerper Berend Kemper, door zijn werkgever Salm uitgestuurd om eens te kijken waar een door Elburg aan de uitgeverij beloofde vertaling bleef. Toen hij vastberaden de kamers aan de Herengracht binnenstapte, trof hij daar Lotte Ruting en de dichter aan hun - late - ontbijt: Elburg had van alle puntbroodjes, door toevoeging van papieren oren en staarten, muizen geknutseld. De toch al niet hoog lopende strengheid stroomde op slag weg uit de vermaner, zodat de vertaling nog weken op zich heeft laten wachten. Ook Tientje Louw bezat in ruime mate de mentaliteit die men zo'n twintig jaar later ‘ludiek’ zou dopen. Bij de geringste aanleiding zette ze montages in elkaar van uitgeknipte kranteteksten of maakte zij toepasselijke tekeningetjes: Gerrit Kouwenaar aan het strand, zijn (wazig getekende) bril zoekend of Jan Elburg en Kouwenaar met ‘en brosse’ geknipte haren (een schoonheidsbehandeling die nog te gebeuren stond).Ga naar voetnoot* Tegen het einde van zijn werk aan de reeks schrijversportretten kreeg Lucebert een overvloed aan armslag toen Gerrit Kouwenaar, vergezeld door Tientje, een trip naar Parijs ondernam, onder andere ter voorbereiding van de grote tentoonstelling in het Stedelijk. | |
[pagina 145]
| |
Tekstcollage van Tientje Louw.
| |
[pagina 146]
| |
Het droeg bij tot de gezelligheid dat Lucebert de hele, door de bewoners geruimde verdieping niet alleen als werkruimte kon benutten maar ook om er als het ware de wittebroodsweken te vieren met een nieuwe vriendin: Sylvia, dochter van kunstschilder Gerard Sluiter. Toch geen verloren periode dus, toen bleek dat de vervaardigde portrettengalerij nooit een plaats in de Dichterkooi zou vinden: in overleg met schilders en architect liet de dichtersfractie zich ervan overtuigen dat de naar gelijkenis neigende afbeeldingen een inbreuk zouden vormen op de eenheid van stijl van de ‘experimentele’ tentoonstelling en onverdroten - leek het - borg Lucebert zijn werkstukken ergens op vanwaar ze in de vergetelheid zijn verdwenen. |
|