Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
Samenwerking Kouwenaar-ConstantHet was begonnen toen de schilders besloten dat de dichtersfractie titels voor hun schilderijen behoorde te verzinnen. Een van de bekendste, Maskertjes ongehoorzaamheid, werd - ironie - verzonnen door Lucebert voor het schilderij van Constant dat de Parijse verzamelaar Lazar nog steeds, tussen andere kunstschatten, in een bankkluis bewaart. Maar de coöperatie zou nog intensiever worden aangepakt. Het eerste gemeenschappelijke werkstuk van Kouwenaar en Constant was gedicht/waskrijttekening Elba: Ik draag een waarschuwing bloedjas... enzovoort. Tot in het jaar 1968 bleef dit blad in bezit van Tientje Louw; toen werd het verkocht aan Cees Nooteboom, een der jongste vrienden uit de latere kring van de vijftigers. Een andere onderneming was het boekje Goedemorgen haan, waarvan zo'n dertig jaar later een facsimileherdruk verscheen. De ‘kracht’, het schrift en de zwarte lijnen van de tekeningen, werden in lichtdruk gereproduceerd en later met de hand ingekleurd. Tekst en contouren werden op twee grote vellen in achten gevouwen transparantpapier (‘boterhampapier’ noemt Kouwenaar het) met Oostindische inkt aangebracht, nadat eerst een | |
[pagina 129]
| |
kleine dummy was gemaakt om te kijken hoe de bladzijden tegenover elkaar zouden komen en wat-naast-wat op zijn kop moest. Soms begon de tekenaar en schreef de dichter bij diens krabbels, soms bracht Constant zijn wezentjes tussen en grillig over het blad verspreide tekst van Kouwenaar aan. In twee dagen was de creatie gereed. Kouwenaar meent zich absoluut te herinneren dat er gedrukt werd bij een keurig, zakelijk lichtdrukbedrijfje op de Weteringschans ‘ter hoogte van de Boemerang’ (een café, dat spreekt vanzelf). Maar Constant weet al even pertinent: het gebeurde achter de Muiderpoort. Op het Alexanderplein woonden - trapje op, bovenkamer - twee oudere katholieke juffrouwen die een lichtdrukapparaat exploiteerden voor het vermenigvuldigen van partituren en andere muziekpaperassen. Toen zij de tekeningen onder ogen kregen, die voor hen nauwelijks iets herkenbaars moeten hebben gehad - rare poppetjes bij een tekst die over een vredespijp en Indianen ging - informeerden ze bedremmeld: ‘Het is toch niet communistisch, hè?’, iets dat je bijna zou kunnen aanmerken als een bewijs voor het bestaan van wat wel vrouwelijke intuïtie wordt genoemd. Toen ze door de twee aardige jongemannen waren gerustgesteld, gingen ze aan het werk en drukten een héél klein oplaagje van wat nu tot de felst gezochte boekjes in ons land behoort. Voor de omslag van het bundeltje stapten Constant en Gerrit Kouwenaar naar Reflex-drukkerij Reiman in de Jodenbreestraat. Daar bleek, alweer zo'n merkwaardige coïncidentie, juist ook de auteur-reclameman Ton van Pelt - al eerder voorgesteld als huisheer van het gezin Schuur - voor een bespreking aanwezig. Samen met hem werd overlegd inzake de typografie van het voorplat, en de juiste plaats van de dansende letters zal voor een belangrijk deel te danken zijn aan Van Pelts adviezen. Huisvester van een Woord-dichter, vijf jaar later raadgever van Cobra-kunstenaars. De ‘petite histoire’ van de letterkunde herhaalt zich met ook al kleine verschuivingen! | |
[pagina 130]
| |
Merkwaardig: noch Gerrit Kouwenaar, noch Constant bezit meer een exemplaar van die eerste, zeldzame, dertig exemplaren bedragende oplage. Kwijtgeraakt op de tentoonstelling in het Stedelijk, november 1949, beweren beiden. Terwijl ik zeker weet dat ik mijn exemplaar van het boekje daar in de vitrine heb gelegd omdat Constant en Kouwenaar het hunne al kwijt waren. Dat het mijne bij die gelegenheid óók spoorloos raakte, spreekt vanzelf. Ik kan mij voorstellen dat de twee auteurs dan uiteindelijk maar met een reproduktie, als bewijsstuk, genoegen nemen; ik kan dat, mokkerig, niet. Ik zal het dan maar met de tekst alleen doen, in Kouwenaars later uitgegeven werk. Overigens, de fragmenten over de huisjesboten en het rooddakdorp en de riethaan met stevige roede wil in het vooronder slapen gaan zijn aanwijsbaar geïnspireerd op het verblijf van Gerrit en Tientje op de boot van Elburg in Kortenhoef, dagen van water en zon en 's avonds oorlam op oorlam. Vreemd genoeg ging de kameraadschap tussen de Cobra-schilders en hun dichtende bondgenoten niet zover dat er noemenswaardig veel beeldende kunst bij de literatoren terechtkwam. Ja, Elba bij Gerrit Kouwenaar. En ikzelf kreeg van Corneille, bij een bezoek op zijn atelier (op de Nieuwe Prinsengracht: een bergzoldertje op de derde verdieping) een dessin/poème van zijn hand. Corneille, wiens werken toen zoals nu praktisch zonder uitzondering iets idyllisch en elegants hadden, bedacht Elburg met een pentekening resulterend uit een incidenteel anti-esthetisch experiment. Geslaagd experiment, valt tot onze spijt te constateren, al staat Corneille met zijn signatuur voor de kwaliteit garant: een ronduit lelijk met een kroontjespen op ruig stencilpapier getekende vrouwenkop. Interessant achtte de | |
[pagina 131]
| |
Tekening van Tientje Louw: ‘Cel Mayakofski’.
ook literair redelijk begaafde schilder het werkje waarschijnlijk vooral om de macaronische, of, als we het meer in de mode van de tijd willen plaatsen, ‘lettristische’ tekst die de voorstelling gedeeltelijk omlijst. Het naar Cobra-ideaal ‘gesammt’ beeldend/letterkunstig werk moet welhaast zijn geconcipieerd vóór het plenum van de groep ooit, op aandringen van Constant en Elburg ongetwijfeld, besloot dat de lettristen dwaalwegen bewandelden. Door Elburg hier, naar poëtische fractuur in strofen onder elkaar gezet, gaat het enig bestaande klankgedichtGa naar voetnoot* uit de Cobra-beweging als volgt:
mitropo rega no lateral
lasso vani messos
logo tedi mi sagon
nori bi
lateral
| |
[pagina 132]
| |
xanolite
reinemorgan
mé
militon
losangu reinvoltan
barsax
Buitenstaanders spreken vaak hun bevreemding uit over het ontbreken van Appels en Constanten en Corneilles in de huizen van de voormalige leden van de Cel Majakovski, maar niemand aasde daar dan ook op. Dat de schilders ooit internationaal zo beroemd zouden worden dat er kapitalen met hun werk gemoeid zouden zijn, daaraan dacht eenvoudigweg niemand van de club. ‘We worden beroemd’ is wel een vaak gehoorde kreet binnen de Experimentele Groep, maar dat was niet een belang van de eerste orde. Alle leden wilden vóór alles ongeremd bezig zijn, ánders bezig zijn dan anderen ooit tevoren waren geweest. Schilderijen of tekeningen bedelen, wie dacht daaraan, als je al dat beeldende werk toch iedere dag bij elkaar kon bekijken, er je zegje over kon doen, veranderingen mocht opperen of zelfs zonder al te veel bezwaar er een paar penseelstreken aan kon toevoegen? Met de tekeningen van Lucebert was het wat anders. Hij logeerde vaak bij zijn mededichters en de potlood- en pentekeningen die hij tijdens de gesprekken in een haast onafgebroken stroom produceerde, bleven achter in de huizen van de vrienden. Verscheidene keren heb ik hem wat er aan werk bij mij op de vloer lag weer meegegeven, maar dan werd het ergens anders op een van zijn tijdelijke onderkomens, onder het dakgebint of in een kelder, achtergelaten. Je had zelfs scharrelaars die wat zij daar van hem aantroffen, probeerden te verkwanselen in de cafés rond het Leidseplein.Ga naar voetnoot* | |
[pagina 133]
| |
Briefje van Lucebert.
|
|