Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
VergaderingenHet jaar 1949 was er een van ontelbare activiteiten. Onder andere veel vergaderingen. Meestal ten huize van Constant, in zijn voorkamer met de ronde mahoniehouten tafel en het overige van deze en gene gekregen grootmoedersantiek, alles op de kale houten vloerplanken die nogal armoedig contrasteerden met de felkleurige wandschilderingen van maskers en fabeldieren, door de hele woning heen. Op die plek zouden dichters Kouwenaar en Lucebert respectievelijk De strandjutter en Oosterse liefde hebben voorgedragen, maar ik herinner mij daar minder van dan van de opgewonden kreten van schilderszijde wanneer de gedachtenwisseling de onderlinge concurrentie betrof. Constant placht roodgloeiend en wanhopig te worden omdat Karel Appel hem, wat motieven betreft, schaamteloos hinderlijk bleef volgen. ‘Je schildert me na!’ foeterde hij stotterend. ‘Toen ik een paar maanden geleden | |
[pagina 116]
| |
Reproduktie van verenigingstypewerk van de Experimentele Groep in Holland. Origineel op uiterst dun doorslagpapier.
vogelpootjes en -bekkies schilderde moest jij ook opeens vogelpootjes en -bekkies schilderen; en nou ik met wieletjes ben begonnen, kom jij óók opeens met wieletjes! Kan je toch zien dat je me naschildert!’ En Corneille, die voortreffelijk Nederlands sprak, maar soms wel van een uitzonderlijke snit, vond dat wij, ter propagering van ons streven ‘een duif (moesten) oplaten met een boodschap aan de poten’. Dit, terwijl een van de andere leden, bleek, nerveus oogknippend en naar woorden happend, nog eens benadrukte dat wij optimisten waren. De meest indrukwekkende bijdrage aan de vergaderingen was echter eigenlijk de stilte die uitging van de altijd aanwezige Theo WolvecampGa naar voetnoot1 (in alle notulen met k gespeld in plaats van met de c van Cobra), de jongste van het gezelschap. Theophile De Bok noemde ik hem in gedachten, omdat zijn zwijgzaamheid aanvankelijk wat bokkig op me overkwam. Hoewel het niet aan een gebrek aan experimentele geaardheid kan worden gewe- | |
[pagina 117]
| |
Convocatie voor vergadering. Origineel op heel dun doorslagpapier.
ten - het geavanceerde werk van de jeugdige Wolvecamp was al vroeg een stimulans voor zijn clubgenoten geweest - wekte hij niet de indruk veel boodschap aan de discussies te hebben. Hij deelde na zijn komst uit het oosten des lands het atelier met Karel Appel en kwam met deze mee omdat hij het waarschijnlijk gezelliger | |
[pagina 118]
| |
vond tussen vrienden te zitten zwijgen dan in z'n eentje achter de schildersezel. Aan zijn terughoudendheid paarde hij ook nog zo'n mate van destructieve zelfkritiek dat ateliergenoot Appel regelmatig hele pakken van Wolvecamps voortreffelijkste gouaches en tekeningen uit de vuilnisbak moest redden. Lukte het echt niet meer de maker zijn verstoten produkten weer in genade te doen aannemen, dan gebruikte Appel ze als ondergrond voor eigen kunstwerken, met behoud van sommige door Wolvecamp geschilderde fragmenten. Dit lot van Theo's beeldend werk toont treffende gelijkenis met wat er gebeurde met zijn verbale bijdrage aan de bijeenkomsten, wanneer hij eens een keer iets in het midden probeerde te brengen. Er drongen slechts minieme zinsdelen van zijn betoog door het opgewonden beterweten van zijn makker heen. Bij wie hij - net als Brands - bovendien nogal eens kritiek te verduren had vanwege zijn neiging tot abstract schilderen, in zijn geval via goed verwerkte invloeden van Miró. Het uiteenvallen van Cobra in het begin van de jaren vijftig, en daarmee het uiteenraken van zijn oorspronkelijke vriendenclub waaraan hij met een soort ‘germaanse trouw’ scheen te hechten, moet uiteindelijk voor Wolvecamps zelfstandigheid als kunstenaar een zegen zijn geweest. Hoewel zijn neiging om nu en dan een auto-da-fe aan te richten zijn produktie in verhouding tot die van anderen tamelijk klein heeft gehouden. Een vergadering ten huize van Eugène Brands (de convocatie kwam mij onlangs toevallig weer in handen) was belegd aan de vooravond van het laten verschijnen van het Nederlandse Cobra-nummer, namelijk op maandagavond 17 januari 1949 te acht uur. In de oproep wordt aangedrongen te zorgen om ‘door een uiterste krachtsinspanning’ de resterende ƒ 125,- bijeen te brengen die nodig waren voor het drukken. En de twee tekeningen per lid voor de donateurs-portefeuille (vrij uitzoeken) waren alleen nog maar door brave kerels als Brands en Constants, in 1986 overleden, broer Jan ingele- | |
[pagina 119]
| |
Bevel tot actie aan de leden van de Experimentele Groep.
verd. En het bestuur spoort de leden aan om het vooral niet voor kritiek te sparen en om door een openlijke discussie over ideologische en praktische geschillen te helpen de leden onderling meer tot elkaar te brengen en de samenwerking hechter te maken... Eugène Brands woonde met zijn vrouw Toos en hun dochtertje aan de Oudezijdsvoorburgwal, nummer 86. Vergeleken bij de behuizingen van de andere schilders was zijn woning echt een hoogtepunt van interieurkunst. Hij had overal het behang en de betengeling van de muren verwijderd en het te voorschijn gekomen ruwe metselwerk wit gesausd, in onze dagen niet ongewoon maar destijds iets sensationeels. Als liefhebber van het draaien van grammofoonplaten met volksmuziek had hij een voor die dagen redelijk goede geluidsinstallatie en hij hield zijn schellakplaten in conditie door ze af te spelen met uit bamboe gemaakte naalden | |
[pagina 120]
| |
die hij regelmatig met een soort punteslijper aanscherpte. Op een gegeven moment besloot hij dat het de weergave ten goede kwam wanneer hij achter zijn draaitafel, midden in de huiskamer, zijn grote zinken badkuip rechtop zette, een opstelling die het meest aan een metalen ouderwetse strandstoel deed denken. Om het geheel iets op te fleuren had hij het grauwe metaal voorzien van een horizontale baan citroengeel. De badkuip beïnvloedde inderdaad de reflectie van het geluid maar toen Toos het bezwaarlijk begon te vinden dat het gezin zich ten behoeve van een betere geluidskwaliteit alleen maar in de gootsteen kon afpoedelen verdween de badkuip weer naar zijn meer gebruikelijke plaats. De later in zwang geraakte ‘barkruk’ met een metalen tractorzadel op een gerekt Z-vormige metalen poot is een uitvinding van Eugène Brands.Ga naar voetnoot* Hij had ook al eens zijn vloer helemaal zwart gemaakt met Oostindische inkt, wat een fraai contrast opleverde met de witte wanden, maar omdat zijn op de vloer spelende dochtertje er ontoonbaar door werd, heeft hij met een eindeloos geduld de zwarte laag weer van zijn linoleum moeten afhalen. Toen wij op die 17de januari bij hem vergaderden, bleek hij weer een inval te hebben gehad. Hij huldigde nu de opvatting dat de mensen over het algemeen te hoog boven de vloer leven en had de poten van alle meubelstukken drastisch ingekort. Voor één stoel - een doorgaand, als een ‘ruimtelijke davidster’ uit stafmetaal gebogen en gepuntlast frame, waartussen een canvas ‘huid’ als zitting hing - had de ingreep lachwekkende consequenties: wat voorheen elkaar kruisende lussen waren geweest, vertoonde zich nu als iele sint-andrieskruisjes. De indruk werd gewekt dat het frame met kracht in de grond was gedrukt, zodat de benedenburen aan de metalen beugels die uit hun | |
[pagina 121]
| |
plafond staken gymnastische toeren konden verrichten. Die zinsnede over de ideologische en praktische geschillen was niet ten onrechte uit Constants pen gevloeid, want hoe voortreffelijk het ook tussen de dichters mocht boteren, bij de schildersfractie was er altijd wel wat. Bovendien: Constant, die zowel Gerrit Kouwenaar als Jan Elburg wel mocht, lag niet erg uitgesproken maar zeer kennelijk met de persoon en het werk van Lucebert overhoop. En de gevoelens waren wederkerig, naar mijn stellige indruk. Lucebert herinnert mij in een brief van januari 1981 tenminste aan een incident dat zich óók al tijdens een vergadering bij Brands thuis moet hebben afgespeeld: Een vergadering ten huize van eugène brands staat mij nog heel goed bij. constant vroeg de verzamelde leden anton rooskens te royeren omdat hij katholiek zijnde en nog steeds ter kerke gaande niet revolutionair was. brave anton was natuurlijk afwezig, die peesde zich af die middag als leraar op een ambachtsschool, dat ging mij en gelukkig ook iedereen van de aanwezigen te ver, maar het was voor mij ook wel een les.Ga naar voetnoot* Kijk, dat is een incident dat ik kennelijk onder de mantel der liefde heb weggedrongen (om met O.B. Bommel te schrijven) of mét de andere, royaal als stalinistisch te karakteriseren hebbelijkheden mijnerzijds in de loop van later jaren liever kwijt was. Hoe dan ook, Luceberts | |
[pagina 122]
| |
messcherpe herinneringsbeelden vertellen tevens iets over de verstandhouding tussen hem en Constant. Voor wie behoefte heeft aan psychologiseren: Constant kwam zelf uit een katholiek milieu voort.Ga naar voetnoot* |
|