Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
ConstantDit contact ontstond via de gangmaker van deze groep, de schilder Constant Nieuwenhuys. Constant, zoals hij zich als beeldend kunstenaar kortweg zou noemen, geboren in 1920 te Amsterdam, had in 1939 en 1940 lessen gevolgd aan de Amsterdamse Rijksacademie en zat, met de uit een Bergense schildersfamilie stammende Friso ten Holt, op dit instituut één klas lager dan Gerrit Kouwenaars schilderende broer David (door intimi Vlasje genoemd, vanwege zijn witblonde haren). Constant kwam tot mei 1941, het jaar waarin Gerrit Kouwenaars ouders naar Bergen verhuisden wegens het - in september - bereiken van de pensioengerechtigde leeftijd door NRC-journalist David Kouwenaar senior, in Amsterdam regelmatig bij de familie thuis. Ook in latere oorlogsjaren bezocht hij, samen met zijn studiegenoot Ten Holt, het Bergense huis van de Kouwenaars. Door zijn huwelijk met Matie van Domselaer, dochter van de Bergense componist,Ga naar voetnoot* raakte Constant geheel verweven met de Bergense kunste- | |
[pagina 79]
| |
naarskringen. Zijn zwager, een van de twee broers van Matie, Jaap - Jacob jr - van Domselaer, was gedurende een jaar bij hem ondergedoken toen hij halverwege de oorlog een atelier bewoonde aan het, toen Bollandpark genaamde, Amsterdamse Sarphatipark. Het is deze Jaap van Domselaer, volgens Gerrit Kouwenaar een heel begaafd en ongewoon dichter, die Constant vertrouwd heeft gemaakt met de Nederlandse literatuur. Kouwenaar spreekt met veel achting over deze poëet Van Domselaer en sluit de mogelijkheid niet uit dat hij een van de literaten van de Reflex-groep had kunnen zijn, wanneer hij niet in 1945, bij een poging bevrijd zuidelijk Nederland te bereiken, door een kogel zou zijn omgekomen.Ga naar voetnoot* Tragisch is het dat het niet een Duitse kogel schijnt te zijn geweest die hem doodde, maar een Engelse, afge- | |
[pagina 80]
| |
vuurd door een geallieerd soldaat die de in zijn bootje de rivier overstekende vluchteling voor een spion of een vijandelijk commando moet hebben aangezien. Pas geruime tijd na de bevrijding van ook Noord-Nederland werd voor de door onzekerheid gekwelde Van Domselaers in Bergen de dood van hun getalenteerde zoon een feit. Gerrit Kouwenaar is trouwens in meerdere opzichten de mening toegedaan dat een deel van de invloeden die tot het ontstaan van de Experimentele Groep in Holland hebben geleid - en speciaal tot Constants theorievorming - weleens uit het Bergense kunstenaarsmilieu afkomstig kan zijn. De jonge kunstenaars met wie zowel Constant als de gebroeders Kouwenaar daar omgingen, waren grotendeels tweede- of derde-generatie artiestenkroost, grotendeels ontsproten aan de leden van het omstreeks 1923 uiteengevallen esoterisch-filosofisch gezelschap De Nieuwe Kring, waartoe onder anderen Henri ten Holt en Jacob van Domselaer sr behoorden. Het merkwaardig mengsel van onwerelds ‘socialisme’, theosofie, pantheïsme dat daar werd beleden, het denken in de lijn van de Rus Berdjajev, dat ook uit de brieven van de Bergense schilderes Charley Toorop is bekend geworden, opende uitzichten op een communistische wereldbeschouwing maar stond een kunst voor die niets gemeen had met het in de Stalinperiode (en later) vanuit de Sovjetunie gedecreteerde socialistisch-realismeGa naar voetnoot* | |
[pagina 81]
| |
Een andere omstandigheid waaruit het merkwaardige Bergense verleden van het latere Experimentalisme mag blijken: Gerrit Kouwenaar herinnert zich dat een toenmalige collega van zijn vader, buitenlands dagbladcorrespondent en later professor P.N. van Eyck (ook al lid van De Nieuwe Kring) zijn vakanties soms in Bergen doorbracht. Hij kwam dan Kouwenaar senior wel in het voorbijgaan de hand schudden en had een keer een van zijn zoontjes bij zich: ‘een nerveuze jongen met een verwarde krullebol en interessante buitenlandse sandalen’. Later, in de jaren dertig, leerde Gerrit deze zoon, waarschijnlijk ten huize van de familie Ten Holt, beter kennen. Dat is dan de latere architect - ook hoogleraar - Aldo van Eyck, die in de jaren na de tweede wereldoorlog de grote voorvechter van de Amsterdamse experimentelen zou worden. Vlak na de oorlog vinden wij Constant, heel kort, alwéér gevestigd in Bergen. Maar nu wordt zijn verlangen naar Amsterdam - waar ook in die tijd ‘alles gebeurde’ - te overstelpend. Via de filmer Theo van Haaren Noman, die in de Henri Polaklaan woonde, verneemt hij dat de ook al in die straat gevestigde dichter Bertus Aafjes graag de stad wil verlaten. Het Aafjeshuis heeft de door Matie van Domselaer als vereiste voor verhuizing gestelde badkamer en tuin en Constant weet, met de Bergense schilder Jaap Mooy als derde, een driehoeksruil tot stand te brengen. In het voorjaar van 1946 komt zodoende Aafjes in de ruime villa De Grote Beer in Bergen aan Zee terecht (vlak voor Aafjes' vertrek naar Egypte) en de familie Nieuwenhuys-Van Domselaer in de Henri Polaklaan op nummer 25. Het was een pand dat omstreeks 1880 was gebouwd voor de beeldhouwer Texeira de Mattos,Ga naar voetnoot* hetgeen dank zij de bewoning door | |
[pagina 82]
| |
deze bewonderenswaardige Portugees-joodse kunstenaar, het verblijf van ‘jongste meester’ Aafjes en het feit dat het de bakermat van de nieuwe naoorlogse schilderkunst mag worden genoemd, het huis een unieke cultuurhistorische glans verleent. Tijdens een kortstondig verblijf in de Franse hoofdstad gedurende datzelfde jaar 1946 leert Constant daar - nog voor zijn ontmoeting met Appel en Corneille - de Deense schilder Asger Jorn kennen,Ga naar voetnoot* een van de latere gangmakers binnen de Cobra-beweging en waarschijnlijk de interessantste schilder en de meest begaafde theoreticus die Cobra heeft opgeleverd. Intussen werkt Constant, tussen het schilderen door, aan een geschrift dat de grondgedachte van zijn werk zal moeten weergeven. Al tijdens de bezettingsjaren is hij de toen nog illegale De Waarheid gaan lezen en na de bevrijding behoort hij tot de inmiddels opgerichte Vereniging van Vrienden van De Waarheid, de voorloper van de naoorlogse Communistische Partij van Nederland, waarvan noch Constant, noch de dichters Kouwenaar, Lucebert en Elburg, ondanks hun linkse gezindheid, ooit lid hebben willen worden. De verbintenis tussen linksgerichte politiek en kunst-in-al-haar-disciplines is wat Constant in zijn geschrift bezighoudt en in 1947 voltooit hij het manifest dat later onder zijn naam in Reflex, 1 (1948) zal worden openbaar gemaakt. Als werkruimte fungeert een van de diverse ‘muziekhuisjes’ die het terrein van de familie Van Domselaer rijk is. Door zijn wel heel direct gericht zijn op een praktisch communisme staat Constant in de Bergense kringen aan hevige kritiek bloot. Maar de spreekbuis die Reflex | |
[pagina 83]
| |
wat later zal vormen, bestaat nog niet en Constant ziet geen kans zijn ideeën in wijdere kring dan die van zijn Bergense verwanten bekend te maken. We mogen aannemen dat de in Constants beginselverklaring vervatte denkbeelden mede hun vorm hebben gekregen onder invloed van de gelijkgestemde, maar wel zes jaar oudere Jorn, die op zijn thuisreis uit Parijs enige tijd in Constants Amsterdamse woning doorbrengt. De in 1914 geboren Jorn was al vóór de oorlog in Parijs leerling van onder anderen de zeer links georiënteerde Fernand Léger. Hoewel de strenge discipline van Légers lessen Jorn tegen de borst stuitte, was hij niet ongevoelig voor de onverbiddelijke maatschappelijke denkbeelden van de Fransman. Feit om even bij stil te staan: Asger Jorn, die zelf ook zo nu en dan een vers schreef, had een dichtende broer en de twee broers hebben op verschillende manieren hun taalkunstige en beeldende activiteiten in gezamenlijke werkstukken samengebracht. Soortgelijke experimenten zouden, vooral op aandrang van Constant, ook vanaf 1948 in Nederland worden uitgevoerd. Nadat Constant met Corneille en Appel heeft kennisgemaakt, volgt een driemanstentoonstelling bij Kunstzaal Santé Landweer, destijds onder leiding van een baron Van der Feltz. Deze expositie wordt geopend door de enige Nederlandse dichter met wie het drietal op dat moment bekend is: Louis Tiessen, een oude vriend van Corneille. |
|