Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
Louis TiessenIn de samenwerking tussen dichters en beeldende kunstenaars die de geschiedenis van Cobra kenmerkt, steekt er iets onbegrijpelijk halfslachtigs in de verhouding van Tiessen tot de experimentele kunst. Tiessen was geen onbekende in de kringen rond het tijdschrift Het Woord: hij publiceerde daarin gedichten die | |
[pagina 84]
| |
volledig in de lijn van de wat verdroomde esthetiek der andere medewerkers lagen. Naast zijn literaire aspiraties had hij een heel duidelijke broodwinning. Hij was modeontwerper in dienst van de Amsterdamse textielfirma Konersmann aan de Keizersgracht. Er bestaat zelfs een foto, gemaakt tijdens een kunstevenement - misschien de opening van de tentoonstelling bij Santé Landweer -, waarop de tekenares Lotte Ruting een van zijn creaties, een jas met bijbehorend hoedje, draagt, voor een vriendenprijs verkregen. Al in 1943 was Louis Tiessen bevriend met Corneille en nog in 1947 was hij intiem genoeg met hem dat deze de dichter nauwkeurig verslag doet van zijn belevenissen op buitenlandse reizen: het Cobra-boek van Willemijn Stokvis maakt daar melding van. In 1948, op de groepstentoonstelling bij Santé Landweer, is het Tiessen die een in gespierde taal gestelde aanval lanceert op het peil en op de intenties van de tot dusver gebruikelijke Nederlandse schilderkunst. Van hem is ook de karakteristiek ‘reflexisme’ afkomstig, waarmee het streven van het driemanschap Appel, Corneille en Constant wordt aangeduid, een aanduiding die kort daarop het periodiek van de Experimentele Groep aan zijn naam helpt. Hij ontving regelmatig de nogal ongelikte schildersbent in zijn keurig katholieke huishouding in Amsterdam Nieuw-Zuid en kocht hun voor die dagen schokkende verfuitbarstingen. Niet van de Nederlanders alleen kocht hij, ook tekeningen van Jorn schafte hij aan, toen deze bij Constant in Amsterdam logeerde. Tegenover deze onbevangen houding ten opzichte van de beeldende kunst blijft de verdroomde, op het ‘mooie’ gerichte toon van zijn gedichten die hem als schrijver mijlenver af deed staan van de mentaliteit van zijn schilderende vrienden, onbegrijpelijk. Zijn in 1948 bij Balkema te Amsterdam verschenen bundel Afstand bevat een gedicht xxx, ‘voor Corneille B.’, dat stijf staat van de naoorlogse ‘dichterlijke’ gebruikelijkheden. Mijn dromen, vogels op de Place de la Concorde,/Zijn als ver- | |
[pagina 85]
| |
laatnen hulpeloos en droef geworden enzovoort, tot, elders in het boekje, gedragen saffische strofen toe. Hij heeft dan ook nooit, als medeschrijver van het drietal dat de Cel Majakovski vormde, geholpen bij het veroveren van een nieuwe, andere poëzie. Wat veelzeggend lijkt - hoewel de Experimentele Groep Tiessen duidelijk als hun zakelijk adviseur beschouwde - is dat hij aan geen enkele bijeenkomst van de groep heeft deelgenomen. Men had, lijkt het, mogen verwachten dat hij zich mengde in de discussies, gehoord zijn woorden bij de opening van de tentoonstelling.Ga naar voetnoot* De eerste vergadering van de Experimentele Groep in Holland, bestaande uit het al genoemde driemanschap, aangevuld met een viertal bevriende vakgenoten, vond plaats op 16 juli 1948. Op deze bijeenkomst komt al direct het in 1947 door Constant opgestelde manifest ter sprake. En verder, onder meer, de plannen om een propagandablad te laten verschijnen dat Reflex zal gaan heten. Neiging om de schildersgroep uit te breiden met vertegenwoordigers uit andere kunstdisciplines wordt pas uitgesproken op latere bijeenkomsten, zoals die van 6 augustus 1948, waarop alweer Constants manifest ter sprake komt, zo ook een onsamenhangend tegenmanifest dat Appel heeft opgesteld, terwijl Corneille, de literair meest begaafde van het gezelschap, komt met wat hij een brouillon, een ruwe opzet noemt. Corneille (Beverloo), die in Luik in 1922 uit Nederlandse ouders was geboren, spreekt zijn moedertaal uitstekend, maar als het op schrijven aankomt doet hij dit bij voorkeur in het Frans; zijn kennis van de Franse dichtkunst is ook aanzienlijk groter dan die van de Nederlandse. Bij Corneilles geschrift gaat het om een aaneenrijgsel van afo- | |
[pagina 86]
| |
rismen in de trant van de bijschriften die hij het Nederlandse - vierde - Cobra-nummer, dat verschijnt ter gelegenheid van de Cobra-tentoonstelling in het Amsterdamse Stedelijk Museum, zal meegeven. |
|