Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
[pagina 19]
| |
Rond ‘Forum Lugdunum’Ga naar voetnoot*Koos Schuur had in de vroegste dagen van zijn Amsterdams resideren een onderkomen gevonden op een zolderverdieping aan de Keizersgracht aan de even zijde ter hoogte van de Leliegracht, terwijl Jan Elburg al spoedig een verdieping betrok aan de Leidsestraat boven de tassenwinkel van Van Eimeren, haast recht tegenover de banketbakkerij en tearoom van Berkhoff. Deze twee kamertjes onder het mansardedak (La Mansarde près de Dieu) die zijn huisraad en zijn boekenbezit bevatten, werden door hem in hoofdzaak als werkruimte benut, hoewel een ‘empire’-inrichting met goudgeverfde lambrizeringen van golfkarton en dikke zuilen van hetzelfde materiaal, opgerold, de vertrekjes ook geschikt maakten voor romantische vrijages met het meisjesbestand rond het Leidseplein. Maar een groot deel van de dagen en nachten werd doorgebracht in wat in de ‘koningstaal’ van Koos Schuur Charlottenburg werd genoemd: de ‘flat’ van Lotte Ruting, de tekenares die Elburg ook al in het etablissement van Eylders had leren kennen. Haar woonverdieping bestond uit de voormalige mangelkamer en de dienstbodenvertrekken van het grachtenhuis Herengracht 406Ga naar voetnoot* waar op de lagere etages, met hun imposant met marmer belegde gangen, de kleermakerij van Neville Hart & Schoemaker was gevestigd, gespecialiseerd in buiten- | |
[pagina 20]
| |
model uniformen, rijkleding en verdere galakledij voor de bezittende klasse. Een marmeren gedenkplaat in de hal, ter gelegenheid van een jubileum ‘aangeboden aan de WelEdele Heer Henry Neville Hart door Zijn WelEdeles werklieden’ en daar in een keur van vergulde negentiende-eeuwse letters van getuigend, tekende de sfeer van het huis. De veelheid van grachten in de binnenstad was voor de jonge dichters die dikwijls tot sluitingstijd rond het Leidseplein zaten te drinken, vooral na door alcohol opgewarmde discussies, op de thuisvaart wat bezwaarlijk uit elkaar te houden. Maar Gerard den Brabander, die zelf niet binnen de grachtengordel woonde maar juist daarbuiten, in de Bosboom-Toussaintstraat (nummer 33, driehoog, kan het fraaier?), leerde Elburg een uitstekend ezelsbruggetje. Zijn hekel aan de ‘jongste Forum-dichter’ Halbo (C.) Kool, een aversie waaraan de roddelverhalen over het vaderschap betreffende Den Brabanders oudste dochter Marianne niet vreemd zullen zijn geweest, uitte zich in de hulpzin: ‘Schrijft Halbo Kool Poëzie?’ Met deze gewetensvraag konden de voorletters van Singel, Herengracht, Keizersgracht en Prinsengracht in hun opeenvolging van de binnenstad naar buiten worden onthouden. Het antwoord luidde vervolgens: ‘Poep Kan Hij Schrijven!’, waarbij de voorletters in hun omgekeerde volgorde werden gememoriseerd. Later vond Koos Schuur, na een tussentijds verblijf bij zijn ouders te Veendam, een kamer op het adres Van Miereveldstraat 3, het pand naast dat waar zich later De Bezige Bij zou vestigen, en nóg later het pand dat door De Bezige Bij eveneens werd aangekocht zodat de uitgeverij in de twee belendende percelen een ruime behuizing vond. Een voorval dat zich in het huis Van Miereveldstraat 3 afspeelde, mag niet onvermeld blijven. Max Dendermonde (ook al Groninger, uit Winschoten) woonde daar eveneens een tijdlang, met zijn eerste vrouw Puck. Door een of andere omstandigheid had Dendermonde een | |
[pagina 21]
| |
Portret van Elb door Lotte Ruting. Pentekening, 1944/'45.
Duitse militaire pet in zijn bezit gekregen. Terwijl Koos Schuur in lange kamerjas en met keppeltje op (in navolging van Hippolyte Taine) met Jan Elburg, die inmiddels door illegaal werk al wat boter op zijn hoofd had, over een vertaling uit Heinrich Heines werken van gedachten wisselde, stak Dendermonde, ‘Halt, Polizei!’ snauwend, zijn met moffenpet getooide hoofd om de hoek | |
[pagina 22]
| |
van de opengegooide deur. Nog nooit zijn twee jonge Nederlandse schrijvers sámen de dood zo nabij geweest: Elburg door hartstilstand en Dendermonde door een pistoolschot. Na dit voorval bleef het contact tussen Elburg en Dendermonde (of Hazelhoff, zoals zijn geboortenaam luidde) iets stroefs vertonen. De tekenares en illustratrice Lotte Ruting stamde uit een burgergezin (vader verzekeringsagent) waarvan de vier kinderen maar bij uitstek broer Jos en zij, blijk gaven van zowel beeldende als literaire begaafdheid. Toen zij met de vrij wat jaren jongere dichter Jan Elburg bevriend raakte, leidde zij een leven zoals dat gebruikelijk was in de politiek progressieve Amsterdamse bohème. Uit een eerdere verbintenis in de vooroorlogse jaren met een bekend jurist uit het linkse kamp bezat ze een dochter en een zoon.Ga naar voetnoot* Deze twee nog jonge kinderen verbleven echter in een naar de eisen van het milieu idealistisch, maar ook écht plezierig kinderhuis in het Gooi, omdat hun moeder geen kans zag om te werken voor hun onderhoud én ze naar behoren te verzorgen in de voor een geregeld gezinsleven toch wat benepen ruimte aan de Herengracht. Voorafgaand aan de komst van Elburg had zij enige tijd de ook al Groningse jonge dichter (later literair agent) Lex GansGa naar voetnoot* gehuisvest, die vandaar via Frankrijk en een barre voettocht door de hoogste Py- | |
[pagina 23]
| |
reneeënpassen kans had gezien Spanje en vervolgens Engeland te bereiken. Dank zij de vriendschap met Lex Gans had Lotte Ruting dus goed contact met de jonge Groningse literatoren voor wie zij soms, in de toen door coupeurs gebruikte voormalige balzaal van het grachtenpand (talloze meer dan manshoge goudomlijste spiegels en overal groen velours, zelfs op de vloer), illegale lezingen organiseerde. Mensen als Marja, Evenhuis, Schuur, maar ook bijvoorbeeld de Amsterdammer Jan Spierdijk, droegen daar voor uit eigen werk, aangehoord door een min of meer draagkrachtig semi-artistiek Amsterdams publiek (boekhandelaren bemiddelden vaak). Zij kregen de recette in zijn geheel uitgekeerd, plezierig in een tijd waarin zij door hun weigering lid te worden van de Kultuurkamer legaal geen cent konden verdienen met hun schrijverij. |
|