Geen letterheren
(1987)–Jan G. Elburg– Auteursrechtelijk beschermdUit de voorgeschiedenis van de vijftigers
Dichters en schildersIn deze omgeving had Jan Elburg al vroeg contact gekregen met de dit lokaal frequenterende dichters en schilders, die na de opening van Eylders' kroeg het vóór die tijd al even populaire café van de gezusters Reijnders, een paar huizen verderop aan het plein, in de steek hadden gelaten. Toch helemaal ontrouw werd men nooit aan Reijnders met zijn authentieke ‘bruine’ interieur: zand op de planken vloer en ‘Wiener’ caféstoelen. Vooral na de oorlog bracht een jongere generatie daar de loop weer in. Waar gedurende de oorlogsjaren lokale schilders bij het Leidsepleinpubliek opzien hadden verwekt door bijvoorbeeld te pronken met een aanstellerige monocle, voor vallen behoed door een rafelig eindje henneptouw (Barendje Westerwoud), door regelmatig de paarden van de wachtende aapjeskoetsiers te verrassen met klapzoe- | |
[pagina 15]
| |
nen (Gras Heyen), dan wel door een ‘Stilleven met bokkingen’ via het inwrijven met visafval ruikbaar ‘authentieker’, dus verkoopbaarder te maken (John van Deventer), zou een jaar of acht later een beeldend kunstenaar van sluimerend wereldformaat als Karel Appel de nieuwe cafébezoekende goegemeente schockeren door in een nog knap uitziende pet gaten te knippen en daar plukken hoofdhaar door naar buiten te laten steken.Ga naar voetnoot* Maar goed, al in het jaar van de opening werd in het veel opgedirkter interieur van Eylders door Elburg vriendschap gesloten met de wel vaak zeer beschonken Den Brabander en met de ‘jongste meester’ Bertus Aafjes. Elburg kwam hier ook regelmatig in gezelschap van zijn - met een ander verloofde - vriendin Leny (Serenade voor Lena), dochter van de oud-voetbalinternational en Ajax-achterspeler Heintje Delsen, en haar toenmalige aanstaande man Co Dumay, beiden ook al oud-leerlingen van de ‘tweede Drie’ en bevriend met dochter Eylders. De Jan Elburg van die dagen was een magere jongeman met een nogal door acne geschonden gezicht: iets dat hem minder deerde dan over het algemeen werd aangenomen. Aanvankelijk deed hij het nog zonder het baardje dat later zijn gezicht zou onderstrepen. Zijn vrij lange haar was donkerblond en golfde hevig. Kenmerkend voor zijn kleding: een lavallière, de flodderige | |
[pagina 16]
| |
strikdas naar een al wat bedaagde artistieke mode die onder invloed van de romantische tendensen tijdens de bezettingsjaren rond het Leidseplein niet ongebruikelijk was. Bertus Aafjes bijvoorbeeld droeg de ‘originele’ donkerblauwe met witte stippen (er bestaat een foto van de schrijver Antoon Coolen met een dergelijke nekversiering) die hij later weer met Jan Elburg, die een geruite, gewone zelfbinder op de artistieke manier strikte, voor diens das ruilde. Veel van de dichters die Eylders tot stamcafé hadden verkozen, woonden binnen loopafstand van het Leidseplein. Het verst weg woonde de toenmalige jonge literator, later verslaggever bij De Waarheid, nóg later Telegraaf-journalist Jan Spierdijk: aan de Prinsengracht tegenover de Noordermarkt. Meer naar het centrum, ook aan de Prinsengracht, niet ver van de Rozengracht, was de woning van Han G. Hoekstra, een man die voor Jan Spierdijk ongeveer eenzelfde betekenis had als Gerard den Brabander voor Jan Elburg: raadgever, vriend en tot op zekere hoogte beschermheer in de Amsterdamse kunstenaarswereld.Ga naar voetnoot*. Aan de oneven kant van de Prinsengracht, alweer dichter naar het Leidseplein, in het huis van mevrouw Bep van Lonkhuijzen, woonde Bertus Aafjes met zijn vrouw Poes(ke) en de eerste twee van zijn drie kinderen. Elburg, vol verering voor de toen net in de publiciteit rakende jonge poëet en tuk op contact, bezocht het echtpaar daar bij herhaling, in de meimaand soms een grote bos witte bloemen meebrengend ter plaatsing bij het Mariabeeld dat het appartement van het gezin sierde. | |
[pagina 17]
| |
Als het maar even mogelijk was, zorgde hij ervoor bij de opengeschoven ramen te gaan zitten, want de luiergeur die er de atmosfeer bezwangerde was vaak adembenemend. Hier ontmoette Elburg onder anderen de witte pater uit 's-Heerenberg Pieter Suasso de Lima de Prado met wie hij in de laatste oorlogsjaren, in het verzet, als kp'er zou samenwerken. Maar de kennissenkring beperkte zich niet tot het roomse volksdeel. Ook de latere uitgever, ex-redacteur van Links Richten, Geert van Oorschot, werd er wel aangetroffen, die bemoeiziek informeerde naar de politieke inzichten van de jonge Elburg en, op weinig bewijsgrond, van Bertus Aafjes te horen kreeg dat de opvattingen van vriend Jan in de richting van het communisme tendeerden. Onmiddellijke reactie van de toen al oude rot Van Oorschot: ‘Maar toch niet in Russisch opzicht, wél?’ Waarop een gehoorzame ontkenning van Elburg volgde, ook al had deze zich nog maar weinig verdiept in de gebeurtenissen rond de Moskouse processen. Overigens verhuisde het gezin Aafjes in de loop van de oorlogsjaren naar een adres in de Henri Polaklaan (nummer 25, toen nog Plantage Franselaan), een straat in de Amsterdamse Plantage met fin-de-siècle-huizen achter verwilderde voortuintjes, die regelrecht van het Wertheimplantsoen richting toegangshek Artis voerdeGa naar voetnoot* | |
[pagina 18]
| |
Uiterst pikant was het om later op dit adres, waar hij dikwijls avondenlang bij een dichterlijk glas rode wijn over mooie dichterlijke dingen had gepraat, toen het de woning van schilder Constant was geworden, in een ruige, experimentele sfeer wéér tot de vaste gasten te behoren. De redelijk vriendschappelijke betrekkingen tussen Aafjes en Elburg en ook de groeiende waardering van de succesvolle Criterium-dichter voor sommige verzen van zijn jongere collega zijn er waarschijnlijk oorzaak van geweest dat Aafjes in 1953, bij zijn zich over afleveringen van Elsevier's Weekblad voortslepende aanval op de Experimentelen, de dichter Elburg ‘te veel mensenliefde’ toeschrijft, ‘om tot de laatste consequentie in puin te doen’. Hoewel hij - logisch - wel geschokt is door Elburgs regel die, naar hij meent, luiden zou: Kerkvaders slepen hun edele delen over straat... (Er staat: en de penisslepende kerkvaders liepen...) Dit droeg wel bij tot een diep gevoel van beschaamdheid: Elburg was veel liever met zijn spitsbroeders over één kam geschoren. Hij ervoer dit als een jezuïtische poging een wig te drijven in de eenheid van de vijftigers. |
|