de bar een kasregister, meestal bediend door de daarbij op een barkruk gezeten vrouw des huizes, Cor Eylders.
Langs de rechter lange wand van de ruimte waren een drietal boxen, met banken tegen het ongeveer manshoge eiken beschot, benevens eikehouten leunstoelen waarvan zitting en rug eveneens met rood kunstleer waren bekleed en ronde tafels op één, verzwaarde, poot. De boxen waren van elkaar gescheiden door bakstenen muurtjes van ongeveer een meter hoogte, met zwaar eikehouten dekplanken waartegen aan de kopse kant smeedijzeren kapstokken waren bevestigd. Tussen de bar en het grote raam, aan de linkerkant dus, nog eenmaal een box met bank, tafel, stoelen en verder nog enkele door stoelen omgeven tafels voor de spiegelruit. Aan de zoldering - vakwerk - wielvormige elektrische lichtkronen met per stuk acht kaarslampjes, omgeven door perkamentpapieren kappen. Boven de betimmering achter de drie boxen aan de rechterzijde gestileerde stads- en havengezichten van Amsterdam, geschilderd in gedempte pasteltinten, met als onderschrift de Vondeliaanse regels ‘Aan de Amstel en aan 't IJ, daar doet zich heerlijk open/Zij die als Keizerin de kroon draagt van Europe’ (van de juiste of onjuiste spelling wil ik af wezen). Deze wandschildering werd later overgewit om plaats te bieden aan de geëxposeerde schilderijen van de klanten: een voorspel tot de naoorlogse Galerie Eylders te Zandvoort.
De ruimte eindigde in, aan weerskanten, een zwaar eikehouten hekwerk, waarachter twee trapjes omlaag naar de voorraadruimten liepen. In de korte wanden boven de twee laaggelegen toegangen, aan beide zijden, gebrandschilderde roosvensters, waaronder twee ingelijste cartons voor gebrandschilderd glas van de kunstenaar Max Nauta. In later jaren zouden boven die twee toegangen tot de voorraadruimten twee plankieren met zitjes worden geconstrueerd. Tussen die twee afgangen één opgang: een trapje dat een trede of zes telde, aan weers-