Van smeinscen lede
(1956)–L. Elaut– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 79]
| |
Zesde hoofdstuk1. De beschrijving van het handschrift.Het handschrift berust op de Koninklijke Bilbliotheek te Brussel onder catalogusnummer 19308. Het bestaat uit vijf perkamenten katernen; het laatste blad van de vijfde katern is weggesneden. Alles te zamen behelst de codex 39 bladen van 165 mm. bij 110 mm., met van voren en van achteren drie papieren schutbladen van latere datum. Het geheel is gebonden in een kartonnen kaft. Op het verso van het tweede schutblad staat de volgende met een 19e eeuwse hand geschreven notitie te lezen: ‘acheté par la légation belge à Londres, en 1844, à la vente de M. Heywood-Bright, 250 fr., avec une copie Ms de la défense des droits de Marie de Bourgogne, par Jean Du Troy. - Reliure de Catoir’Ga naar voetnoot(86). Op het derde schutblad is een notitie gehecht, genaamtekend J. Carolus, met, over twee kolommen, de inhoudstabel van de codex in het frans. De antwerpse historicus geeft een titel aan het geschrift in dezer voege: ‘Titre: Verhandeling over de zamenstelling van het menschelijk ligchaam. (Physiologie de l'Homme’.Ga naar voetnoot(87).
***
De tekst van het hs, is in een duidelijke en regelmatige hand die zich gemakkelijk laat lezen. Er komen niet veel abbrevia- | |
[pagina 80]
| |
turen in voor. Het schrirt wijst op de eerste helft van de veertiende eeuwGa naar voetnoot(88). De bladzijden bevatten 23 tot 27 regels, meestal zijn er 26. De verzen staan tussen evenwijdige horizontale lijnen die op de ene bladzijde al beter uitkomen dan op de andree. De beginletter van elke regel staat lichtjes afgescheiden van de rest van het vers; al deze initialen staan mooi onder elkander op een rode vertikale lijn. Slechts bij uitzondering is die beginletter geen majuskel. De tweede letter van het vers begint niet op, maar vlak achter de laatste van drie lichtzwarte evenwijdige verticale lijnen die op 3 cm. van de linkerrand van de bladzijde getrokken zijn, derwijze dat een witte marge van een drietal centimeter vrij gelaten wordt. Ook de rechtermarge van de bladzijde wordt door een lichtzwarte verticale lijn wat geaccentueerd. De hoofdstukken van het boek zijn door geen ruimte van elkander gescheiden. Wel vangen zij aan met kapitalen, om de beurt rood en blauw, behalve op een paar plaatsen waar twee rode kapitalen op elkander volgen: 23 ro en 23 vo; 24 vo en 25 ro Die kapitalen staan op de achtergrond van een filigraantekening; deze is blauw voor de rode en rood voor de blauwe kapitalen, zodat een sierlijk contrast bekomen wordt. De kapitalen zijn niet hoger dan de hoogte van twee versregels, behalve de A van het eerste vers van het incipit, die de hoogte van vijf en de H van vers 1690 die de hoogte van drie versregels beslaat; deze eerste initiale kapitaal is ook wat rijker met filigraankrullen voorzien die tot beneden en tot aan de rechter rand van de pagina reiken en alzo een half roodblauw kader om de bladspiegel leggen. Het manuscript is zeer gaaf en op geen enkele plaats is de tekst verdwenen of onleesbaar geworden; alleen vertoont de eerste bladzijde van het perkament de sporen van de slijtage die zij in de loop van de eeuwen heeft ondergaan. De manipulaties en het blootstaan aan stof en licht hebben haar grond grijs | |
[pagina 81]
| |
gemaakt. In mindere maat is zulks ook het geval met de laatste pagina van het perkament.
***
De eerste bladzijde draagt onderaan de handtekening van Abrahamus Costerus. Wie was hij? We vinden in het Nieuw Nederlandsche Biographisch WoordenboekGa naar voetnoot(89) een Abr. Costerus vermeld, omstreeks 1575 te Antwerpen geboren, later predikant te Ossendrecht en rector van de latijnse school te Woerden, die blijkens de medegedeelde lijst van zijn geschriften een gecultiveerd man is geweest. Was het handschrift vroeger zijn bezit? En is hij ook de auteur van de marginale aantekeningen die tot op fol. 7 vo en verder op fol. 23o en 24o voorkomen? Hoogstwaarschijnlijk, want de naamtekening en de randnoten zijn van dezelfde hand. Zij wijzen op een geschrift van de tijd waarin Costerus leefde (1575?-1658?). De verwijzing geschiedt door middel van een kruisje +, voor-boven bij het verklaarde woord geplaatst. Vele randnoten zijn bij het inbinden van het manuscript door het afknippen van de bladen ten dele weggesneden. Die aantekeningen zijn meestal woordverklaringen ten gerieve van de lezer. Zo verwijst hij o.m. op fol. 4 vo bij het woord kersp naar Kiliaen. De aantekeningen lopen maar over de eerste hoofdstukken tot aan fol. 7 vo, alsof de lezing niet verder volgehouden werd. Bij de hoofdstukken over de mannelijke en vrouwelijke geslachtsdelen en de baring maakt dezelfde lezer opnieuw aantekeningen in margine. Die dingen moeten de nieuwsgierigheid van de predikant gaande gemaakt hebben; aan het andere is hij zonder veel aandacht voorbijgegaan. Op fol. 6 ro, 7 vo, 29 ro, 34 vo heeft nog een andere hand die blijkbaar veel jonger is (18e eeuw) enkele schaarse tekstverklarende woorden in margine geschreven. De verwijzing geschiedt hier door het onderstrepen van het verklaarde woord. Heel zelden werd een woord onderstreept buiten de verklarende verwijzing. | |
[pagina 82]
| |
Een interpunctie gaat van het begin tot op fol. 7 ro; zij zal wel door de eerste hand, die van omstreeks 1600, aangebracht zijn, vermits zij ook ophoudt met de gemaakte randnoten. Men vindt ze opnieuw in de hoofdstukken over de genitaliën. De foliëring van 1 tot 39 is van hetzelfde tijdperk. Op fol. 11 ro, vers 541 bij het woord iacob luidt een randnoot in potlood Jacob van Maerlant; zij is van een twintigsteeuwse hand en glad verkeerd, want met die iacob wordt Jacob van Vitry, de bisschop van Akka bedoeld. Het staat ook zo, overigens, in het onmiddellijk daaropvolgend vers. | |
2. De wijze van uitgave.Ofschoon van Van Smeinscen Lede fragmenten bekend zijn die een correcter schrijfwijze vertonenGa naar voetnoot(90), menen wij dat deze slechts 52 verzen behelzende fragmenten niet volstaan om dienovereenkomstig de tekst van V. Sm. L. ter plaatse veranderingen te doen ondergaan, hoe plausibel ook. We geven de tekst integraal weer zoals hij in het brussels manuscript voorkomt, behoudens de aanmerkingen ten opzichte van de orthographie, zoals hier volgt. 1o De afkortingen zijn opgelost. De opgeloste letters laten wij uit cursief drukken. Steeds dezelfde eenvoudige abbreviaturen komen voor. Het zijn en voor ende, moed' voor moeder, h'te voor herte, v'staet voor verstaet, enz. enz. Niet altijd werd de abbreviatuur door de afschrijver in zijn middelnederlandse tekst doorgevoerd: hoeveel malen vindt men niet moeder, herte, verstaet? Het volledig maken kan gemakkelijk geschieden uit de vergelijking met bewijzende woorden in andere verzen. De oplossing hebben we steeds naar hetzelfde type gedaan, ofschoon de schrijfwijze niet overal consequent dezelfde is. Zo schrijft hij hersene, hersen, harscene, ersenen en eersenen; smeinscen, smeinssen en smenscen; waert, wert en wort; voorhooft en vorhooft; daer en der; som en sum; zaken en saken; vort en voort; humuere en humure; side en zide; vleessche en vleesce; sin en zijn; enz. enz... | |
[pagina 83]
| |
2o De telwoorden die in het manuscript in romeinse cijfers staan, hebben we onveranderd gelaten. 3o De u, uu, v en w van het handschrift hebben we niet gewijzigd in overeenstemming met de huidige spelling. 4o De i, ii, j en ij hebben we, wel in overeenstemming daarmede, van een punt voorzien. 5o De interpunctie werd door ons aangebracht. We hebben de interpunctie die in het manuscript voorkomtGa naar voetnoot(91) verwaarloosd, vermits zij niet van de kopist zelf is. 6o De indeling in hoofdstukken door middel van romeinse cijfers is van ons. Waar de hoofdstukindeling van het manuscript met de onze samenvalt en derhalve met de gefiligraneerde kapitalen afgebakend staat, hebben wij een vette kapitaal laten drukken. 7o Naar de voet van de bladzijde hebben we de tekstverklarende, bibliographische en kritische noten verplaatst. Th verwijst naar De Natura Rerum van Thomas van Cantimpré. We hadden twee manuscripten van dit werk te onzer beschikking. Het eerste, uit de 15e eeuw (1444; P. Faider), berust op het Staatsarchief van Namen (nr 50) en is een exemplaar van de eerste redactie van Thomas; we duiden met Th N aanGa naar voetnoot(92). Het tweede, uit de 13e eeuw (P. Laude) berust op de stadsbibliotheek van Brugge (nr 410) en is een exemplaar van de tweede redactie; we duiden het aan met Th BGa naar voetnoot(93). |
|