Van smeinscen lede
(1956)–L. Elaut– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 51]
| |||||
Derde hoofdstukStamverwante middelnederlandse geschriftenDe twee geschriften die voor een vergelijkende studie in aanmerking komen zijn:
***
Welke van de twee teksten is de oudste en werd geplagieerd in de andere? Het kan, me dunkt, niet anders of de uit Thomas in V. Sm. L. vertaalde verzen hebben de auteurs van Vr. H. en H.d.h. een gerede tekst verschaft. Of is de schrijver van die tractaten wellicht dezelfde? Het motief der ‘heimelijkheid’ heeft in de medische geschriften van de 12de en 13de eeuw een voornaam aandeel gehadGa naar voetnoot(35). Er heerst op dat gebied een | |||||
[pagina 52]
| |||||
nevel die niet bevorderlijk is voor het opsporen van de respectieve auteurs dier heimelijkheidsgeschriftenGa naar voetnoot(36). Wat werd er niet aan Aristoteles toegeschreven dat niet van hem is? Er staat een hele heimelijkheidsliteratuur op het krediet van Albertus Magnus die niet uit zijn pen kwamGa naar voetnoot(37). Het vaderschap van de Heimelichede der Heimelicheit werd door Van Mierlo en L. Willems aan Van MaerlantGa naar voetnoot(38) ontzegd, nadat het door ClarisseGa naar voetnoot(39), VerdeniusGa naar voetnoot(40) en W. de VreeseGa naar voetnoot(41) niet in twijfel werd getrokken, Later heeft Van MierloGa naar voetnoot(42) toch het tractaat aan Van Maerlant toegeschreven. Hoe ook, de onderlinge verwantschap van dit soort medische geschriften die de ‘heimelijkheid’ in hun titel voeren, met Van Smeinscen Lede blijft opvallend en strekt zich over zulke lange tekstdelen uit, dat de etiologie van die verwantschap nader verdient bestudeerd te worden. Al die dertiende eeuwse geschriften lopen naar hoofdbronnen waaraan ook Thomas van Cantimpré voor zijn De Natura Rerum geput heeft. Zijn geschrift heeft de dietse gewesten met het motief vertrouwd gemaakt. Het verlegt om zo te zeggen de hoodbron van uit moeilijk genaakbare gebieden, naar het westen, naar de aan de Noordzee grenzende landen. Gelijkheid van inhoud wordt daaruit verkaard; gelijkvormigheid van tekst verplicht tot het onder het oog zien van andere factoren. Een verwantschap tussen de drie bedoelde middelnederlandse geschriften is niet te negeren. Alhoewel het niet mogelijk is precies het moment te bepalen waarop zij geschreven werden, luidt onze stelling dat zij ontstonden nadat met De Natura Rerum van Thomas van Cantimpré een monumentale encyclo- | |||||
[pagina 53]
| |||||
pedie over de natuurwetenschap ter beschikking van de ontwikkeide stand was gesteld.
***
De Natura Rerum moet bij de ‘clergie’ opgang hebben gemaakt. ook buiten Nederland. Zien we Vincent van Beauvais (omstr. 1190 - omstr. 1264) geen belangrijke fragmenten onveranderd overnemen in zijn Speculum Naturale dat nog voor 1250 verscheenGa naar voetnoot(43)? De grote franse encyclopedist citeert toch talloze keren de nederlander. Albertus Magnus schreef zijn biologische en natuurhistorische werken eerst na 1250, en het ligt voor de hand dat hij die Thomas te Keulen en te Parijs als leerling had gehad, de geschriften van zijn nederlandse ordebroeder kendeGa naar voetnoot(44). En Jacob van Maerlant die de bronnen zijner dietse berijming van het grootste natuurwetenschappelijke tractaat uit die tijd aangeeft, vergist zich toen hij dichtte: ‘die materie vergaderde recht / Van Coelne broeder Albrecht’ /Ga naar voetnoot(45); bij Thomas had hij in eigen land gading voor zijn vertaalzucht. De twee vermelde ‘heimelijkheden’ bevatten elk belangrijke gedeelten die men in Van Smeinscen Lede weervindt. Deze gedeelten zijn identiek met de stamtekst, wat kopistengebroddel daargelaten; somwijlen zijn er zeer kleine tekstverschillen, maar ze leiden feilloos naar De Natura Rerum. Derhalve vernemen we de verwantschap van die geschriften het best weer te geven door te concluderen dat Thomas van Cantimpré de stamtekst voor alle middelnederlandse bewerkers was, dat Van Smeinscen Lede daaruit vertaald werd, dat Van Maerlant om aan zijn rijmduivel gehoor te geven gretig naar dit laatste heeft gegrepen en daaruit genomen heeft wat voor zijn opzet paste. Zo deed ook de schrijver van Der Vrouwen Heimelijcheit. Hij dichtte voor zijn geliefde het toenmaals zeer gegeerde | |||||
[pagina 54]
| |||||
heimelijkheidstractaat, luchtte het op met een charmante idylle en onderbrak de eentonigheid van het wetenschappelijk betoog door de opgetogenheid van zijn verliefd gemoed. Zo deed Jacob van Maerlant, de schrijver van Heimelichede der Heimelicheit, die nog andere motieven in zijn tractaat verwerkte. Hij had die gevonden in allerlei bronnen: de pseudoaristotelische brief aan Alexander, de legende van het giftmeisje, het Regimen Sanitatis uit de salernitaanse school. Al deze motieven wentelen rondom een middenpunt van heimelijkheid. Hij vond geredelijk in Thomas' eerste boek de passende stof om een tractaat op te stellen dat handelde over opvoeding, hygiëne, en wat al niet, dat voor zijn heerGa naar voetnoot(46) bestemd was.
***
Onder dat subtiel afwegen van het feiten- en argumentenmateriaal zal men zich allereerst afvragen: wanneer werd Van Smeinscen Lede geschreven? Noch uit de tekst van het brussels manuscript dat van de 14de eeuw is, noch uit Dols' fragmenten die uit de 15de eeuw dateren, valt iets dienaangaande te concluderen. In het voorafgaande zal men zien hoe we op goede gronden de redactie van de meeste middelnederlandse anatomisch-physiologische verhandelingen in de dertiende eeuw plaatsten, en die van Van Smeinscen Lede na 1250. Dat was het tijdstip waarop als het ware door een soort van consensueel reflex, binnen een kort bestek van enkele lustra al de belangrijke encyclopedieën over de natuurwetenschap in Europa tot stand kwamen. Niet ten onrechte maakt C.V. Langlois in zijn boek La Connaissance de la Nature et du Monde au Moyen-Age de vaststelling dat al wat daaromtrent in Frankrijk geschreven werd, omstreeks met het midden van de dertiende eeuw voor een goed aanvang neemtGa naar voetnoot(47). En was het anders gesteld in de andere centra van geestelijke activiteit over heel Europa? Alexander Neckam (1157?-1217) met een De Naturis | |||||
[pagina 55]
| |||||
RerumGa naar voetnoot(48), Bartholomeus Anglicus (omstr. 1250) met zijn De Proprietatibus RerumGa naar voetnoot(49), Robert Grosseteste (omstr. 1175-1253) die de boeken van de griekse philosofen vertaalde en de medische werken uit de school van Salerno bekend maakteGa naar voetnoot(50), zelf een beoefenaar van de physica en kanselier van Oxford waar hij het natuurwetenschappelijk onderwijs invoerde, de reeds vermelde Vincent van Beauvais (gest. 1264) met zijn Speculum NaturaleGa naar voetnoot(51), Roger Bacon (1210-1292)Ga naar voetnoot(52) en Albertus Magnus (1204-1280)Ga naar voetnoot(53); voorts Willem van Moerbeke (omstr. 1204-1280) die Aristoteles' natuurhistorie voor alle geleerden ter beschikking stelde door zijn commentariërende paraphrasenGa naar voetnoot(54) en Arnoldus Saxo (omstr. 1230) op wiens actief een merkwaardig tractaat over de mineralen en een Liber de Naturis Animalium staanGa naar voetnoot(55); en bovenal Frederik II (1194-1250), de roerige Hohenstaufer die elkeen tegen het lijf stiet die de rechten van een dogmavrije beoefening en kritische verklaring der natuurwetenschap maar enigszins in de weg stondGa naar voetnoot(56), volstaan om het ‘consensueel’ samentreffen van de interesse in de wetenschap van de natuur te demonstreren. Dat samentreffen is een merkwaardig verschijnsel uit de dertiende eeuw die overigens bij uitstek de broei- en groeieeuw van de Middeleeuwen is. Dát was het ogenblik waarop ook in de Nederlanden de activiteit losknalde en zich uitte in een weergaloze geschriftenproductie welke naast de spiritualiteit, o.m. met Hadewych omstreeks 1250Ga naar voetnoot(57), de natuurwetenschap op de korrel van | |||||
[pagina 56]
| |||||
haar bijzondere werkzaamheid nam. Thomas van Cantimpré was ten onzent de voornaamste coryphee; hij was de grootste onder alle andere, Met een hoogtepunt van economische welvaart in onze gemeenten treft het hoogtepunt van de intellectuele activiteit samen. De meest van geestelijke zelfstandigheid getuigende activiteit op het medisch gebied viel evenwel in het begin van de veertiende eeuw met Yperman en Scellinck die als het ware reeds verzadigd zijn met de innerlijke zwakheden van het vorige, Zij rukten zich los uit een overvloed die met luttel waarheden en veel phantasieën tot in het merg van het geleerde publiek was binnengedrongen. Naarmate de veertiende eeuw vorderde, nam dat intens geestelijke bedrijf niet af, maar sloeg het geleidelijk een andere richting in; niet het cerebrale, maar het esthetische en het emotionele gingen overwegen. Het was uit de, meer cerebrale, dertiende eeuw dat de opgang naar wetenschappelijkheid stamt, waarvan men de sporen in de vele middelnederlandse geschriften terugvindt. Overwegingen van die aard verstevigen in ons de overtuiging dat Van Smeinscen Lede een product van de dertiende eeuw is. Wanneer belangrijke gedeelten daarvan in Heimelichede der Heimelicheit van Jacob van Maerlant verwerkt werden, kan het niet anders dat het eerste uit dezelfde periode stamt, of zelfs iets ouder is. |
|