Kyrieleis(1950)–Lidy van Eijsselsteijn– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Herinnering van David 2 Samuël XXIII: 15-17 Bron, waarover ik eertijds de dorstige knapenmond boog, Bethlehems bornput, klaarder dan het klaarste vrouwenoog: Hoe heeft het heimwee naar U immer mijn hart achterhaald! Elke dronk, aan U gemeten, scheen mij laf en verschaald. Eens, aan een hete morgen, - de zon scheen boosaardig en geel - greep dorst naar U mij worgend als een dier bij de keel - En de helden, die mij omringden, droegen U dwars door de strijd, gij, klare - Maar ik dorst U niet drinken. Ik vreesde, ik goot U uit, ik heiligde U de Heer Ik wierp mijns harten versmachten, de dronk uit de droom der nachten voor de Eeuwige neer - [pagina 25] [p. 25] Ik zeide: ‘'t Zij verre van mij te drinken het bloed mijner helden!’ Maar die nacht, in dromen, tilden mijn handen, als buiten mij gericht naar eigen doel in een aan God ontstolen oogwenk, U aan mijn ogen... En o mijn God deze koelte die mijn hart, mijn hart doordrong - Sidderend ben ik ontwaakt. Een ruisen was in mijn oren veler waatren - En vanwaar deze brandende pijn, vanwaar? Zie, ik goot mijn jeugd voor U uit, God, maar nog kon ik niet scheiden: het hart van David, de kleine, riep smartelijk en luid, riep naar het water der jeugd, vrede, en eenvoud der bete, en weigerde te vergeten... Hoe zwaar een koningskroon weegt. Vorige Volgende