Wat blijft komt nooit terug(1979)–Jan Eijkelboom– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 8] [p. 8] Twee liedjes van een dwaas 1 Een tamme haas en een gespikkelde kat krijgen bij mijn haard te eten en slapen op mijn mat, en beiden zijn zij aangewezen op mijn bescherming en mijn wetenschap, zoals ík steun krijg van een hoger macht. Ik schrik 's nachts wakker met de vrees dat ik hun eten zal vergeten, ze niet te drinken geef, de deur niet sluit, waarna de haas onwetend het veld in rent totdat zij heeft gevonden het zoete hoorngeschal, de tanden van de honden. Ik draag een last, die is misschien te zwaar voor mensen die geregeld denken; wat kan ik dan, een dwaas vol hersenspinsels die maar stuurloos zwenken, wat kan ik anders doen dan God te bidden dat hij mijn taak wat wil verlichten. [pagina 9] [p. 9] 2 'k Zat op mijn krukje bij het vuur te slapen. De kat lag slapend op mijn schoot. Wij vergaten ons af te vragen of ik de deur wel sloot en waar de bruine haas kon wezen. Wie weet hoe zij de wind inzoog, zich op twee poten heeft verheven eer zij goed wist wat haar bewoog, roffelde, en was verdwenen? Als ik maar tijdig was ontwaakt en haar geroepen had, wellicht was zij daarvoor gezwicht, zij die, misschien, nu heeft gevonden het zoete hoorngeschal, de tanden van de honden. (naar W.B. Yeats) Vorige Volgende