Leven met J.C. Bloem
(1977)–Clara Eggink– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 160]
| |
reis die hem voor zijn zeventigste verjaardag was aangeboden door zijn vrienden. Ik heb er al iets over verteld. Wij begonnen met een week door te brengen in San Vigilio aan het Gardameer. Daar stond op een schiereiland een allerliefst buitenhuis dat een hotel was. Het was hem aanbevolen door zijn oude vriend Jan van Krimpen, de graficus, die zeer gesteld was op de goede dingen des levens. Deze had een introductie geschreven aan de eigenaar, een Engelsman, die getrouwd was met een Italiaanse vrouw. Samen beheerden zijn hun hotel. Toen wij er aankwamen, begrepen wij het wel. Het was een eenvoudig, maar intens chic geheel. De muren hingen er vol met portretten van leden uit de Engelse diplomatie en andere grootheden. Niet bepaald een omgeving die wij in onze onschuld uitgekozen zouden hebben. Wij werden dan ook wel wat vreemd bekeken, toen wij arriveerden, maar Van Krimpens verklaring dat wij beroemde lieden waren en heus beschaafd, redde de situatie. Het was er inderdaad verrukkelijk. We wandelden veel. We liepen bijna dagelijks naar Garda langs de waterkant of beklommen de heuvels in de omgeving. Ik verbaasde me er telkens weer over hoe goed ter been Jacques was, bijna onvermoeibaar. We roeiden op het meer, maar op een keer stapte Jacques zonder nadenken op de rand van de boot inplaats van op de wal. Hij viel op zijn knieën zonder veel schade, maar hij werd wel machtig boos en wilde nooit meer mee. Zo was hij. Een combinatie van schrik en gekwetste waardigheid had altijd tot gevolg dat hij de beweeglijkheid maar weer opgaf. Gelukkig voeren er ook grotere scheepjes over het meer, zodat we toch overal heen konden waar wij wilden. Dat vond hij wel bevredigend, hoewel ik zeker weet dat hij, als hij alleen was geweest, zelfs dergelijke onschuldige tochtjes nooit ondernomen zou hebben en de hele dag op het terras zou zijn blijven | |
[pagina 161]
| |
zitten lezen. Nu had hij het excuus dat hij het om mij deed. Hij werd erg verliefd op een meisje dat in het hotel in dienst was. Tot mijn verbazing was ze niet eens heel jong. Over het algemeen waren het de bijna-schoolkinderen die hem aantrokken. Een reden waarom ik hem voor a cradle-snatcher uitmaakte. Dit meisje was een typisch Italiaanse donkere vrouw van even over de dertig, denk ik, zeker heel aantrekkelijk en vriendelijk. Jacques hield kleine conversaties met haar, maar aangezien hij aardig Italiaans sprak, doch het nauwelijks verstaan kon, zijn ze toch niet veel verder gekomen dan deze vluchtige ontmoetingen. Ik heb nog een kiekje van haar gemaakt. Toen we na een week afscheid namen, zei de eigenaar tot ons eindeloos vermaak dat hij ons graag weer zou ontvangen, maar dan wel getrouwd. Wij hebben hem toen vriendelijk meegedeeld dat hij zich over ons werkelijk geen morele zorgen had behoeven te maken, daar we allang getrouwd geweest waren en er werkelijk niet over dachten terwille van hem een toestand op te geven die ons nu beter schikte. De man was hoogst verbaasd en wist nu helemaal niet meer wat hij met deze vreemde lieden aan moest. Wat het was heb ik nooit kunnen achterhalen, maar we ontmoetten in bijna alle hotels dat rare soort van achterdocht. Dat is een vreemde gewaarwording als je zeventig en tweeënvijftig bent. We hadden onze eigen kamer, we gaven onze eigen naam op en gedroegen ons gewoon als nette burgers die stad of dorp bezochten. Blijkbaar straalde de onmaatschappelijkheid toch van ons af. Mogelijk ook kozen wij de verkeerde hotels. Met de beste herinnering aan glashelder water, cypressen, zon en heerlijke forelgerechten lieten we de droom van wonen in een klein huisje in een olijfgaarde maar achter en trokken verder. Naar Venetië waar ik me een | |
[pagina 162]
| |
wonder van had voorgesteld en dat mij dus tegenviel. Ik vond het een vervuild toneeldecor. Naar Florence, dat ons veel meer boeide, waar we ook langer gebleven zijn en waar we behalve de overal vervoerende stad, de film Notte di Cabiria van Fellini zijn gaan zien. Giulietta Masina, de Gelsomina uit La Strada, die we beiden zeer bewonderden, moet voor hem in die rol het levend geworden symbool van wat hem in vrouwen aantrok zijn geweest. We vonden deze film niet zo mooi als La Strada maar we overwogen dat dat waarschijnlijk kwam, omdat de allereerste verrassing die we bij La Strada gehad hadden, nu weg was. Later in Nederland terug zijn we toch nogeens gaan kijken. In dit verband - Jacques was een groot bioscoopbezoeker. Soms ging hij wel vier of vijfmaal in de week naar een film. Hij had er ook graag over willen schrijven, maar ik geloof dat hem dat toch niet lukte. Waar hij ook graag naar ging kijken, dat was naar ijsballetten. Ik geloof dat hij die dansende schaatsenrijders zag als wezens die, voor zover mogelijk, van de aarde losgekomen waren. Op mijn belangstelling voor de Uffizi en andere musea reageerde hij met een goedmoedig schouderophalen. Hij liet zich dan geduldig neer in een café aan de Arno met een boek. Ergens zijn en de stad zien was voor hem voldoende. Fiesole, Siena, Bologna, San Gimignano, Asolo, we hebben het allemaal bezocht. Hij was verrukt van de lieflijkheid van Toscane en nog meer van het bijna middeleeuwse Asolo, het stadje dat Robert Browning zo gegrepen had, dat het telkens in zijn dromen terugkeerde, hoewel hij er nooit meer heen wilde gaan. Toen deze het veertig jaar na zijn eerste bezoek nogeens bezocht, was hij diep teleurgesteld. Je kan Brownings Asolo vinden in het lange versdrama, Pippa Passes. Jacques' | |
[pagina 163]
| |
Italië was het Italië van de grote Engelse dichters die daar zoveel tijd van hun leven hebben doorgebracht: de Brownings, Shelley, Keats, Byron. Ik geloof dat hij altijd leefde in en met wat hij gelezen had en dat was onvoorstelbaar veel. Maar het liefst was hij in Verona. Daar zijn wij ook het langst gebleven en hij was er al eerder geweest. Nog afgezien van Shakespeare: ‘There is no world without Verona walls’ etc. etc. en The Two Gentlemen of Verona, die er voor hem mogelijk nog rondliepen, is die stad bezongen door Henri de Régnier en Anna de Noailles, beschreven door John Ruskin en door Gabrielle D'Annunzio o.a. Dromend kon hij er urenlang op een bank aan de Adige zitten of voor een kroegje op de piazza Bra of de piazza Erbe. Van al mijn bedrijvigheid: te willen zien waar ik was, snapte hij niets. Hij vond mijn gedraaf naar arena's, piazza's en Scaligerbeelden tennaastebij belachelijk. Wel wilde hij naar het problematische graf van Juliet, zodat ik denk dat de Montagues en de Capulets voor hem nog regelrechte afstammelingen in Verona moesten hebben. In de avond spraken wij altijd af in een lief cafeetje, half winkel, half kroegje, om uit te rusten van de dag bij een glas wijn. Het lag aan de via Cavour, als ik me niet vergis. Nu had ik op zekere dag een paar beeldige schoenen gekregen van hem. En hoewel het een beetje regende, had ik die voor ik naar dat cafeetje ging, aangetrokken als bewijs van dankbaarheid. Nu had Jacques de vaste stelregel dat iets dat nieuw was, niet direct gebruikt mocht worden, maar daar had ik zogauw niet aan gedacht. Wat was hij kwaad toen ik daar in de regen met die nieuwe schoenen aan... Om zoiets onnozels kon hij urenlang boos blijven. Ik denk eigenlijk, omdat hij spijt had van zijn uitval. Maar een heerlijke reis hebben wij al met al gehad, daar gaat niks van af. |
|