stemming onwillekeurig overbrengt op degene die je de baan geven moet. Wankelmoedigheid is de slechtste aanbeveling in de maatschappij.
Na negen jaar student zijn, was hij in 1916 eindelijk gepromoveerd. In december van dat jaar kreeg hij werk als secretaris bij de Arbeidsbeurs in Amsterdam. Het vooruitzicht verrukte hem, maar een paar dagen op het bureau bracht hem al in alle staten van wanhoop. Amsterdam, de kroegjes, de Jordaanse meisjes, het avondlijk Americain met zijn vrienden - het woog allemaal niet meer op tegen het slavenwerk, zoals hij het noemde. Deze droefenissen vertelde hij me eens, toen ik het in mijn hoofd had gehaald een baantje te zoeken voor mezelf. Toen hij er eenmaal over aan het mopperen was, herinnerde hij zich wel dat hij in die tijd een grote drang tot het schrijven van verzen had. Nu komt dat wel meer voor; hoe meer je in beslag wordt genomen door noodzakelijke dingen, des te meer neiging heb je de uitweg van de creativiteit te zoeken. Hij schijnt toen ook weer gepiekerd te hebben over burgemeesterschap of gemeentesecretaris worden in een kleine plaats waar de omgeving mooi was. Maar hij zei er bij dat hij, toen hem aangeboden werd burgemeester van Stad Hardenberg te worden na zijn vaders dood in 1922, dat afgewezen had. Dat speet hem nog altijd. Het kwam door de afkeer die hij gekregen had van Almelo en zijn omgeving en ik denk ook door een wonderlijke gesteldheid die ik bij hem meen opgemerkt te hebben en die ik later zal beschrijven toen ik het voor mijn ogen zag gebeuren.
Na enige maanden nam hij zijn ontslag en ging weer naar Almelo, alwaar hij niet bepaald met open armen ontvangen werd. Een tweede baan in Amsterdam, ditmaal bij de gemeentesecretarie was evenmin een succes. Het is natuurlijk in deze tijd van kunstenaarssteun gemakkelijk om te zeggen dat hij maar had moeten zien