| |
| |
| |
De familie
Jacques woonde met zijn moeder en zijn zuster in een groot huis in de Westerstraat in Rotterdam. Het was een wat somber, maar mooi oud redershuis. Het lag aan het einde van de brede straat, bijna daar waar die straat met een ronde hoek overging in het plein dat de Boompjes heet. Die ronding zette zich voort in de huizen van de Willemskade, die langs de Maas loopt. Die huizen hadden dus geen tuinen, alleen een kleine binnenplaats om wat licht aan de achterkant te geven. Alle huizen hadden dubbele ramen om het roet van de schepen, die toen nog op kolen voeren, wat tegen te houden. Met het bombardement van 1940 is het allemaal verdwenen.
Hoe het huis precies ingedeeld was, weet ik niet meer. Ik herinner me wel dat ik diep onder de indruk was, omdat er mooie oude meubelen stonden en er dingen aan de muur hingen die ik nog nooit eerder gezien had en die prettig waren om naar te kijken, soms ook alleen maar wonderlijk in mijn ogen. Het was een gezellige en echt ‘bewoonde’ omgeving. Jacques' kamer zie ik voor me als een warboel van papieren en boeken, die stoelen, een schrijftafel en een antiek bureau overdekte. Aan de muur hing een portret van iemand van wie Jacques zei dat hij zelf niet wist of het Vondel of Hooft was. De laatste, zou ik nu zeggen. Een groot portret van Coornhert, van wie mijn werkstertje, toen het later bij ons hing, vroeg of het Doris Rijkers was en een klein portretje van Maurras. Ook zat er een affiche-achtig iets aan de muur, waarop stond: ‘Blijft nuchteren en waakt.’ Wie die goede raad daar opgeplakt had, heb ik nooit geweten. Hij zelf wilde het niet zeggen. Naast zijn bed stond op een eenpotig tafeltje, dat nog uit zijn vaders studentenkamer was, diens portret. Aan dat tafeltje was hij erg gehecht. Het staat nog bij mij. Daar lagen verder
| |
| |
boeken op en brillen, sigaren en een zak pepermunt. Natuurlijk een leeslamp. Daar lang niet al zijn boeken in die kamer konden, verhief zich tot mijn schrik en verbazing op de schemerige zolder een onbeschrijflijke berg. Dat was het grootste deel van Jacques' bibliotheek. Zelden ben ik zo onthutst geweest. Geen wonder, een boek was voor mij met mijn twee kwartjes in de week een bijna onbereikbaar bezit. Ik had zelf een plankje vol met moeite en pijn veroverd en daarom gekoesterd. En daar lag een voorraad kostelijkheid, zoals ik die tot nu toe alleen nog maar in bibliotheken gezien had, chaotisch door elkaar en langzaam maar zeker bedekt met het roet van de Batavier en de Holland Amerika Lijn.
Ik mocht niet klagen over mijn ontvangst in mijn aanstaande schoonfamilie. Later zou dat helaas anders worden, maar bij de aanvang was ik het troetelkind. Jacques' vader was enige tijd voor mijn intrede gestorven. Toen ik de familie leerde kennen in 1925, maakte de manier waarop men over de vader sprak op mij de indruk dat hij hun pas ontvallen was. Later hoorde ik dat dit in 1922 gebeurd was. Ik herinner mij dat Jacques dikwijls tegen mij gezegd heeft: ‘Wat is het toch jammer dat je papa nooit gekend hebt, hij zou zo aardig voor je geweest zijn.’ Zo'n opmerking lijkt simpel, maar er klonk duidelijk de bedoeling in te zeggen dat de nog overgebleven Bloems toch niets te betekenen hadden vergeleken bij die heel bijzondere figuur die de vader geweest was. Natuurlijk kan je die liefde wel gaan verklaren door rekening te houden met het aan het eind van de negentiende eeuw nog heersende patriarchaat en dat zat er ook wel voor een deel in, maar er was heel duidelijk meer dan dat. Veel feitelijks kan ik over deze vader niet vertellen, omdat het onmogelijk was iets feitelijks uit de Bloems te krijgen. De verhalen en de kleine anecdotes,
| |
| |
die deze in hecht familieverband levende mensen mij wel wilden meedelen, hebben in elk geval bij mij de indruk gevestigd dat vader Bloem iemand geweest moet zijn met die eigenschap waarvoor ik nog altijd geen beter woord weet dan charme. Dat was een eigenschap die, zoals iedereen weet die hem gekend heeft, Jacques ook in hoge mate bezat. Hij zal zeker een lieve vader voor zijn kinderen zijn geweest. Kijk maar eens naar die foto van papa en mama Bloem in de tuin van het huis in Oudshoorn. Het jongetje met de grote hoed op is Jacques. De manier waarop dat kind daar staat met zijn pootje op zijn vaders knie en de manier waarop de man naar het stralende smoeltje van zijn kind kijkt, wijzen werkelijk op de beste genegenheid die er tussen ouders en kinderen bestaan kan. Alle drie de kinderen Bloem hebben met nadruk gezegd dol op hun vader te zijn geweest en ook hun moeder sprak met grote tederheid over hem. Die mensen hielden van elkaar. En als ik zeg ‘houden van’, dan bedoel ik dat in de diepste betekenis die die woorden hebben kunnen. Ik geloof niet dat ik daarvoor of daarna ooit mensen gezien heb die zo innig aan elkaar verknocht waren als de Bloems. Het was werkelijk iets anders dan de negentiende-eeuwse conventie die voorschreef dat je je ouders aanbidden en je kinderen beminnen moest. Deze intense liefde - men lache niet om dat woord - hield alles in wat mensen tegenover elkaar gevoelen kunnen tot en met het aanvaarden van wat er aan zwakheden of erger mocht opduiken. De Bloems waren grootmoedige wezens.
Nu ben ik er wel zeker van dat papa Bloem - Bout, zoals de kinderen hem noemden - bepaald niet de heilige was die de familie presenteerde, en nog sterker: ik ben er ook van overtuigd dat zij dat wel wisten. Ik kan niet ontkomen aan de indruk dat de knappe man van het portret naast Jacques' bed niet alleen maar een brave
| |
| |
dorpsburgemeester was. Ik heb die conclusie getrokken uit de amusante verhalen over escapades van vrienden van papa. Dus lijkt het mij voor de hand liggen dat de laatste daar ook wel aan deelgenomen zal hebben. Bovendien was mama Bloem duidelijk de meesteres in huis en over de kinderen en dat wijst in die tijd gewoonlijk op vaders die iets op hun kerfstok hadden. Bewijzen heb ik niet, maar ik durf er mijn pink onder verwedden dat de oude Bloem een bon-vivant was zoals je dat in die tijd noemde.
Voor wie plezier heeft in genealogie kan ik vertellen dat de Bloems hun naam terug kunnen voeren tot omstreeks 1640, zij komen uit de Zaanstreek en uit Hoorn. Het waren - ik heb nog een geslachtslijst van de familie gevonden - door de eeuwen heen degelijke burgers: scheepsbouwers, reders, kooplieden, een burgemeester, een notaris, een chirurgijn, een officier. Zij behoorden tot de hervormde kerk met een enkele doopsgezinde er tussen. De zeventiende-eeuwse vice-admiraal van Holland en Westfriesland in het Noorderkwartier, genaamd Pieter Floris, schijnt zoniet de stamvader dan toch de stam-oom van de familie die nog steeds zijn wapen voert. Een mooi wapen is dat: boven een witte zwaan met een kroon om de hals, daarnaast een pracht van een zeilschip met alles erop en eraan. Daaronder weer drie zwanen. Het geheel op een blauw veld. Op de helm nogmaals een zwaan, maar nu met gestrekte vleugels. In de familie was een geschilderd portret van deze Pieter Floris, dat mijn zoon aan het museum in Hoorn heeft gegeven en ook een gravure met het onderschrift: ‘Ik heb mijn vlijt gedaen, u cierlijk af te maalen, tot Lof der Helden trou, en 't puijck der admiraalen. Abraham Liets Inxit. P. Pieter Holsteijn. sculptsit.’
De oorspronkelijke naam Floor is al vroeg vernederlandst tot Bloem.
| |
| |
Een merkwaardige figuur moet de grootvader Jacobus Cornelis Bloem geweest zijn. Van hem is bekend dat hij in Delft gestudeerd heeft en zich vervolgens in het belastingwezen heeft gestort. Die bemoeienissen met 's lands financiën schijnen zulk een eclatant succes geweest te zijn, dat hij niet alleen ridder in de orde van de Nederlandse Leeuw gemaakt is, maar bovendien een nog veel zonderlinger decoratie ontvangen heeft en wel een ‘Brevet Impérial de l'ordre Ottoman du medjédié du 1e classe’ van S.M. le Sultan de Turquie. Wat dat te betekenen gehad heeft, wist geloof ik niemand meer. De papieren van deze onderscheiding bestaan nog, in het Frans en in het Arabisch, en onze zoon Willem speelde als kind met het vervaarlijke ordeteken.
Van de hand van deze grootvader is een manuscript overgebleven, getiteld: Memoire sur l'abolition des accises ou octroit communaux dans le Royaume des Pays-Bas. Voorts nog een gedrukt essay met de naam: Een woord over de middelen tot Herstel van het Evenwicht tusschen 's Rijks Inkomsten en Uitgaven door J.C. Bloem, lid van de gemeenteraad te 's Gravenhage. De uitgave is gemerkt ‘'s Gravenhage. Gebr. Belinfante 1883.’ Op 1 mei 1885 werd deze J.C. Bloem benoemd tot minister van financiën in het derde ministerie Heemskerk. Dit werd met de totstandkoming van de grondwetsherziening van 2 april 1888 eervol ontslagen.
Ik vertel dit als curiositeit. Want deze feiten zijn curieus, omdat ik van mijn leven nog nooit een mens heb ontmoet, en ook nooit meer zal ontmoeten, die zo totaal geen notie van financiën had als de gelijknamige kleinzoon van deze minister.
Nu was er bij de Bloems niemand trots op deze prestaties van de grootvader. Veel weet ik er dan ook niet van. Maar ‘grootpapa Bloem’ had nog andere talenten en daar waren ze wel trots op. Hij schijnt zeer muzikaal ge- | |
| |
weest te zijn en hij was een verdienstelijk schilder. Lang heeft er in ons huis een winterlandschap gehangen in de Koekkoekstijl en niet onplezierig om naar te kijken. Het is helaas kapotgeschoten bij de bevrijding van Zutphen. Dat hij een goede stem had, blijkt uit een geestig getekende oorkonde van het muziekgezelschap Polyhymnia. Dat loffelijk werkstuk heb ik op het Letterkundig Museum afgegeven, alwaar het te bezichtigen moet zijn als men het niet heeft weggegooid.
Nog een bijzonderheid die niet over het hoofd gezien moet worden, is dat deze Jacobus Cornelis in 1850 trouwde met een meisje dat Catharina Petronella Suzanna Hugenholtz heette en dat geboren was in Demerary (Engels Guyana). Van deze jonge vrouw is een foto die er niet om liegt. Haar vader, dominee Hugenholtz, moet bepaald niet aan racisme geleden hebben, hetwelk de man in die tijd nog meer sierde dan nu het geval zou zijn. De jonge vrouw heeft een uitgesproken negroïde gezicht en een gelijkenis met haar loopt door vele afstammelingen tot en met mijn eigen zoon. En denk niet dat de Bloems dat beschouwden als iets dat verborgen diende te worden. Integendeel, zij vonden het een leuk idee en daaruit blijkt dat de leden van deze familie van aard en aanleg bepaald niet de eersten de besten waren. Uit dit huwelijk sproten twee dochters en twee zonen voort, waarvan er twee jong stierven. Na de dood van de Demeraryse hertrouwde grootvader Bloem met Carolina Jeannette Constance Bik, geboren in Batavia. Bij haar verwekte hij een zoon - oom Ned - die ook jong gestorven is. Vermoedelijk was het de tuberculose, in de vorige eeuw een alom verbreide kwaal, die zo onder de kinderen huisgehouden heeft. Ik herinner mij dat Jacques mij verteld heeft dat kinderen de dag voor er een stierf nog bij dat broertje of zusje in bed lagen. Ik noem dit tweede huwelijk omdat deze de ‘grootma Bloem’ is,
| |
| |
die ik ontmoet heb en niet de werkelijke grootmoeder van Jacques, zijn zuster en zijn broer.
Het is de jongste van de zonen uit dat eerste huwelijk, die Jacobus Willem Cornelis heette, die getrouwd is met Catharina Maria Anna van Eck, geboren in Surabaya. Dit waren de ouders van Jacques. Er waren vier kinderen in het gezin, waarvan de tweede, een meisje, maar één jaar oud geworden is. Dit kindje schijnt aan dysenterie gestorven te zijn en als ik mij de verhalen over die ziekte herinner, lopen mij de rillingen nog over de rug. De ellende die kinderen in die tijd leden, speelde zich werkelijk niet alleen onder arme mensen af.
Van de moeder weet ik eigenlijk niet veel. Hoewel zij in Surabaya geboren was, herinner ik mij haar als een zeer Nederlandse dame, evenals haar zuster trouwens, Dorothea Prins van Westdorpe-Van Eck. Deze noem ik omdat ik ook haar goed gekend heb. Ik neem aan dat de familie Van Eck zal behoord hebben tot die lieden die plantages in Nederlands Oost-Indië bezaten en daardoor gefortuneerd waren. Althans, de familie Van Eck was dat naar ik meen niet meer. Tenzij de zuster het nog wel was en de moeder van Jacques niet meer vanwege het débâcle dat zich in Jacques' jeugd afgespeeld heeft. Het verhaal deed de ronde dat bij die families er een was die op een zeker moment een geweldig bedrag op het Grootboek gestort had om nooit helemaal zonder geld te zitten.
|
|