| |
| |
| |
| |
2 Dagtrip naar de kop van Noord-Holland
Aan de overkant van het Noordzeekanaal ligt het gebied, waar een Brabander, een Limburger, een Geldersman, en ook een buitenlander lijkt me, het Holland vinden waarvan ze gehoord en gelezen hebben. Het karakteristieke beeld van Holland (nee, niet Nederland, maar Holland), dat men zich als niet-Hollander gevormd heeft, krijgt men hier in werkelijkheid te zien. Ik zeg niet dat het in deze contreien overal even mooi is, daar gaat het niet om. Ik ben trouwens geen handelaar, die toeristische waren aanprijst, alsof het over tandpasta of zo iets gaat. Ik zeg evenmin dat het hier overal even aangenaam is. Beslist niet, ik vind de sfeer juist weinig vertrouwd en zou er beslist niet blijvend kunnen wennen, maar ik beweer wel dat de streek bijzonder markant is. Dat laatste is ook wel te verwachten, daar immers de wals van de verstedelijking nog nauwelijks het kanaal is overgerold, als we tenminste even afzien van de complete chaos van het IJmondgebied, zonder meer iets verschrikkelijks. Het gevolg is dat men er zich nog echt in het achtertuintje van Holland voelt, in het Holland zoals het in de boekjes staat.
Wat het landschap in de uiterste kop van Noord-Holland betreft: het lijkt me dat men wel enige moeite moet doen om dit helemaal te
| |
| |
kunnen waarderen. Het is strenger, grimmiger dan in Zuid-Holland. De afstanden lijken ook groter, waardoor het eerder eenzelvig wordt. Spektakelstukken zijn er helemaal niet, vaak zijn er zelfs uitgestrekte en bijna kale vlaktes, waar het zo onbarmhartig waait, dat de bomen er scheef van staan en de mensen van hun fiets moeten stappen. De dorpen missen meestal een beschermende bomenkrans en dan blijkt zo duidelijk hoe elke verheffing hier monumentaal werkt. Een toren, een boerderij, een schip in het kanaal, alle verticale accenten domineren in deze volkomen openheid. Het is dan eigenlijk wat vreemd dat ondanks die openheid en die ruimte het land toch vaak ietwat beklemmend werkt en ietwat melancholisch aandoet. Nee, ik zou het beslist niet elke dag moeten zien, maar wanneer dat zo eens een keer gebeurt, werkt het landschap toch wel boeiend, vooral ook omdat het zo'n compleet contrast vormt met de natuur in de landprovincies. De karakteristieke stolpboerderijen met hun piramidevormige daken staan somber en onheilspellend op de aarde. Ze lijken op grote hoeden, die alles onder zich bergen, alsof ze het land zelf nóg meer ruimte willen geven.
Markanter en nog boeiender vind ik het landschap bezuiden de lijn Alkmaar-Hoorn, waar ineens veel meer water verschijnt. Hier liggen honderden en honderden vlotbruggetjes over kanalen en sloten, in dit land dat nauwelijks land te noemen is, alleen maar water met stukken land daartussen en grote wolken erboven, en waar het pompen of verzuipen geblazen is, dag en nacht, en waar men overal de kleine molentjes ziet staan, de zogenaamde spinnekoppen, die Hollands kop boven water moeten houden. Hier moet men gaan kijken naar de droogmakerijen, naar de Beemster vooral, landschappelijk wel de mooiste droogmakerij die we hebben, drooggelegd in 1612 met de hulp van Leeghwater, die zijn omgeving al eerder verbaasd had doen staan door met een duikerklok onder water te gaan, daar wat peren te eten en een psalm te schrijven en toen weer naar boven te komen. De man die als teken van dank voor zijn Beemsterdrooglegging de gasten op het toen aangerichte feestmaal mocht bedienen. De grote rechthoeken van de Beemster (acht kilometer omtrek is ‘een kruis rond’) worden omzoomd door boomrijke wegen en bestaan uit weilanden, akkers en boomgaarden, en de stolpboerderijen zijn er bijzonder fraai en rijk. Van geheel andere aard is de Zaanstreek met de sombere en grandioze fabrieken. Mooi is deze streek niet te noemen, maar Fred Thomas moest bij het zien van de fabrieken altijd denken aan de paleizen van Benares aan de heilige stroom van India, en inderdaad heeft het silhouet van de Zaanstreek iets statigs, waarbij dan nog komt dat in de verborgen hoekjes, in de achttiende-eeuwse, vaak houten huisjes als miniatuurtjes, toch nog heel wat van
| |
| |
het echte ‘Holland’ te vinden is. Afgezien van Zaanstreek, droogmakerijen en in dit hoofdstuk verder niet te beschrijven kuststrook is er hier verder overal het groen en is er het water. En is er het vergezicht tot aan de horizon toe, bij Jisp en Landsmeer en Purmerland, de streek van de watertjes, sloten, dwarssloten, dwarsvaarten, bruggetjes en huisjes, de streek die sterk datgene heeft waaraan de overige Nederlanders denken zodra het woord ‘Holland’ valt.
Maar wanneer de kop van Noord-Holland mij zo aanspreekt, omdat ik hier als niet-Hollander het beeld van Holland krijg te zien, ligt dat minder aan het landschap dan aan de stadjes. Die Oudhollandse stadjes hier zijn werkelijk uniek en hoe meer men het buitenland kent, hoe meer men ze leert waarderen, de stadjes waar het water, altijd dat water, zo karakteristiek is en die door het water gemaakt zijn tot wat ze zijn, maar die daarnaast nog iets anders karakteristieks hebben: het feit, dat alles keurig op schaal is gebouwd. Wanneer men er wandelt, krijgt men een bepaald gevoel van rust over zich; alles hier is op maat gesneden.
Met die stadjes bedoel ik echter beslist niet plaatsen als Volendam, dat ik vroeger al eens ons nationaal misverstand heb genoemd. Anderen spreken, wat scherper, van onze nationale bedelpartij. Volendam is een mooi voorbeeld van een bepaalde evolutie in het toerisme, die ook elders is te zien, bijvoorbeeld bij de Rijn. Beroemde schrijvers hebben vroeger de Rijn uitbundig bezongen en Baedeker schreef er met oprecht enthousiasme zijn eerste reisgids over. Deze mensen logen niet en waren in hun loftuitingen volkomen eerlijk. Sinds hun tijd echter is de Rijn volkomen van karakter veranderd. Ze is vervuild, ze is toeristisch verkitscht, ze werd de streek van de valse romantiek en de namaakkastelen. Maar het merkwaardige is nu dat de nagalm van de vroegere - en toen terecht gegeven - roem bij het huidige toeristenpubliek is blijven hangen. Daarop speculeren de handige reclameschrijvers, die het publiek de geneugten van de Rijn met de vroegere romantische adjectieven voorschotelen, dat publiek suggererend dat ze de Rijn te zien krijgen met het karakter zoals dat destijds bezongen werd, en erin slagend om het publiek inderdaad naar de Rijn te lokken. Bij Mallorca, Capri en talloze andere streken heeft zich een dergelijke situatie voorgedaan. Nu is het wel zaak dat u me goed begrijpt. Wie werkelijk romantiek en rust en Duitse sfeer zoekt, kan in het algemeen beter naar andere gebieden dan de Rijn gaan. Maar wél moet naar de Rijn gaan degene die het niet zozeer om natuurschoon en dergelijke zaken te doen is, maar die het prettig vindt om op vakantie te midden van landgenoten te zijn die allemaal een vrolijke bui hebben, en die primair op reis gaat vanwege de gezelligheid. Ik trek dat laatste niet in het belachelijke en ik ga het
| |
| |
niet afraden, zeer beslist niét, maar het is wel nodig om de zaak duidelijk te stellen en het wordt eveneens tijd om in Nederland eens eerlijke voorlichting te geven en niet het reclameachtige geklets over zogenaamde mooie plekjes. Wie wil janplezieren gaat naar de Rijn, prima, uitstekend, des te beter blijven andere gebieden gereserveerd voor de echte natuurliefbebbers en stilteminnaars. Maar dan moet aan die laatsten ook duidelijk gezegd worden dat ze van de Rijn beter kunnen wegblijven en dat ze met een grote boog om Rüdesheim en dat soort pretplaatsen moeten heenrijden. Alleen zó de zaak duidelijk gesteld.
Deze uitweiding moge u mij om een dubbele reden verontschuldigen. Op de eerste plaats wordt dit boek nu eenmaal gelardeerd met wel méér opmerkingen die het toerisme in het algemeen betreffen, de vorm daarvan, de structuur, de evolutie en de voorlichting erover. U zult dat bij nalezing van enkele andere hoofdstukken wel bemerken. Maar op de tweede plaats kan het u nú duidelijk worden hoe men, naar ik meen, moet staan tegenover een plaats als Volendam, en Volendam niet alléén. Ook hier geldt, dat ik niets afraad en niets aanraad, want ieders smaak moet worden geëerbiedigd, maar dat de zaak wel duidelijk moet worden gesteld. Ik zei dat ik naar de kop van Noord-Holland ga, omdat ik er Holland wil zien zoals het faam gekregen heeft in de wereld. Maar dan blijkt dat Volendam niets typisch Hollands meer heeft en dat het precies zo van karakter veranderd is als de Rijn. Wie daarom drukte en commercie wil zien, moet beslist naar Volendam gaan, dat is leuk en dat is gezellig, maar laten we elkaar niet wijsmaken dat hier het echte Holland nog te zien is en dat we dáárom naar Volendam moeten gaan. Het karakteristieke Holland is er net zo weinig meer te zien als bijvoorbeeld op de Alkmaarse kaasmarkt en dergelijke instituten, waar de massa slechts naar toe gedirigeerd wordt in het belang van de plaatselijke middenstand.
Nee, dan krijgt u in bijvoorbeeld Durgerdam veel beter het echte Holland te zien; daar is het nog niet verkitscht. Daar zal de Brabander, de Geldersman, de Limburger of de buitenlander wél teleurgesteld worden wanneer hij, wat zijn goed recht is, op reis graag drukte en winkeltjes zoekt, maar niét wanneer hij op reis graag het Holland ziet dat zo totaal anders is dan zijn eigen streek. En het hoeft niet per se Durgerdam te zijn. Er zijn meer van die plaatsen, die allemaal heel fragiel zijn, heel breekbaar, net of ze allemaal gemaakt zijn van dat speelgoed met de rode en witte blokjes waar de kinderen huizen en torentjes mee bouwen. In Monnikendam bijvoorbeeld staat zo'n torentje en daar zitten ook nog ruitertjes in. Als het uur geslagen heeft, moet u wél vijf minuten wachten; draaien ze
| |
| |
dan nog niet, dan zitten ze vast. Nog een stadje met herinneringen aan de tweede gouden eeuw - de tweede, want in de eerste, de veertiende, telde westelijk Nederland nog niet mee - is Edam, dat zijn naam gaf aan de kaasbollen die over heel de wereld rollen. Leuker nog is Broek in Waterland, net een dorp van Roodkapje of Moeder de Gans. Het best kan ik nog zeggen een antiseptisch dorpje, natuurlijk weer met water, altijd dat water, in al die stadjes die dan wel geen wereldhistorie meer maken, maar die dan blijkbaar toch maar de Tachtigjarige Oorlog gewonnen hebben, wat je ook niet moet uitvlakken. Zoals ook in De Rijp, ook weer zo fris, winderig, lekker schoongewapperd en antiseptisch. En als u nu De Rijp kent, Broek in Waterland, Hoorn, Enkhuizen, Jisp, Watergang, Graft, Durgerdam, Schellinkhout en Middenbeemster, dán weet u wel wat klinkklare Noordhollandse stadjes en plaatsen zijn.
Laat ik nu wat praktische wenken geven voor een dagtrip naar deze streken. U zou dan moeten beginnen met de anwb-kaart Noord-Holland (schaal 1:100.000) aan te schaffen. Daarop kunt u dus, wat de landschappelijke zijden van de trip betreft, de Beemster aantekenen met de plaatsen Middenbeemster - nog zoals het in de zeventiende eeuw werd gebouwd; klein museum met herinneringen aan de schrijfster Betje Wolff - en Oosthuizen, het meest karakteristieke van de zogenaamde zeevangdorpen (dorpen die destijds tussen de zee en het - nu drooggelegde - meer lagen en het zeewater ‘opvingen’). U kunt met dit gebied en enkele aangrenzende ook kennismaken door de anwb-Koggenroute te rijden (tweeëntachtig kilometer), die is bewegwijzerd met de bekende zeshoekige bordjes. Een folder met kaart en beschrijving ervan is bij de anwb te krijgen. De honderdzevenendertig kilometer lange Hollands Noordenroute kunt u dan eveneens meenemen, al vind ik het berijden hiervan minder interessant dan van de Koggenroute. Hoe dan ook, behalve de Beemster zou op uw program kunnen staan de weg van Assendelft naar Krommenie, een typisch Hollandse weg, met over een lengte van zes kilometer ononderbroken de huisjes met de bruggetjes. Ten derde wijs ik op het gebied van Purmerland, Jisp en Landsmeer, eneveens echt Hollands en dus voor iemand uit de andere provincies erg markant. Op de genoemde kaart kunt u zelf wel de verbindingswegen ontdekken. Dat alles geldt ook voor de streek bij Durgerdam, Ransdorp met de scheve toren, Holysloot, misschien het meest idyllische Waterlandse dorp, alles direct benoorden Amsterdam en te bereiken over de Schellingwoudse brug. U vindt er een gebied van plassen, kreken, sloten, weiden, wind, riet en wolken, vlak bij
de hoofdstad. Verder wijs ik u op het noordelijker gelegen ‘rijk der duizend eilanden’, de doolhof
| |
| |
van sloten, watertjes en kooleilanden bij Broek op Langendijk; een gebied dat door de slechte economische omstandigheden over een jaar of tien wel veranderd zal zijn, maar dat zó typisch Hollands is, dat u het vóór die tijd toch gezien zou moeten hebben. En ten laatste: wie geïnteresseerd is in de trapbemaling (de groepen molens bij de droogmakerijen vielen uiteen in ‘gangen’, die het water naar elkaar maalden om zo het hoogteverschil tussen polder en boezem te overwinnen), kan aan de Noordervaart bij Schermerhorn nog een bewaard gebleven gang gaan bekijken. De streek hier is trouwens vanwege de diverse molens ook anderszins karakteristiek.
Na het landschap nu de plaatsen. In de Zaanstreek geef ik u in overweging om eerst naar de op werkdagen in bedrijf zijnde en te bezichtigen molen De Dood te gaan (bij de Julianabrug en het station Koog-Zaandijk). Daarna gaat u de brug over (uitzicht) en vindt links de Zaanse Schans, een klein openluchtmuseum met oude Zaanse huizen. Eventueel kunt u ook nog de Zaanlandse Oudheidkamer, het molenmuseum en de oliemolen De Pink bezoeken. Noteert u, ten tweede, Watergang als een der gaafste dorpen van Waterland, ten derde en ten vierde de plaatsen Durgerdam en Broek in Waterland, waarover ik hierboven al verteld heb. Noteert u ten vijfde Schellinkhout en ten zesde Graft met het sierlijke bakstenen raadhuisje. Het intieme De Rijp, ten zevende, is wel van essentieel belang voor wie een indruk wil krijgen van de kop van Noord-Holland. U vindt er een lief museumpje met scheepvaartcuriosa en een kerk met gebrandschilderde ramen en u kunt er tochten maken met een rondvaartbootje door het polderlandschap (boten van Heynes). Informeert u ook eens bij de vvv van Zaandam of de zaterdagse boottochten Zaandam - De Rijp vice versa doorgang vinden. Ten achtste tot en met ten elfde kunt u Edam, Monnikendam, Hoorn en Enkhuizen noteren. Edam bouwde op de plek waar een losgelaten stier zich liet vangen (en daarom zo excentrisch) een kerk met gebrandschilderde ramen die na die van Gouda misschien de mooiste van ons land zijn. Er staat natuurlijk de bekende Speeltoren met vlakbij de veel gefotografeerde Kwakelbrug. En in het museum op het Damplein, waarvan de kelder op het water drijft, vindt u herinneringen aan Trijntje Keizer, zeventien jaar oud en twee meter zeventig lang. Voor Enkhuizen is de tijd voorbij, dat de haringen bij miljoenen op de wallen kwamen afgezwommen. Binnen de muren is
de stad ineengeschrompeld, een soort pit met daarbuiten een lege bolster, de oneindigheid van Noord-Holland. En binnen die wallen vindt u een plaats die, als ik het zo mag uitdrukken, doorregen is van evenwichtige architectuur. Op de vraag wat er nu eigenlijk in Enkhuizen te zien is, antwoorden snuggere lieden vaak:‘Het Zuiderzeemuseum.’ Dat is natuurlijk onzin, want in Enkhuizen is primair
| |
| |
Enkhuizen te zien, de klinkklare Zuiderzeestad, waarin u wandelen moet. Wandelen, de auto is er taboe. Wandelen langs de Bocht, het Zuiderspui, de Wierdijk, het Spaanse Leger, de Westerstraat. En dan kunt u daarna een vergelijking maken met Hoorn, waar we maar moeten vergeten dat er een standbeeld staat voor een man, Jan Pieterszoon Coen, die we tegenwoordig liever zouden opsluiten, omdat hij per slot enkele duizenden mensen in koelen bloede liet vermoorden. U kunt zien dat Hoorn joyeuzer is dan Enkhuizen, maar minder statig, minder aristocratisch, meer een boerendeerne, terwijl Enkhuizen iets weg heeft van een jonkvrouw. Als u wilt weten welke plaats de Zuiderzee en heel de zeventiende eeuw gehad hebben in de historie van westelijk Nederland en hoe ze het gezicht hebben bepaald van Holland, dan moet u ook in Hoorn gaan wandelen, minstens langs de Grote Oost, de Slapersdijk, de Binnenluiendijk, de Oude Doelenkade, de Veermanskade, de Appelhaven.
Hoe kunt u de kinderen op een dagtrip naar de kop van Noord-Holland aan hun trekken laten komen? Al wat ik hierboven heb opgesomd kan ook voor hen interessant zijn, maar ik tip u nog enkele attracties: boottochten vanuit Hoorn en Enkhuizen, paling eten in de taveerne van het Zuiderzeemuseum in Enkhuizen, boottocht en koolveiling in Broek op Langendijk, natuurbad de Wilgenhoek in Middenbeemster, zwembaden in Landsmeer, Wijde Wormer, Edam, Purmerend en elders, en verder verwijs ik naar de hoofdstukken 1, 22 en 23. |
|