De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 354]
| |
No. 238. Den 5. February 1734. De Hollandsche Spectator.
Et tunicae manicas, & habent redimicula mitræ;
O vere; Phrygiæ; neque enim Phryges!Ga naar voetnoot1
virgil.
ONlangs hoorde ik een van de ervarentste natuurkundigen van ons land, en zelfs van onze eeuw, in een gezelschap betuigen, dat hy moeite had om te begrypen, hoe hy aan eene geringe verkoudheid kon geraakt zyn, vermids hy dagelyks zonder wind, reegen, en koude, te ontzien eenige uuren ging wandelen. Hen wierd door een vrouw, geenzins van verstand misgedeeld, geantwoord, dat zy zulks zeer wel dacht te begrypen, en dat, volgens haar oordeel, die onvoorzigtige wandelingen zelf de natuurlyke oorzaak van 's mans onpasselykheid moesten zyn. Hy had moeite haar van het tegendeel te overreden, schoon hy ten dien einde bewyzen aanwendde, die geenzins buiten het bereik van een gemeen begrip zweefden, en door ingewortelde vooroordeelen alleen in de weg tot overtuiging konden gestuit worden. Wat my aan [218] gaat, ik ben zo volkomen van dien wyzen mans gevoelen, dat ik niet alleen in myn dagelyks wandelen volharde, schoon door onverwagt kwaad weder overvallen, maar dat ik zelfs de minste zwarigheid niet maake, van in reegen en wind uit te gaan, om door noodige beweeging, en lighaams oefening myne gezondheid, en vlugheid tegens de nakende ouderdom, zo veel 't mogelyk is, te verdedigen. Ik vind my zelf daar zo wel by, dat ik aan 't zelve alleen vermein te moeten toeschryven, | |
[pagina 355]
| |
dat, niet tegenstaande myne zwakke gesteltenis, niemand my de jaaren toereekend die ik in der daad heb versleeten. Het gebeurde my onlangs in een van myne vertreedingen met een goed vriend, dat ik dicht by een van onze stadspoorten, daar het eenigzins guur woei, een vrouw voor my uit zag stappen, geheel in haar falyGa naar voetnoot1 ingewenteld. Het scheen aan een zeekere uitpuiling aan de eene zyde, dat ze iets onder dat dekkleed droeg, dog wanneer ik by haar was gekoomen, vernam ik dat het een jongen van zeeven of acht jaaren was, die naast haar ging, en die eerst met haar voorschoot, en daar boven, met haar Saei kleed, van 't hooft toe de voeten bedekt was. Zulks bemerkte ik wanneer het kind uitgelokt door de lust om te zien, wie al pratende hem voorby gingen, 't hooft uit zyn schuilhoek te voorschyn bragt, en, door 't vertoonen van een dikke kop, en de friste verw, ons als een leevendig afbeeldsel van de gezondheid zelv' voorkwam. Naauwlyks hadden wy dit paartje eenige schreeden achter ons gelaaten, of ik hoorde de goede sloof tegens den groven jongen zeggen, even eens als of ze t'zamen tusschen laakens en deekens waaren geleegen; kom lustig, keesje, kruip weer onder als een man; het waait zo koud. [219] Vermids die angstige moeder, of mogelyk grootje, door haare kleeding maar een gemeene Vrouw scheen te weezen, baarde haare buitensporige zorgvuldigheid my de grootste verwondering, want de ondervinding geeft ons aan de hand als een onbetwistbare zetregel, dat hoe ryker en magtiger doorgaans de menschen zyn, hoe meer achting zy voor zich zelf, en voor 't hunne hebben, en hoe meer werk zy maaken van hunne eigen persoon, en van al 't geen betrekking op hen heeft. 't Is derhalve gemakkelyk by het gedrag van die geringe vrouw af te neemen, wat eene naauwkeurige en vieze voorzorg fatsoenlyke en ryke Moeders voor haare teder geliefde wigten hier te land moeten dragen; Hoe verre men zyne denkbeelden aangaande dit voorwerp uitbreid, loopen ze nogtans weinig gevaar van de waarheid voorby te draaven. Niet alleen worden de arme schapen in hun eerste leevenstyd, onder doeken en windels bykans gesmoort, ('t geen de uitwaazeming zo noodzaakelyk vereischt voor de gezondheid moet stremmen, het bloed verdikken, | |
[pagina 356]
| |
de leeden stram in hunne beweeging maaken, en aldus de Engelsche ziekteGa naar voetnoot1 zo gemeen by der ryke luiden kinderen, neevens meenigvuldige andere kwaalen, veroorzaken;) Maar ook wanneer ze door een byzonder geluk de gevaarlyke gevolgen van die kwalyk bestierde zorgvuldigheid ontworsteld zyn, en zig in staat bevinden van alleen te loopen, volhard men in de zelve met eene ingespanne aandagt, en naauwlyks weet men wat te verzinnen, om de wigten te koesteren, en warm te houden; Wat al onderkousjes, broekjes, fyteltjes,Ga naar voetnoot2 japonnetjes, worden ten dien einde aangewend; 't Minste windje, dat 'er waait, mag het kind de neus niet [220] buiten het vertrek van de Minne steeken, en 't word wel hartelyk bekeeven, zo het onderstaat, zulks te waagen. Is Mamaatjes hart mannelyk genoeg, om schoon de zomer voorby is, het teer lammetje naar school te zenden, het word van onder tot booven gekleed als een uyen; De handjes en poeteltjesGa naar voetnoot3 moeten eerst wel ter deeg gewermt worden; het word wel ernstig gewaarschouwt zyn handschoentjes tog niet uit te trekken; De borst word met een half hemdje bedekt, op dat 'er het minste lugje niet in zou sluipen; het bonnetjeGa naar voetnoot4 word over de ooren getrokken, want uit het verzuim van zulks, ontstaat de meeste verkoudheid; en daarom moet het mutsje met een keelbandje worden vast gemaakt, om het kind te beletten, aan zyn gebroeid bolletje wat lucht te geeven. Aldus ingepakt word het nog in een manteltje gewonnen,Ga naar voetnoot5 en of 'er nog iets aan mocht haperen, word het, zo de ouders daar toe in staat zyn, nog in een slee met gesloote glaazen geplaatst, om tusschen 't zelve en de lucht alle mogelyke gemeenzaamheid af te snyden. Hoewel die schadelyke zorgvuldigheid met de jaaren der kinderen ee- | |
[pagina 357]
| |
nigzins vermindert, om dat het onmooglyk anders kan weezen, zo blyft 'er nog genoeg van over, om 'er een reedelyk mensch van te doen walgen. Een jonge van twaalf of veertien jaar kan in de geringste koude niet uitgaan, zonder van Mamaas weegen twintig ondervragingen, en waarschuwingen te moeten ondergaan. Dat je liever t'huis bleef, kind, 't is zo een scherpe noorde wind, je zult waarlyk verkouwen. Is je das ook wel ter deeg om je hals? kom eens hier by me, laat Mama hem eens schikken, zo als hy weezen moet; Je hemd-rokGa naar voetnoot1 zal wel behoorlyk toegeknoopt zyn, denk ik, en ik hoop immers, dat je je [221] wolle onderkoussen niet zult vergeeten hebben aan te trekken; je weet, hoe gaauw dat je het weg hebt, en dat je onlangs meer dan als veertien dagen in huis hebt moeten blyven, en hoe mager zulks u heeft aangestaan. Ik heb hondert maal gehoort, dat diergelyk teemen van de Vrouwen zig zelf uitstrekte tot aan haare teedergeliefde mans die gehouden waaren, eer ze zig op straat konden begeeven, zig aan zo eene naauwkeurige visitatie, te onderwerpen. Poogt gy met reeden een Vrouw, anderzins niet onverstandig, van die angstvallige dweepery omtrent haar kroost af te leiden, ze zal bekennen, dat je in den grond juist geen ongelyk hebt; Maar, je zoud het je leeven niet gelooven; myn kinderen zyn niet als anderen; zo dra als myn Jantje den hoed maar op straat in dit weêr afneemt, zal hy een koude vatten, en hoewel ik hem schoenen met luiksche zoolen, en kurk 'er tusschen heb laaten maaken, zal hy geen half kwartier de natte straat betreeden of hy krygt COLIQUEN,Ga naar voetnoot2 dat ik denk dat hy 'er mee heen zal gaan. Daar en twyfel ik in het geringste niet aan, myn zoete moedertje, het kan onmooglyk anders gaan, en zo gy maar in uwe laffe voorzorg volhard, zal het hoe langer hoe erger worden. Je kinderen zyn tegenwoordig niet als anderen; dat is onweederspreekelyk; Dog 't is uw eige schuld, en geenzins te wyten aan de natuur, die dezelven niet weeker en teerer als anderen heeft ter waereld gebracht; Hun lichaam is gelyk dat van de grootste boeren-kinderen een t' zamenstelsel van zenuwen, muskelen,Ga naar voetnoot3 bloedvaten, vleesch, vel en been, en 't is voornamentlyk de gewoonte die dit alles laf en week maakt, of aan | |
[pagina 358]
| |
't zelve hardheid en kracht byzet. Ik weet wel dat deeze re[222 ]gel aan eenige exceptien onderheevig is; dat alle de kinderen met de zelfde gezondheid en goede gesteltenis niet gebooren worden, en dat 'er dienvolgens in der zelver opqueeking, inzonderheid in het begin van hun leeven, eene onderscheide methode moet waargenoomen worden; Dog die uitzonderingen zyn niet zeer meenigvuldig, en alle uwe kinderen, jongens, zo wel als meisjes, hoe fris en sterk, worden met de zelfde verderfelyk lafheid opgetrokken, die in hun ligchaam een zitplaats, als met voorbedachten raad, toebereid voor allerlei kwalen en ongemakken. Dit is het niet alleen; De verwyftheid, die in 't lighaam als geplant word, slaat over tot aan de ziel, die aan 't zelve zo naauw verknogt is, en ontrukt haar alle de natuurlyke kracht en manlykheid. Hier by komt het toe, dat 'er mogelyk geen stad ter waereld is, naar proportie van de grootheid, die zo krielt als deeze, van wittebroodskinderen, janhennen, en gorttelders.Ga naar voetnoot1 Ik heb zelfs bespeurt onder 't gemeene Manvolk, 't welk geringe waar en snoepery langs de straaten gaat veilen, dat deszelfs teemend geschreeuw zo gelyk is met dat van 't vrouwvolk van 't zelfde soort, dat 'er naauwelyks onderscheid tusschen is te maaken, en dat het zelve, wat aangaat met de armen in de zyde, en met een schuddende kop, te kyven en te schelden, de vuilaardigste en op die kunst afgerigtste appel en viswyven geen hair breed behoeven te wyken. Indien onze teerhartige Vrouwtjes de oogen wilden openen, om met de uiterste baarblykelykheid te zien, dat niets de kinderen meer verzwakt, als de zelven naauwkeuriglyk van alle kanten te bebolwerken, en niets dezelven zo [223] krachtdadig versterkt, als hen voor den gevreesden vyand bloot en oopen te leggen, ze behoefden haare aandacht maar onpartydig te leenen aan de lichaamlyke opvoeding, die in een nabuurig Koninkryk in zwang gaat. De gemeene jongens, die 'er uitzien als of ze uit een dyk gehouwen waaren, ziet men aldaar zelfs in guur weeder langs de straat loopen met het lighaam van vooren open, en met de blote kop, die zomtyds nog geschooren is, waar door de zelve zo hard word, dat de stokslagen, waar meede zy zig onderling, zelfs al speelende, te keer gaan, 'er op afstuiten, als op een aanbeeld. Kinderen van fatsoen, in hunne eerste jeugd zelfs, gaan zo op straat als in huis met de borst bloot, en met het hooft | |
[pagina 359]
| |
ontdekt, of wel gedekt met een dun zyde mutsje, dat de ooren bloot laat; 't Geen nog meer aanmerking verdiend is, dat de teederste opgevoede juffers in de felste winters, naauwlyks in 't minste, anders gekleed gaan als in 't warmste van de zomer, niets ter waareld weetende van borstrokken en mouwtjes, en zig geenzins wapenende tegens de vieze uitwerking der stooven, welkers gebruik zy versmaden, raadzamer achtende, wanneer zy koud zyn, zig rustig by een goed vuur te plaatsen, of by helder weêr, door 't wandelen met een steevige tred, die van een wakker kaerel naauwlyks kan bygehouden worden, zich te verwarmen. Dog men hoeft naar Engeland niet over te steeken om dusdanige staaltjes van heilzame lichaams verharding te ontdekken; Het bygeleege Gelderland leevert de zelven in overvloed uit. Ik zal niet spreeken van de boere jongens, die men by de hutten, met menigte, dikwils meer als half naakt, onder malkander in het zand ziet kruipen en rollen, en daar door tot mannen opgroeien die zich verbeelden, dat men de gek met hun steekt, wanneer men hun vertelt, dat 'er zulke dingen als zinkingenGa naar voetnoot1, hoofd- en tantpyn in de waereld zyn. 't Is van den verheevensten adel, dat ik hier gewag meen te maken; inzonderheid, van die zig ten platten lande ophoud. Aldaar ziet men niet alleen, aan de wichten van kindsbeen af toegelaaten alles wat eerbaar is te nuttigen, in[224]dien 'er hun lust maar toe strekt, om aldus by tyds de maag gemeenzaam met allerlei spys, en zelfs met de hardste en ruwste te maaken, maar zelfs dat men ze laat in de lucht loopen, zo wel freuleins als jonkers, zo dikwils ze het goedvinden, en de kou tot een remedie voor de verkoudheid te gebruiken. Krygen de zoons wat meer jaaren en kracht, men gunt hun in den ouderdom, dat onze jongens zich nog niet alleen kunnen kleeden, het vermaak van gansche daagen lang, met de snaphaanGa naar voetnoot2 op den arm, en een stuk grof eeten in de knapzak, in hagel, sneeuw, wind en reegen op de jacht te loopen; en zulks niet nu en dan, maar zo lang als de jachttyd duurt, waar door hunne lichamen allengskens in hardigheid, yzer en staal evenaaren, en tot het uitstaan van alle de ongemakken van den oorlog, in de welke dat volk geen ander ter waereld, in eenig opzicht hoeft te wyken, bekwaam | |
[pagina 360]
| |
worden. Men zoekt alhier een uitvlugt met te beweeren, dat vermids de aard der ouderen tot de kinderen overgaat, zo eene harde opvoeding by ons niet op zou neemen, schoon ze gelukt omtrent het kroost van harder, en sterker volkeren. Daar kan wel iets aan weezen; Dog ik geloof dat het weinig om 't lyf heeft; wie weet niet dat dikwils van teere, en laffe ouders robuuste kinderen voortkoomen; gelyk zwakke en ziekelyke wichten van harde en sterke Vaders en Moeders? Wie is onbewust dat niet zelden kinderen die met een teedere constitutie ter waereld komen, door lichaams oefening en gewoonte aan ongemak, tot mannen als leeuwen opwassen? De tegengeworpe onderstelling behoorde derhalve weinig indruk op verstandige gemoederen te maaken; te meer om dat, zo lang de zelve stand zal houden, men volstrekt zal moeten wanhoopen, dat ooit, onder ons, van harder en sterker ouders, robuuster en rustiger kroost zal worden voortgeteeld. [225] |
|