De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 335]
| |
No. 235. Den 25. January 1734. De Hollandsche Spectator.
Haud facile est, aequa, commoda, mente, pati.Ga naar voetnoot1
ovid.
Heer Spectator,
IK moet UE. bekennen, dat veele verstandige luiden van ons geloof, geen geringer smaak vinden, dan die van andere gezintes, in uw werk, hoewel wy 'er nu en dan al een wakkere streek in het voorbygaan krygen. Wy zien inzonderheid, met vermaak, dat gy tot ons de Christelyke verdraagzaamheid uitstrekt, en onze meede-ingezeetenen tracht te overtuigen, dat wy neevens hen, ons als goede en getrouwe onderdanen, van onze wettige overheid, poogen te draagen. Dog vermids gy u het regt aanmatigt, van al 't geen, dat zo wel in leer, als in zeeden, met uwe concepten niet overeenkomt, te veroordeelen, denk ik ook de vryheid te hebben van u te berispen, wanneer gy het oogenschynlyk verdiend. Hoe onpartydig gy u ook tracht voor te doen, hebt gy ook uwe vooringenoomenheid, en vooroordeelen, zo wel als een ander, en dit hebt gy duidelyk getoont wanneer gy onlangs zo breed hebt opgegeeven,Ga naar voetnoot* van de Emigranten, welkers gewaande bekeering gy uwe lee[194]zeren wilt doen aanmerken, als een hemelsch wonderwerk strekkende, naar alle waarschynlykheid, om het wankelend, en bouvallig gevaarte van het Protestantendom te ondersteunen, en t'allen | |
[pagina 336]
| |
zyden uit te zetten Ik zal met zommigen van onze geestelyken, door groter iever dan oordeel bestiert, niet uitschreeuwen, dat het verhuisde volk maar uit een party ruicht,Ga naar voetnoot1 vagabonden en booswichten bestaat, die aan de verfoeilykste ketteryen, en zelfs aan tooverkonst en duiveldienst onderheevig zyn, diergelyke praat, waar van het gemakkelyk is de ongegrondheid te ontdekken, is meer geschikt om de beste zaak verdacht te maken dan dezelve eenig steunzel by te zetten; Dog op goede berichten, die u zeekerlyk, ten minste jegenswoordig, niet onbekend kunnen zyn, durf ik beweeren dat naar alle waarschynelykheid, de Religie het voornaamste beginsel van dier menschen verhuizing geenzins weezen kan. Luiden van aanzien zelfs onder uwe geloofgenooten, die met dat kwans wys bekeerde volk hebben omgegaan, en die van 't zelve wonderen van deugd en heiligheid hadden verwacht, betuigen eenparig dat ze t'eenemaal in hun hoop zyn te loor gesteld. Die fraye Emigranten schynen eer den eerbied, dan de dwinglandy ontweeken te zyn, en min de vryheid van geweeten, dan de onafhankelykheid aangaande de wetten in vreemde landen gezogt te hebben. Men heeft ze doorgaans bevonden liefhebbers van weelde, en leedigheid, ongezeggelyk, halsstarrig, wispeltuurig, onbewust wat ze zelf willen of niet, nooit voldaan, en altyd naar verandering haakende, zonder te spreeken van niet weinigen, die zig in sterken drank verloopen, en zig met hoerery, en zelf met overspel, bezoetelen. Voeg daar by tot een teeken dat de Gods[195]dienst dien dwaalenden hoop niet sterk om 't hart geslagen moet zyn; dat heele troepen bedrogen in hunne meening van hier een Luilekkerland te vinden, het schaamteloos besluit hebben genomen van weeder te vertrekken, 't zy na hun mager Vaderland, 't zy naar andere gewesten, en dat men onderricht is dat eenige in Roomsgezinde Landen in 't openbaar hunne nieuwe gevoelens hebben afgezworen. Hoe fray gy die zaak hebt weten op te schikken, blykt myns oordeels, door het aangetoonde met de uiterste klaarheid, dat uw gansch gebouw zyn grondslag berooft plotseling ter neer stort, en de hoop waar meede gy uwe gezinte gestreeldt hebt, t'eenemaal moet verdwynen, ja, zelfs moet veranderen in een volslage wanhoop van ooit onze welgevestigde Kerk, die, volgens uw eige zeggen, dagelyks zig versterkt, en uitbreid, booven het hooft te wassen, en zig te onderwerpen. Ik hoop, en ik durf eenigzins van uw reedelykheid verwagten, dat de kwade uitslag van uwe streelende gedach- | |
[pagina 337]
| |
ten in dit opzicht u aanleiding zal geeven, om de oude onveranderlyke waarheid in de schoot van de bestendige Moederkerk te zoeken; zy zou zulks voor groter winst houden, dan uw gezinte zig van de Saltsburgers met grond kan belooven, en het zoude een zeer gevoelige vergenoeging geeven aan my, die met een oprechte achting ben.
U E dienstbereide Dienaar, Catholicus Fidens. [196]
Voor eerst verwonder ik my ten hoogste, weegens den lof die de Heer Catholicus goedvind my te geeven over myne verdraagzaamheid, die hy derhalven moet aanzien als iets prysselyks, daar hy, zo hy wel van de gronden van zyne Religie is onderricht, noodwendig weeten moet, dat het al te bestendig gevoelen van zyne bestendige Moederkerk, is dat men de dwaalenden, tot het omhelzen van het zo gezegt algemeen Geloof, wanneer de overreeding te kort schiet, met geweld, magt en zelfs uit een beginsel van Christelyke liefde, moet dwingen. Ik ben wel bewust, dat ze met één beweert dat die heerschappy over het geweeten als een voorrecht van de rechtzinnigheid alleen moet aangemerkt worden. Een verbaazende stelling zeekerlyk, die de geweldenary met de waarheid verbind, terwyl ze de zagtmoedigheid met de dwaling en kettery t'zamenkeetend! Dog men sta eens toe dat dusdanige koppeling niet aan de baarblykelykste ongerymdheid onderheevig zy; wat ysselyke gevolgen zou gemelte stelling niet naar zig sleepen, in geval ze van alle de Christenen wierd toegestemt? Immers kan men zonder eene volstrekte buitensporigheid zig niet verbeelden, dat een secte, welke het ook zy, zig, met voorbedagten raad, in kettery zal werpen, en gevoelens aankleeven, van welkers rechtzinnigheid zy niet denkt verzeekert te zyn. Indien derhalven de waarheid het recht tot vervolging geeft, zo moet noodwendig ieder gezinte die de waarheid aan haare zyde vermeint te zyn, volgens myne onderstelling zig gerechtigt en verpligt oordeelen, zo dra het haar aan de macht niet ontbreekt, alle de andere gezintes onder het juk van haare stellingen, zelfs met gewelt te doen buigen. Aldus zou het gan[197]sche aardryk wel haast in een plaats van verwoesting, en in een algemeen moordhol veranderen. Zo een Roomsgezinde, die door een Protestants Vorst met conscientie-dwang gedreigt wierd, hem te gemoet dorst voeren, dat aan Catholyke Mogentheden en | |
[pagina 338]
| |
niet aan Protestantsche het recht van vervolging toekomt, om dat de waarheid aan de eersten, en niet aan de laatste in eigendom toebehoort, hy zou gewis tot antwoord krygen, dat hy grovelyk mistast, en dat hy met een onbetwistbaar recht zal vervolgt worden, vermids baarblykelyk de Rechtzinnigheid tegen, en geenzins voor hem is. Alle de gezintes zullen op den zelfden grond de zelfde redeneering en de zelfde behandelingen vestigen, en dit geschil kan onmoogelyk beslist worden ten zy door de tussenkomst van eene onfeylbaarheid, die zig krachtdadig in die hoedanigheid van alle de feiten zal doen erkennen. Om tot de zaak te koomen zal ik openhartig belyden, dat ik door Protestanten, anderzins niet misgedeelt van oordeel, de tegengeworpe taal aangaande de Emigranten meer dan eens heb hooren voeren; Dog tot myne uiterste verwondering wegens de algemeene onkunde der menschen, aangaande hunne eige aangeboore gesteldheid. In plaats van een bende van menschen van de zelfde beweeging, als anderen, heeft men een' verzameling van heiligen te gemoet gezien, welkers gansch gedrag ons tot eene geduurig vloeiende bron van stigting zou strekken. Hier door is het gebeurt, wanneer men hen van naarby gezien, en hunne onvolmaaktheid ondervonden heeft, dat, volgens de gemeene loop van het menschelyk oordeel, de gedachten die verre booven de weezentlyke waarde van dat volk zig hadden verheven, beneeden gemelte waarde gezonken zyn, en dat men van de kwaa[198]den, het middelslag, en de goeden een en 't zelfde denkbeeld heeft gevormt 't Is onweederspreekelyk, dat men in alle de merkwaardige revolutien in de Godsdienst de zelfde omstandigheden bespeurt heeft en noodwendig, volgens der menschen aard, heeft moeten bespeuren. Dat onder een gansche meenigte, die zich onderwind openbaare professie te doen van een Religie strydig met die van den Souverain, en zich daar door aan de vervolging bloot steldt, driederhande slag van menschen gevonden worden. De slegtsten zyn min gedreeven door yver voor de Godsdienst, die hun in 't generaal onverschillig of hatelyk is, dan door liefde tot nieuwigheid, door oproerzugt, en neiging, om zich voor de strengheid der wetten te beveyligen, en aan hunne baldadigheid en vuile driften den lossen toom te vieren. Aldus heeft men onder de eerste Christenen gezien God vergeete menschen, die het Jodendom alleen scheenen verlaaten te hebben, om de Godsdienst in 't algemeen, door de verfoejelykste leerstukken te ondermynen. Aldus heeft men onder de eerste Protestanten belhamels van twee- | |
[pagina 339]
| |
spalt, en geweldenary gevonden, die, met den blinden iever van anderen door de ondragelyke verdrukking hunne eige reeden ontrukt, hun voordeel doende, de zelven hebben aangehitst tot de onchristelyke beeldestormery, tot het plunderen van Kerken en Kloosters, en tot het moorddadig mishandelen der Geestelyken; gruweldaden, die op het kragtdadigste den spoedigen voortgang der hervorming bynaar gestuit hadden. Het tweede soort bestaat uit luiden, die onder bykans alle de secten de grootste meenigte uitmaken, en zig verbeelden, dat het voornaamste stuk der Godsdienst in de rechtzinnigheid van 't geloof bestaat, en dat op de zeeden voor de Goddelyke [199] vierschaar juist zo naauw geen acht genoomen word. Deezen weezentlyk overtuigt van de waarheid der leere die ze omhelzen, of blyven aankleeven, vinden kragts genoeg in hun boezen, om goed, Vaderland, vrinden, en alle de dierbaarste waareldsche belangen aan de Godsdienst op te offeren, dog trots op deeze heldendaad schynen ze zig wys te willen maken dat ze door dezelve een' volkome kwytschelding aangaande alle andere pligten verworven hebben, en hun gedrag is goed of kwaad, naar mate 't zelve door een gelukkige of ongelukkige inborst bestierd word. Het laatste slag eindelyk begrypt, dat de kennisse der waarheid onnut, en zelfs schandelyk is, zo ze in de reeden alleen blyft hangen, en in de inwendige ziels gestalte geen wezentlyke verandering uitwerkt. Deezen zo lang als ze onder de onderdrukking zugten vertoonen zig als doorluchtige voorbeelden van zelfverloochening, en ingetooge heiligheid; De weederwaardigheden en rampen, die hen omringen, verplichten hen, berooft van alle uiterlyke troost en belangen, geheel en al zig in zig zelf te besluiten, en hun eenige vermaak en vergenoeging in den boezem der Godvrucht, en in het stipt waarneemen van alle hunne pligten te zoeken. Hunne gansche aandacht van alle andere voorwerpen afgetrokken, en in het binnenste van hun eige ziel van alle kanten t'zamen gedrongen, besteed alle zyn poging omtrent de bevordering van dit voortreffelyk werk, en heeft geen stipt tyds over om aan de driften gehoor te geven. De zelven zyn nogtans geenzins leevenloos, dog als ter needer gedrukt door den last der vervolging zyn ze onbekwaam hunne werkzaamheid te oefenen. Men kan de zelven vergelyken by een springveer, die door gewelt of gewigt ingehouden, naar mate de zelven verminderen, zig by trappen uitzet, en zyne voorige kragt en beweeging weder magtigt word. Even eens is het gesteld met Godvrugtige luiden, die eenigen tyd onder den last der verdrukking gezugt hebben, en | |
[pagina 340]
| |
daar van verlost beginnen adem te haalen. Hunne oplettendheid eertyds geheel en al verknogt aan 't werk hunner heiligmaaking en aan hunne innigste ziels[200]belangen, verliest by trappen haare waakzaamheid, en breid zig meer en meer uit tot uitwendige voorwerpen. De lang besloote driften kunnen zelf met een verdubbeld gewelt uitbarsten, de ziel overvallen, als of ze hunne schade weeder wilden inhaalen, en tot ergerlyke overtreedingen vervoeren zelfs die geenen, die mogelyk weinig tyd te vooren manmoedig de pynelykste marteldood zouden hebben onder de oogen gezien. Het zou ten uiterste liefdeloos zyn dusdanige vervolgelingen te verdenken van huichelary, of gebrek van waare Godvrugt; De boom der verdorvenheid valt niet met eene slag. Terwyl men beezig is met den zelven ter needer te houwen word men zomtyds door de afvallende takken overstort en gekwetst. Eene volstandige en zig zelf altyd gelyk zynde heiligheid, in 's menschen ziel is geenzins de ordinaire uitwerking van Gods geest; 't Is niet alleen met een geduurig voor-uitloopen, maar ook met struikelen, en weeder opstaan, dat men de loopbaan der deugd voleindigt. Het zy my geoorlooft hier aan te merken dat de kwaade zeeden in eenigen bemerkt, en waarschynelyk, den ganschen hoop aangewreeven, ten grooten deelen zyn oorsprong kunnen hebben uit de onvoorzigtelyk aangewende meedogendheid van onze teerhartige Landaard. 't Is zeeker dat die luide met ope arme van liefde moeste ontfangen worden, dog die liefde moest t' hunnen besten, wyzelyker bestierdt zyn geweest; Men heeft hen met giften overlaaden, en te plotzelyk hunne gewoone elende in weelde, voor de waakzaamsten zelf zo gevaarlyk, verandert. Tot zwaaren arbeid gewoon zyn ze in een langduurige leedigheid aan de bestorming hunner passien blootgesteld. De voorzigtigste liefdadigheid omtrent zulke luiden zou myns bedunkens hier in bestaan, dat men ieder, naar zyne vermogens, zonder hem tyd te geven, van de verderfelyke leedigheid te smaaken, aanstonds werk verschafte, en om hun naarstigheid aan te moedigen, het loon met de nieverheid evenmatig tracht te maken; Wie kan twyfelen of ze zouden volkomen te vrede zyn, met zig te zien op de zelfde voet gestelt met 's Lands natuurlyke ingezeetenen, die zig vergenoegt houden, wanneer ze geleegendheid hebben, om met werken eerlyk aan de kost te komen. [201] |