De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 327]
| |
No. 234. Den 22. January 1734. De Hollandsche Spectator.
Et recte, & tempore suo peperit.Ga naar voetnoot1
terent. in Hecyra.
IN de voorleden week ging ik by geval voorby het huis van myne goede vrinden, die over een maand of vier zo wel in hun schik waren met het Peetschap, dat hun opgedragen was door hunnen Neef, den Heer Schepen der stad... waar van ik in den Spectator No. 196. verslag gedaan heb aan den Leezer. Naauwlyks was ik eenige voetstappen verder, of ik wierd gehemd,Ga naar voetnoot2 en my omkeerende, bevond ik dat myn oude vriend het op my gemunt hadt. Zyn eerste aanspraak was: waarmede hy my van zyn huis hadt afgeschrikt, dewyl ik, in zo langen tyd geen' voet daar in gezet hebbende, nu nog geen' den minsten lust scheen te hebben om hem met myn bezoek te vereeren. Hier op verschoonde ik myn lang achterblyven met by te brengen dat ik zedert veel buiten de stad geweest; en voor het tegenwoordige van gedachten was een visite te geeven aan een Juffer van myne ken[186]nis, die ik gehoord had dat daags te voren hier by iemand van haare vrienden was komen logeeren: daar by voegende, dat ik, om te toonen dat ik geen Bagyn ten zynen huize had zien geeszelen,Ga naar voetnoot3 dat bezoek op zou schorten, en, zo 't hem gelegen kwam, dien avond by hem doorbrengen. Hy geleek hier wonder wel meê te vreden; betuigende dat het hem vooral aangenaam was, wyl hy, zyne vrouw noch by haar' Neef, den Heer Sche- | |
[pagina 328]
| |
pen... gelaaten hebbende, voor een' onbesturven weduwnaar kon gehouden worden. Hier op viel ik in: dan is mevrouw uw Nicht alreeds bevallen? wat heeft zy toch jongs? is het naar uw, of naar uw Echtgenoots wensch, of naar myn voorspelling gelukt? Noch naar uw voorspelling (gaf hy ten antwoord) noch naar myn' wensch; want, wat zal ik zeggen, 't is maar een meisje, en myn Jesje is 'er zo meê opgehemeld, dat ik geloof dat zy daar noch wel blyven zal tot dat het kind in de kleêren gesteeken wordt. Maar wy kunnen daar van met meer gemakt in huis en onder een pypje praaten, als hier op straat. Hier op traden wy binnen, en de goede oude man, die thans geen tegenspreeken van zyn wyfje te duchten hadt, verklaarde zich openhartig dat hy wel om een lief ding hadt mogen lyden, dat, of ik, die Tweelingen, ieder van een byzondere Sexe, aan de aanstaande kraamvrouw hadt toegewenscht, of hy, die garen een jongen Neef gekregen hadt, in onze meening niet waren bedrogen geweest. Is het anders niet, zeide ik: voor my, ik zal dat ligt verzetten kunnen, dit behoorde gy ook te doen; wyl het zaaken zyn niet alleen buiten onze, maar zelf buiten der ouderen magt, om daar in altoos naar onze keur te slaagen: behalven dat [187] uw vrouwtje nu mogelyk voor het overige van haar leven van een' vrolyker en vergenoegder geest zal zyn, en u dus vry vriendelyker behandelen, dan ze anders gedaan zou hebben; wyl ze zeer gesteld scheen om haar' voornaam in haar geslacht vereeuwigd te zien. Hy grimlachtte, en gaf genoegzaam te kennen dat ik zyn liefstens humeur al vry wel doorgrond had, en dat hy zich als een man gedraagen zou, die de zwakke vaten wel iets wilde inschikken,Ga naar voetnoot1 hoopende dat myne voorspelling van zyn vrouws genoegen beter dan myn eerste uit mogt vallen. Daar is geen twyfel aan, hervatten ik (ruim zo veel om den man in een goede luim en op zyn praatstoel te brengen, dan uit een gewisse overtuiging) wat my dunkt ik zie mejuffer uwe beminde de kruiken reeds bestellen, en overleggen door wie de kleeren voor de jonggeboorne zullen gemaakt, worden: en zo gy aan haar schryft, vergeet toch niet in uwen brief te melden dat ik gehoord heb dat 'er niemand in den Haag is die het | |
[pagina 329]
| |
De zorgen voor de jonggeborene.
| |
[pagina 330]
| |
de Engelsche Juffer Graham uit de hand zal neemen. Ha! ha! borst hy uit, gy zoekt in haar goede gratie te staan met te toonen, dat gy voor haar lieve popje zulk een zorg draagt. Gy zoudt niet gelooven kunnen hoe breed zy t'er meê op heeft. Ik ben verzekerd dat het haar spyd dat zy geen hoop heeft by haar leven haar juweelen door haar Nichtje te zien draagen. Wat hebben ze het drok, die wyfjes, als 'er zo een kindje moet opgeschikt worden! ik heb het op den dag van het doopen eerst recht gezien, en kan u verklaaren dat het 'er over heen gaat, Myn Heer. De Kraamvrouw moest meê telkens het hooft uit de [188] Lit d'Ange steeken. Ja niet een flepjeGa naar voetnoot1 of een mutsje mogt het kleutertje opgezet worden, of het moest door haar handen gaan. Het was niet om te harden, zo lydig waren ze in de weer, dat 'er toch niets aan haperen mogt. Het was geduurig: Nou Baaker, pas toch op, dat het kind hebbelyk voor den dag kome, en dat wy 'er geen schande van hebben mogen. Voeg hier by al de bezorgdheid die de sloof nam over de maaltyd, die 'er stond gegeeven te worden aan de beste en naaste vrienden: en denk dan eens of het te verwonderen is dat Nichtje daags daar aan, door al dat woelen, een zwaare koorts op den hals kreeg, daar ze ter naauwer nood binnen veertien dagen van is hersteld geworden. Het begon 'er al zuur uit te zien: en dat komt 'er van, als de Kraamvrouwtjes zich niet laag genoeg houden. Zo Myn Heer! vroeg ik: is 'er dan zulken grooten maaltyd geweest? Zou het niet! kreeg ik tot bescheid: 't was dubbeld en dwars van alles opgehoopt, en myn vrouwtje en ik zaten, als de hoofdpersonaadjen van deeze staatelyke Comedie, in het midden van luiden van den allereersten rang. Onze gezondheden wierden ook de eerste gedronken: en onder anderen was 'er een jong Heer, die het gezelschap verraste met een Geboortedicht op de jonge spruit, waar in men meer zyn goed hart dan zyn grooten geest kon bemerken, en wy geen klein deel hadden aan de loftuitingen daar het mede opgepropt was. Dit lokte een der andere gasten uit, om het gezelschap ook een Vaars voor te leezen, dat hem voor een dag of vier door iemand van zyn kennis medegedeeld, en over eenige jaaren op de geboorte van een' eersten Zoon was gemaakt. [189] Het beviel my niet kwalyk; derhalven verzocht ik 'er een Copy van, die ik u tot tydverdryf zal laaten leezen. Hier op haalde hy het van zyn comptoir, en ik verzocht ook dat ik het | |
[pagina 331]
| |
uit mogt schryven, en gelyk hy my zulks toestondt, zal ik het den Leezer niet onthouden; denkende dat de Autheur daar mede wel te vrede zal zyn; wyl het een teken is dat ik het der uitgeeving niet onwaardig acht: te meer, dewyl ik de naamen der perzoonen, aan wie het opgedraagen is, en dien van den Maaker, niet ontdekken zal.
Het luid als volgt: WAt tyding kreeg ik daar! Wie had zulks durven hoopen?
Voor 't eerst een Zoon! Myn Heer, het is een meesterstuk!
Een ander zou 't misschien uit wangunst anders doopen:
En geeven 't op zyn best den naam van groot geluk.
Maar laat het zyn zo 't wil, wat kan het u verscheelen?
Het is 'er vast, en gy zyt blyde met het wicht.
Het is geen wonder ook: men zou het immers steelen.
Elk roept: ei lieve zie! het is Papaas gezicht!
De Vroêmoer,Ga naar voetnoot1 ô dat volk kan meer dan kinderhaalen,
Heeft mooglyk al voorspeld (of anders is ze mal,
En kent haar voordeel niet, waarin ze zelden dwaalen)
Dat deze jonge Spruit een blyver weezen zal.
Een blyver! dat 's een woord! Zo 't nu de Schikgodinnen
Slechts eens zyn, naar myn' wensch, met juffrouw Kaatjemoêr,Ga naar voetnoot2
Zo zullen ze op heur wiel een reeks van jaaren spinnen:
Dan koomt 'er in geen eeuw een knipschaar aan zyn snoer.
Want Edelmogend Heer, gy weet wel dat het wenschen
Van zulk een volk als ik, oprechte en vroome liên,
Veel by de Goôn vermag: waar 't ook zo by de menschen,
Gy zoud in korten tyd ons meede op 't kussen zien.
Dat dunkt my staat zo fraai. Daar zou ik eerst braveeren: [190]
Regt anders dan Myn Heer, die zonder hovaardy
Met burgers buiten rang gemeenzaam durft verkeeren.
'k Zou toonen dat ik was een man van heerschappy.
't Gemeen, ik stem het toe, zou ze op de handen draagen,
En loopen door een vuur voor Heeren van uw zoort:
| |
[pagina 332]
| |
De gansche burgery haar goed en leven waagen:
Ik zelf, ik zelf ben thans door uw gedrag bekoord;
Te weeten, nu ik slechts, voor Qui va la moet vaaren,
Want mooglyk, zo ik eens het roer kryg in de hand,
Dat ik my tegens u zal op dat stuk verklaaren,
En al zo heerschend zyn als iemand in het land.
Maar Kraamheer, 't lust me niet ruimschootig uit te weiden
Ik hou me by myn stuk, want zo 'k my niet bedrieg,
Was anders deeze stof oneindig uit te breiden;
Des scheide ik van haar af, en keer my tot de wieg.
Ik wil aan 't zoete kint een gunstig hart betuigen,
En wensch... Wat wensch ik eerst? tot laaving van zyn dorst
Om 't hemelsch Geitje? neen. hy hoeft geen dier te zuigen:
Daar vrysters, vrouw en weêuw te huur gaan met de borst.
Die mode was 'er niet, toen zich Jupyn moest laaven,
Door AmalthéaasGa naar voetnoot1 zorg, aan de uyers van een geit.
Thans heeft men meer verstands. Doen moest Mamaatje slaaven:
Daar 't nu een uitzicht is voor een galante meid.
De Moeder onderwyl heeft nergens om te denken:
Daar ze anders heeft te myden: zout en zuur:
De minste koude en tocht: het mogt het kleintje krenken:
Zy koopt haar vryheid dus voor een geringe huur.
't Is waar, daar word gezegt, en 't is by Cats te leezen,
Dat zomtyds groot gevaar op deeze taarlingGa naar voetnoot2 loopt:
Maar Minne zal het puik van alle Minnens weezen,
Zo' 't uitvalt als uw vriend, de schryver deezes, hoopt.
En wyl ik in de konst van vaardig Rethoryken
(Ik zeg het zonder roem) een overvliegerGa naar voetnoot3 ben,
Die voor geen KameristGa naar voetnoot4 ter werreld hoef te wyken,
En slechts de vaarzen heb te schudden uit de pen: [191]
| |
[pagina 333]
| |
Zo wil ik zonder zweet of zonder nagelbyten,
Iets ongemeens bestaan. Maar hoe! gy lacht 'er om!
Welaan dan. dat is gang. het zou me zeker spyten,
Indien ik niet terstond de proef gaf op de zom.
Dat Lente, Zomer, Herst en Winter zamen spannen,
Om ieder aan uw' Zoon te schenken op zyn' tyd
't Geen vreugde wekken mag, en onlust kan verbannen;
Op dat hy 't leven steeds in vol genoegen slyt'!
Dat Aarde, Vuur en Lucht en 't Water zich verbinden
Om jonker Ferdinant te dienen naar zyn' lust;
Op dat hy overal moogt zoete weelde vinden,
Tot dat hy nederdaale in de algemeene rust!
Dat Oost, Zuid, West en Noord geen' andren aêmtogt zoeken,
Dan om naar wensch in 't zeil te blaazen van zyn schip;
Op dat hy in zyn huis, uit alle werreldshoeken,
Het eêlste hebben mooge, als in een kort begrip!
Wat dunkt u? kan 't bestaan voor aardsche zegeningen?
Nu koom ïk tot de deugt en gaaven van den geest.
Maar neen, ik spaar die moeite, en zal myn drift bedwingen.
Hy heeft die, zo hy slechts wil schroeyen op uw leest.
De spreekwyze is gemeen, doch krachtig om te toonen
Dat gy op 't pad van eer zyn gidze weezen kunt;
(Veel Vaders zoude ik liefst van deeze zorg verschoonen)
Daar 't u den rechten weg te kennen is vergund.
Leef, leef dan, om uw' Zoon tot heil van 't Land te vormen.
En, wyl ge een PalinuurGa naar voetnoot1 van Hollands Staatschip zyt,
Ontdekt hem hoe men 't best kan redden in de stormen,
En hoeden voor gevaar in een' benaauwden tyd.
Maar zacht het was gezegt dat stuk niet aan te roeren:
| |
[pagina 334]
| |
Doch telkens val ik weer, och armen op een stof,
Waarin ik al zo min geleerd ben als de boeren
Zich op het fyn verstaan der streeken van het hof.
't Was beter dat ik had de Kraamvrouw aangesproken,
En met een' gullen wensch by haar myn' pligt betracht. [192]
Maar neen, ze is nog te zwak. haar rust dient niet gebroken;
Des wensch ik u, en haar, en 't kleintje goeden nacht:
'k Wil zeggen goeden dag, en had bynaar vergeeten
Dat, wat ik heden schryf, gy morgen ochtend leest.
Myn meening weet gy nu. och of ik ook mogt weeten
Dat u myn snorrepypGa naar voetnoot1 niet lastig is geweest!
Want schoon elk liefde heeft en achting voor zyn werken,
De Dichters boven al, gelyk men vaak bevindt;
Zo zult gy evenwel van daag niet kunnen merken
Dat ik veel achtings heb voor dit papieren kind:
Een kind, in eenen dag gewonnen en geboren,
En echter groot genoeg, maar ruw en onbeschaafd.
Dus zo 't u niet bevalt, het zal my niet verstooren,
Het zy gy 't straks verscheurt, ten vuur doemt, of begraaft.
Na dit leezen raakten wy op andere stoffen: en by den goede man de avondportie genooten hebbende, stapte ik naar huis; redelyk wel in myn' schik zynde dat ik weder voorraad voor een Spectator had opgedaan. [193] |
|