De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 293]
| |
No. 229. Den 4. January 1734. De Hollandsche Spectator.
Misera ambitione laborant.Ga naar voetnoot1
horat.
ZO ik aan d'eene kant myn best heb gedaan om aan te toonen, dat het schadelyk is voor de Neerlandsche taal, uit de zelve de vreemde woorden te verbannen en uit te sluiten, die hun burgerrecht verkreegen hebben of verdienen, zo heb ik ook aan d'andere kant getracht in al zyn bespottelykheid ten toon te stellen het gebruik van zonder de minste noodzaaklykheid onze spraak met geleende uitdrukkingen te doorspekken, voornamentlyk als de zelven by luiden, ontbloot van alle taalkunde, op de ellendigste manier worden gerabraakt, en bykans gansch onkenbaar gemaakt. Dog vry nog ongerymder en bespottelyker komt my voor de laffe gewoonte, die by zommige menschen in zwang gaat van zeekere Fransche benamingen in de dagelyksche discoursen te gebruiken, om aan hun spreekstyl een gewaande hoofsche zwier by te zetten, of om zig van hun minderen, en zomtyds ook wel van hun meerderen door een dwaze hoogmoed te onderscheiden. Het Fransch zo kwalyk besteed in die gelegendheden, is dikwils, naar alle waar[146]schynlykheid, al 't geen ze van die spraak geleerd hebben; 't welk gemakkelyk af is te neemen, uit de volgende wandrogtige spreekwyzen: Hoe is het al met de gezondheid van Ga naar voetnoot* uw MONFREER: Ik heb gisteren de eer gehad van uw Ga naar voetnoot† MASEURTJE in de Kerk te zien. Ik zou myn | |
[pagina 294]
| |
eige Maseur met geen groter vriendschap kunnen behandelen; je hebt al een zoet stuivertje, denk ik, by je oudste Ga naar voetnoot†† Matante gevonden, en diergelyk bloempjes van welspreekendheid meer. Onder anderen heb ik eens in een schuit ontmoet een bedaagde Juffrouw, die gevraagt zynde of ze de Mama was van een kind dat ze by haar had, antwoordde, neen Myn Heer, ik ben zen Mama niet, maar ik ben zen Ga naar voetnoot* MATANTE à la mode de la grande Bretagne, en zulks wierd door de goede sloof, met zo een laatdunkende trony voor den dag gebracht, als of het van de uitsteekendste fraiheid was, schoon 'er niets vaadserGa naar voetnoot1 kan uitgedacht worden. Immers is het onmooglyk voor iemand, die de Fransche taal maar eenigzins verstaat, zig van schateren te onthouden, als hy een waanwyze en trotsche malloot hoort zeggen, dat ze haar eige Ga naar voetnoot† moei is, eene ongerymheid die nogtans zo ligt is te myden voor iemant, die oordeel genoeg heeft, om zig te verzekeren, dat hy niets van zyn fatsoen zal verliezen, met eenvoudig zig te bedienen van de duitsche benamingen, zuster, broeder, Moei, &c. Niet min bespottelyk is het de kinderen te gewennen, uit een beginsel van grootsheid hunne [147] ouders te begroeten met den tytel van Papa en Mama, 't welk onder ons zo een baarblykelyk teeken van distinctie is, dat men by den gemeenen man duizendmaal bewyst, dat deeze of geene menschen luiden van fatsoen zyn, om dat de kinderen Papa en Mama zeggen, en anderen gelaakt worden, om dat ze zig zonder grond dien grootschen zwier aanmatigen; by voorbeeld; Wel wie hoort 'er van? dat pagters volk laat zig al mee van de kinderen PAPA, en MAMA heeten! Niets kan 'er buitensporiger voorkoomen aan die geenen, die weeten, in wat zin die benaminge onder de Franschen, van wien ze ontleend zyn, gebruikt worden, dan kinderen, die reeds kinderen hebbe te groot om Taat, en MemGa naar voetnoot2 te zeggen, hunne ouders met die kinderagtige tytels te hooren begroeten. De naamen van Papa en Mama zyn geen tekenen van distinctie in Vrankryk; Geenzins. Ze worden by de schoenlappers zo wel | |
[pagina 295]
| |
gebruikt als by luiden van den hoogsten rang, dog even eens als by onze gemeene luiden, Taat en Mem, om dat ze door de stamelende wigten makkelyker zyn uit te brengen, als Vader, en Moeder. Wat my aangaat, die, mogelyk om verscheide reeden, zo dra ik spreeken kon, myne ouders Vader en Moeder heb genoemt, ik hoor nooit de woorden van Papa en Mama uiten zonder daar door het denkbeeld te krygen, van iemand, die nog een slabbe voor heeft, en in een kinderschooltje by een matres gaat, het welk als 'er het denkbeeld by komt van iemand, die den ouderdom van dartig of veertig jaaren bereikt heeft, al een koddige vermenging in myne harssenen maakt. 't Is waar dat zedert de Papas, en Mamas zo gemeen zyn geworden, veele luiden van een onbe[148]twistbaar aanzien, uit een beginsel van hoogmoed, en om met winkeliers en Notarissen zo weinig, als mogelyk is, gemeen te hebben, tot het eenvoudige Vader, en Moeder wedergekeert zyn. Ik ben ook verzeekert dat anderen van de zelfde rang, uit een zuiver beginsel van redelykheid, den zelfden weg hebben ingeslagen, om dat ze begreepen, dat die Fransche kinderklap onmagtig is de minste luister aan hunne verhevenheid by te zetten. Deeze hebben de zaak waarlyk zeer wel gevat. 't Is niet onnatuurlyk dat menschen boven anderen in rykdom, waardigheden, eertytels en schatten uitmuntende, in die betrekkingen zig van den grooten hoop afzonderen, en daar uit alle de voorrechten poogen te trekken, die dezelven kunnen uitleveren; Maar niets is belacchelyker als zig een zwier van distinctie te willen geven omtrent voorwerpen, die den mensch in zyne hoedanigheid als mensch betreffen, en onmogelyk aan 't minste onderscheid onderheevig kunnen zyn. Gelyk de magtigste en doorlugtigste Vorsten en Vorstinnen, wat het wezentlyke aangaat, eeten, drinken, slaapen, en aan al het noodwendig vereischte der natuur voldoen, op de zelfde wyze als de geringste hunner onderdanen, en met hun de zelve woorden gebruiken om diergelyke daaden uit te drukken, zo is het ook baarblykelyk, dat ze op geen verhevener manier Vaders en Moeders zyn, dan de verachtste arbeider, of bedelaar, en dat het van de uiterste ongerymdheid is een verschillende bewoording aan te wenden, in een zaak, daar geen verschil ter waereld plaats kan hebben, en aangaande de welke het gansche menschdom in allen deelen de zelfde voorrechten geniet. Dog daar is een gewoonte, die met veel groter baldadigheid de reeden en de natuur verongelykt, [149] en die uit vreemde zeeden overgenoomen, by zommige aanzienlyke luiden onder ons begint in te kruipen. Ik zal niet | |
[pagina 296]
| |
spreeken van het gebruik 't welk by grooten in andere landen reeds over lang is doorgegaan, van de zoete naamen van Man en Vrouw, en veel meer nog, die van Hartje, en Liefste, als laag en borgerlyk te verachten, en als een hoffelykheid aan te merken, zig onderling met den eernaam van Myn Heer, en Mevrouw te begroeten. Dit vleid zig wonder wel naar dier luiden levenswyze, die dikmaals in het zelfde huis twee onderscheide huisgezinnen uitmaaken, van alle wederzydsche gemeenzaamheid afzien, en zig nu en dan een soort van plechtige visite geeven. Onder ons gaat die hoofsche zwier van huishouding zelden zo ver, schoon het gansch niet zeldzaam is, dat aanzienlyke echte luiden elkander gewoon zyn aan te spreeken met de zelfde namen van uiterlyke eerbied, die nogtans, in dit geval, eer geschikt schynen om inwendige onverschilligheid, en versmading dan liefde en hoogachting te beduiden. Ik weet wel dat Sara haar man Heer noemde, doch zulks was in een tyd, dat de vrouw volstrekt aan haar gemaal als haar Koning en wetgeever onderworpen was, maar ik twyfel hartelyk, of die eerwaardige outvader, om de eene beleeftheid met de andere betaalt te zetten, aan zyn Echtgenoot den tytel van Mevrouw zal gegeven hebben. Dog dat is tot daar toe. Myn voorneemen is tegenswoordig eenige aanmerkingen te maken over de gewoonte, by beschaafde volkeren door de buitensporigste trotsheid ingevoert, van aan Vaders en Moeders den eernaam van Myn Heer en Mevrouw te geven; zulks zal in het begin waarschynelyk alleen in het gebruik zyn ge[150]weest in de doorluchtigste huizen, dog onderhevig aan het zelfde noodlot, met alle andere hoflykheden, is het by trappen gedaalt tot op luiden, die eventjes maar voor edelluiden konnen doorgaan. Dit is zo ver in Vrankryk doorgebroken, dat wanneer een gemeen Edelman by den groten Condé van zyn Vader sprak, onder den tytel van: Monsieur mon Pere, die Prins om zo eene dwaze verwaantheid te bespotten, uitriep: Hier, Myn Heer myn kamerdienaar, gaa eens zeggen aan Myn Heer, myn Koetsier, dat hy Myn Heere myn paarden ter stond voor de koets span'. Het kon niet missen, of onze blinde neiging om die geestige Natie in alles na te aapen, en, zonder 't minste onderzoek van de zelve, al wat ze beschaaftheid noemt, over te neemen moest, den hoogmoed van onze luiden van fatsoen tot die onbezonne distinctie verleiden. By geluk nogtans ondervind ik dat dezelve meest in zwang gaat, in huisgezinnen, welker aanzienlykheid nog jong, zwak, en kwalyk bevestigt, van nooden heeft alles wat goed schynt te kunnen doen, aan te wenden, om zig in de gemoederen der medeburgers te schragen en hoe langs hoe meer te | |
[pagina 297]
| |
versterken. 't Is immers nauwlyks mogelyk, voor de meeste menschen, die aan den eersten indruk op de zinnen gewoon zyn zig over te geven, in de harssenen te krygen, dat luiden, die door hunne kinderen met den eernaam van Myn Heer, en Mevrouw vereert worden, niet zouden zyn van een ontwyfelbaare hooge geboorte. Om deeze streelende gedachten nog meer te voeden, hebben zommigen van dat slag van Groten, welker adel langen tyd een soort van een familie geheim is geweest, t'hunnent ingevoert, dat de broeders en susters zig ook den [151]tytel van Heeren en Juffers geeven, 't welk een dwaasheid is, die onmooglyk vernistGa naar voetnoot1 kan worden. Het verwisselen van Vader, met Heer, word ten minsten geblanket door een' valschen schyn van redelykheid, met by te brengen, dan het zelve het onzag, den ouderen verschuldigt, dieper in den boezem doet indringen, en krachtdadig alle onbehoorlyke gemeenzaamheid uitsluit. Maar door wat uitgestrekte kracht van betekenis word die hoofsche benaming hier van de natuurlyke overtroffen? Het woord van Heer behelst niets in zich, dan het recht van te gebieden, op wat wyze ook verkreegen, daar dat van Vader niet alleen in de ziel verwekt het denkbeeld van de best gegronde heerschappy, maar ook van de teederste liefde, van goedertierenheid, en verdraagzaamheid, en op de kragtigste wyze uitdrukt alle de betrekkingen, die tusschen ouders en hun kroost plaats kunnen hebben. Zo dikwils de naam van Vader of Moeder door wel geaarde kinderen word uitgesprooken, moet hy natuurlyk de zelven voor oogen stellen, alle de weldaden, die ze van hunne ouders genooten hebben, hunne geboorte, onderhouding, opvoeding, en in hun boezem herroepen alle de pligten van de grootste eerbied, onderwerping, aankleving, en voornamentlyk van de teederste erkentenisse. Die naam sluit immers in zig zo een' aanlokkende en lieffelyke zin, dat Vorsten zelf, aan wien de liefde der onderdanen, indien ze door dezelven maar gevreest worden, vry onverschillig is, zig op 't gevoeligste gestreeld vinden door de vleiery, die hun den kwalyk verdienden eernaam van Vader van 't volk of Vader des Vaderlands toeëigent. Die naam eigentlyk vervat in zich zo eene groo[152]te Agtbaarheid dat de Heidenen niet alleen geen gevoegelyker hebben geweeten te geven aan hunne Godheden, maar dat de waare God ook goed gevonden heeft zig in die beminnelyke betrekking aan het reedelyk schepsel voor te stellen, en | |
[pagina 298]
| |
't zelve te beveelen hem, onder den naam van Vader, zyn hulp en bystant af te smeeden. Wat sporeloze ongerymtheid is het nu niet, dat een mensch, die, hoe verheeven ook in deze waereld (dewelke by 't heel al maar een stip uitmaakt) in vergelyking van zyn Schepper zich als een arm aardworm moet beschouwen, nogtans zyn Opperheer met den gemeenzamen en vriendelyken naam van Vader durft aanspreeken, terwyl hy van zyne kinderen, den tytel van Heer afvordert, en dien van Vader als te familiaar, en te zeer ontbloot van genoegzame ontsacchelykheid, zich onderwind van de hand te wyzen?Ga naar voetnoot1 [153] |
|