De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 280]
| |
No. 227. Den 28. December. 1733. De Hollandsche Spectator.
Tradunt operas mutuas.Ga naar voetnoot1
terent.
Myn Heer.
SChoon ik door myn hooge jaaren en onbeslommerd buitenleven byna geheel van het schryven ben afgewend, en myn vrolyke lust grooter is, dan myn krachten bequaam zyn om niet schuldig te blyven aan den dienst of ondienst, die Nicias Pierokles my gedaan heeft met my zachtjes uit te hooren en U E. te vertellenGa naar voetnoot* het eenvoudig beloop van myn stil en onopzichtig leeven en van myne gezonde genoeglykheid in den ouderdom. Echter wil ik hem dat vry lachen niet gewonnen geeven, als of het geschieden uit onvermogen van het hem te kunnen betaalt zetten, te meer daar ik dit kunnende uitvoeren op hem een zege van oprechtigheid zal behaalen, die hy zal voelen kunnen en erkennen moeten. Hoe onverschillig of hoe ongelaakt zyn Vertoog my raakende mag geweest zyn, hy heeft evenwel tegen de pligt van vrome vriendschap misdaan, iets aan den dag brengende, 't geen hy wel wist, dat ik zoude verhindert en tegengehouden hebben, indien hy my daar van gewaarschuwd had; Ik in [130] tegendeel heb hem van myn voorneemen, om hem dit te vergelden, kennis gegeeven, en mogelyk op myn onvermogen, zwakheid, en verval van geest om myne denkbeelden aan een te schakelen, zich verstoutende heeft hy my die vryheid vergund, | |
[pagina 281]
| |
zich verzekerd houdende, dat ik het niet uitvoeren zou kunnen of durven, zo dat ik gis, dat hy even verzet zal staan, als ik was, zo hy dit komt te leezen, en ik zal het genoegen hebben, dat ik ook eens lachende, tot zyn kosten, geen verwyt van onheusheid heb af te wachten. 't Is waar, ik ben in dat Vertoog zoo niet beschreeven, dat het geen my raakt niet op hondert andere goelyke oude luy toepasselyk zy, en niemant van ons buurgezelschap zou mogelyk die toepassing gemaakt hebben, indien Nicias niet zelf op de eerste byeenkomst, die toen weêr begon, met het papier in de hand was verscheenen, en gevraagd had of de vrienden myn portret eens wilden hooren leezen in zuivere Karakters; toen konden zy 't allen zien; zy stemden het toe; was het op my niet gemunt, het was ten minste wel getroffen. Men feliciteerde my, ik was het voorwerp, en ik heb my in langen tyd zoo niet vermoeid, om my uit alle die ongewilde belemmering van scherssen en wenschen te ontwarren. Uit de behandeling beelde ik my in wel te kunnen zien wie de maker was, en schoon niemant daar van vermoeden had, ik merkte wel, dat hy zich te veel kittelde met grimlagchen, om daar geen deel aan te hebben. Ook was de gelegentheid, waar by die onnozele vertelling geschied was, wel wezentlyk voorgevallen, maar my door de dagelykse gewoonte van dat aangenaame gezelschap lang vergeeten. Ik dorst het evenwel dien dag niet waagen om hem daar van by anderen verwyt te doen, want dan doch my zou ik het schynen te erkennen, en zoo [131] veel goede hoedanigheden, die daar op 't schoonste met achterhouden van veele gebreken, voorgedaan waren, my schynen te laaten aanleunen: Behalven dat gaf onze dagelyksche ontmoeting my plaats en ruimte genoeg om hem deswegen dit voor te houden, dewyl ik voor zeker hield, dat hy het my niet ontkennen zou, indien het waar was, dewyl daar aan niet verbeurd, en zyn oprechtigheid al te eerlyk is, om moedwillig zonder reden zich met een leugen tot een onnodige uitvlugt te behelpen. Ik liet eenigen tyd verloopen, zoo dat Nicias zelfs meende, dat my dat lang ontgaan was, dewyl ik daar noit afsprak, maar op een namiddag als wy omgewandeld hebbende, in myn groen prieel, dat een vlak en breed uitzicht op de stille Vecht heeft, waren gaan zitten, en Nicias niets minder verwachtende was, zeide ik: Gy zult dan, Nicias, om uw geest te verlustigen, het onnozel vertrouwen van vriendschap kunnen in de waagschaal stellen, en aan alleman klappen, waar aan niemant buiten ons gelegen was. Ik neem het niet qualyk, maar wacht ook niet, dat ik u daar dank voor zeggen zal, want ik meen dat men even weinig verdient met iemant in zyn aanzicht te pryzen, | |
[pagina 282]
| |
als met hem een harde en onguure waarheid te zeggen, te meer als men weet dat de man van vleyzucht afkeerig is, en het geheim houden in de geringste zaaken gemeenlyk best word beproefd. Gy hebt myn dooden lust als levendig gemaakt, en ik zoude van u nog wel eens een schets willen ontwerpen, om aan de deur te pronk te hangen, schoon ik alles wat ik ooit in myn besten tyd uitgewrocht heb zorgvuldig in myn kabinet heb gesloten gehouden, maar hier in heb ik de toestemming van myn hart niet kunnen krygen, dat ik zulk zoo buiten uw weeten doen zou, of dat het u als een onverwachte donderslag in de ooren klinken mogt. Zoo het nu geschied, zult gy niet kunnen zeggen, dat gy daar niets van gewee[132]ten heb, en hierin triomfeer ik over u. Ik voel wel, vriendelyke Critobule,Ga naar voetnoot1 zeide Nicias, dat ik misdaan heb, en ik weet dat gy in die belydenis genoegen neemen zult; maar, wel aan, ik onderwerp my aan uw vergelding, ik wacht niets als goeds van u, ik zal u zelf het onderwerp opgeeven, de schikking en uitvoering zal de uwe zyn. Ik ben uit Zeeland oorspronkelyk van goeden huize, gelyk gy weet, dat ik daar nog veel aanzienlyke bloedvriendenGa naar voetnoot2 heb, myn grootvader om de veelheid der zoonen, en om yder der zelven tot een eigen eerlyk bestand aanleiding te geeven, had een aangebode goede gelegentheid aangenomen om myn Vader naar Engeland op een zeer goed komtoir te plaatzen, die daar ook by zyn patroon in goede achting was, na eenigen tyd eenigen winst van den handel kreeg, en by het afsterven van den ongehuwden baas, een goed deel van dien handel erfde. Om zich aan de natie door het verkiezen van een vrouw te verbinden, sterkte zyn lust niet, te Amsterdam gekomen zynde, en by een zyner Correspondenten wel ontfangen, kreeg hy na eenige verkeering genegentheid voor des zelfs Nicht, een besturveGa naar voetnoot3 dochter met meer gaven van deugd, verstand en goedaardigheid dan middelen; dit wierd een huwelyk, en die twee vergenoegde lieden trokken naar Engeland, daar myn Vaders zaaken in staat gebragt waren. Twaalf jaaren liepen niet onvoorspoedig voort, als myn Vader schielyk door een hevige ziekte weggerukt wierd en ik de oudste, pas tien jaar, met twee broeders en een zuster, buiten staat om de droefheid van onze moeder te troosten, of haar verlegentheid te gemoed te komen, waren de voorwerpen van haar deernis, en rechtmatig beklag; | |
[pagina 283]
| |
maar zy van koopmans afkomst, en niet altyd buiten kennis van zaaken gehouden, daar en [133] boven vol moed en bedachtzaam overleg, sloeg het komtoir zelf aan, koos het zeekere uit, bestierde alles zoo, dat men geen wezentlyke verandering in de negotie bespeurde; Zy liet niets na om my een goede opvoeding te geeven, met dat voorneemen echter, om my tot de koopmanschap en het vroeg vervangen van zaaken te schikken, houdende my dagelyks voor, wat zorg zy had om ons tot mannen te maaken, en hoe wy schuldig waren ons te bevlytigen, om de trouwhartigheid van zoo tedre moeder door ons goed gedrag te beantwoorden. De Hollandse inborst en de genegentheid tot haar Landaart was zoo onverzettelyk in haar gebleeven, dat zy noit naliet ons daar van te onderhouden, en die, als het allerwenschelykste aan te pryzen, en ons gelukkig te noemen, indien wy oit gelegentheid kreegen, om ons in de woningen onzer voorouderen met vrucht en eer te herstellen, en tot onzen ouden oorsprong weder te keeren. Hierom wierd de aanbieding om op een Hollands komtoir my te plaatzen terstond aangenomen, en myn jonger broeder vervulde de myne in onze moeders handel. Tegen de ontomelyke licentie,Ga naar voetnoot1 die de Engelsche als aangebooren is, en waarvan de uitspattende driftigheden dagelyks als een kenteken gezien en geprezen worden, dat de Hollandse zorgvuldigheid van onze Moeder ons met geduurige onderrichtingen als gewapend, en ons een verlangende begeerte geduurig ingeboezemd wegens de gematigde en ingebonde vryheid van dit Land, daar op alles gelet wierd, daar elk het zyne gerust bezat, daar men buiten brooddronke overdaad leerde minder verteeren, dan men inkomen had, en in meer gelykheid onder minder onzekere en zomtyds gevaarlyke grilligheden; daar kon men met minder schatten een gepasten staat houden; Die [134] eer, deugd, geschikte ordre en een eenpaarig gemoed, zig zelf altyd gelyk, beminde, zou zig daar hondertmaal meer vermaaken als in de onstuimige ruimte van allerhande toegelaate ongeregeldheden die in Engeland onder den naam van vryheid in zwang gingen, en niet dan, met de natie 't onderste boven te werpen, kunnen beteugeld worden. Met die beginzelen onderleid, en onder die leerstukken opgegroeid, kwam ik in die jaaren, dat myn zinnen door opmerking daar van gebruik maaken konden, by myn Patroon te Amsterdam op het komtoir. Het schikte zig alles hier volmaakt wel maar myn opgevatte denkbeel- | |
[pagina 284]
| |
den; niets scheen my vreemd maar alles behaaglyk voor te komen, en yder was verwonderd dat een Engelsman zig zoo ras in een Hollander verkeerde, en zyn eige natie als verloochende. Volgens myn Moeders regel nam ik vast voor, indien 't geluk my diende, door een huwelyk my hier bankvastGa naar voetnoot1 te maaken, en na een geruimen tyd met bezadigdheid myn zinnen op verscheide voorwerpen te hebben laaten gaan, vielen die met een sterken aandrang op myns Patroons jongste dochter, die wel niet zoo fraai als haar oudste zuster, echter met een zedige aan genaamheid en zeer gemakkelyken inborst myn hart en oog meer bekoorde. Ik gaf myne moeder daar aanstonds kennis van, en zy, aan my haar toestemming gegeven hebbende, toefde niet den Patroon daar van te schryven, en onder zoo goeden aanbod als haar zaaken leiden kosten, daar van den voorslag te doen; deze wel merkende, dat de neiging van zyne dochter daar wel heen zou willen, stond my vriendelyk toe haar deswegen te onderhouden, en om kort te gaan, dit wierd na eenig verloop een huwelyk, en deze is nog myne aangenaame Vrouw, die gy dagelyks ziet en uit wel[135]ker ommegang gy kunt oordeelen of wy ons weerzyds van die keur te beklaagen hebben. Myn schoonvader gaf my straks een afgezondert komtoir, schikkende de zaaken met die van myn Moeder en de verdere Engelsche correspondentie zo wyzelyk, dat ik een zeer gemakkelyke, en door de dolligheden van den onzinnigen wind-handel, voor dewelke ik my zorgvuldig gewagt heb, een voordeelige negotie heb gedreven. Myn Moeder kwam ook, zoo haast myn broeders in staat waren, met myne zuster herwaards over, en is, na dat zy haar kinderen in allen deelen gezegend gezien had, in hoogen ouderdom hier overleden, en, naar haaren wensch, by haar ouders begraven. In dit huwelyk heb ik zonder verstooring, en zonder wederzydse gemelykheid of onmin, nu twintig jaaren in een volmaakt genoegen doorgebragt; noit is tusschen ons als man en vrouw geschil in huis geweest, en de onderlinge zwakheden of gebreken, die 'er mogten geweest zyn, heeft de liefde gedekt en uitgewischt. Van vyf kinderen zyn alleen myne twee dochters tot jaaren van rype jeugd opgegroeid. Myne zaaken en handel zyn boven myne wenschen zelf voorspoedig geweest, en ik heb daar in altyd minder eigen bestier als zegen erkend. Niets is nagelaaten om de kinderen een deugdzaame eerlyke en fatsoenlyke opvoeding te geeven, de Franse | |
[pagina 285]
| |
schoolmanieren, en airs van grootsheid en ydele beuzelingen; zyn door voorgaande ingeprenten beginzelen van waare eer en deugd, van een oplettende en met my eensgezinde Moeder, zoo veel als mogelyk was, voorgekomen, en naderhand door vrolyke berispingen onze kinderen aangetoond en door dezelven begrepen, zo dat zy, tot ons genoegen in een beschaafde geschiktheid, gepaste vrolykheid en ongemaakte zedigheid [136] zich naar onzen wensch weten te voegen en de aangenaamste voorwerpen van ons hart en de lust onzer oogen zyn: En dewyl zy haar moeder in haar geheimste vertrouwen hebben, en verzekerd zyn, dat zy niets redelyks van my eischen, 't geen haar niet aanstonds blymoedig gegeeven of toegestaan word, vertrouw ik, dat zy nooit eenige roekelooze pas van jeugd buiten onze kennis doen zullen, of haare opvoeding vergeeten. En dit staat ook by my vast, schoon ik by haar nooit daar van iets rep, dat aan een deugdzaam, eerlyk, welgeschikt, gezond vlytig Jongman, uit een huis daar niets op te zeggen viel, al had hy naauwlyks een stuiver aan eigen goed, indien hy, zonder omwegen of streken, met myn Kennis, om eene myner dochteren uitkwam, en haar genegentheid konde winnen, myn toestemminge daar toe liever zou worden geeven, dan haar, in overvloedige dartelheid van de tegenwoordige wereld, met een ryke niet doender te zien ruim schoots zeilen in een diepte, waar in de kinderen gewis moeten te gronde gaan. Myn broeders zoon, die des zomers, als wy buiten zyn, van my in het waarneemen van den handel beproeft word, heb ik geschikt tot het vervangen myner zaaken, hebbende die zoo veel ingetrokken, dat het meer is om niet ongeacht op de Beurs, als een onnut meubel van de Makelaars aangezien te worden, dan om groote dinge daar mede te beoogen; en dus in een ruime verzekerde staat, onder Gods zegen, slyt ik myn zomerdagen hier buiten, en gaarn by u; en des winters hebben ik en de mynen ook aangenaam gezelschap in de Stad. Daar hebt gy Chritobule myn leven, dat weinig opmerking verdient; dunkt het u goed, kiptGa naar voetnoot1 daar van uit, dat gy voor den Spectator dienstig oordeeld, en doet 'er van 't uwe by, dat gy in my pryst of laakt, gy hebt een eigen op my. Ik heb dit uit myn geheugen, Heer Spectator, zoo wat nageschreven, 't zou toch voor myn jaaren wat te zwaar vallen dit uit te breiden; is het reets te ruim, ik laat het uitkippen aan u. Ik zoude in myne zuivere eenvoudigheid, deezen | |
[pagina 286]
| |
met de voorletteren van myn naam onderschreeven hebben, indien Nicias zelfs my niet had willen dekken met den naam, waar mede ik nu, onderteken, Uwe zeer toegenegen,
Eufemus Critobulus, [137] |