De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 265]
| |
No. 225. Den 21. December. 1733. De Hollandsche Spectator.
Religentem esse oportet; religiosum nefas.Ga naar voetnoot1
ex Auloo gellio,
IK heb onwrikbaar beslooten van myn werk geen twistschrift te maaken, en maar eens met alle oplettendheid en onpartydigheid, waar van ik vatbaar ben, de tegenwerpingen die tegens my zullen ingebragt worden, te wederleggen, om aldus den Lezer in staat te stellen, na de wederzydsche bewyzen aandagtelyk overwogen te hebben, de waarheid door zyn eigen ligt te ontdekken. 't Is om deze reden dat ik den volgende brief, woord voor woord, zo als hy my is toegezonden, 't gemeen mededeel, en met eenige weinige aanmerkingen goed vind te verzellen. Dog zo het iemand mogt behagen deze myne verdediging op nieuws te bestryden, zal hy zulks moeten doen buiten den Spectator. In andere gevallen van gelyke natuur, zal 't zelfde stiptelyk worden waargenomen, en ik zal my onthouden van te repliceeren, ten zy, wanneer ik oordeelen zal; dat het ten hoogste noodzakelyk zy. Ik weet, en alle verstandige luiden met my, dat het laatste woord te voeren geen onfeilbaar teeken van overwinning is. [114] | |
[pagina 266]
| |
Heer Spectater,
HEt smert my aan de ziele, dat een Christen Zeden-meester zulke onchristelyke speelen (als het Schouwburg en het Kaarten-spel zyn) in deze boze dagen nog voorstaat en bepleit; van 't eerste zal ik nu niets schryven, maar zal, zoo gy zulks begeert, bewyzen, dat het een Christen gansch ongeoorloft Ga naar margenoot+ is, het zelve te frequenteren: van het tweede namelyk het Ga naar margenoot+Kaartenspel byzonderlyk schryvende vraagt gy of 'er in 't Lot natuurlyke heiligheid legt opgesloten? Dog hierop antwoorde ik u, ten eersten, dat het Lot in zyn aart en natuur heilig is, ende behoeft daarom van een speciale instellinge zyn heiligheid niet t'ontlenen: Want het is een ingewikkelt Gebed tot God, om van hem te mogen weten, het geen ons door geen andere geopenbaart kan worden, of een begeerte Ga naar margenoot+ van Gods Getuigenisse, door 't bepalen van zekere uitkomste in een gebeurlyke zake, om zeker verschil weg te nemen. Prov. 16: 33: en 18: 18: Wie zal nu zeggen, dat men om vermaak en tyd verdryf, zonder aandagt en eerbiedigheid met 't een of ander gebed tot God zoude mogen komen, ziet Joh 4:24. Jac. 5:16 Jes. 66:2. &c.; ten tweeden, al heeft het geen speciale instellinge tot heilig gebruik, zoo blykt het evenwel door een goed gevolg genoegzaam uit Gods woord, dat het in geringe dingen niet behoorde gebruikt te werden, vermits het God nooit als in heilige en gewigtige saken heeft laten gebruiken. Ziet, Prov. 18:18. Num. 26:55. Neh. 10:34. en 11: 1. Lev. 16:8. &c. Ga naar margenoot+ Segt gy, dat het in 't werk stellen van 't Lot, tot 't eindigen der geschillen, wel een goed gebruik van 't zelve maar geenzins een heilig en Godsdienstig gebruik kan genaamt worden: hier op antwoorde ik u te liever met de woorden van den Hooggeleerden, Wyd[115]berugten, en zeer Godzalige Vader W. a Brakel Red. Godsd. 2 Deel. cap. 5. pag. | |
[pagina 267]
| |
102.Ga naar voetnoot1 zeggende: Het Lot te gebruiken is een Godsdienstig werk, in 't woord bepaalt, ten opzigte van de omstandigheden van zaken waar over, maniere hoe, en eynde waar toe het gebruik mag worden, namelyk: het Lot is een Godsdienstig werk, het is een raadvragen aan den Heere, het is een verzoek, dat hy zynen wille wil openbaren; daarom met voorgaande gebeden gebruikt, Act. 1:24, 25, 26. het moet gedaan worden in gewigtige voorvallen, in welke Gods hand extraordinaar moet gezien worden, als in de twee bokken, in de deilinge van 't Land Canaan, in de verkiezinge van een twaalfde Apostel. Het moet gebruikt worden in den gelove, dat het gehele beleid daar van van den Heere is. Prov. 16:33. Dat hy zynen wille zal openbaren, om daarin met genoegen te rusten. Het moet geschieden om verschillen te eindigen. Nu alle deze dingen zyn in 't Lotspel niet by gevolge ongeoorloft. Stelt gy dat alles, wat 'er in 't Kaartspelen gebeurt, vanGa naar margenoot+ ordinare wetten der beweginge volstrekt afhangt, en dienvolgens geen byzondere bestiering nodig heeft, &c. Ik kan wel toegeven, dat d'oorzaak waarom ieder van de spelers Kaarten krygt, is de distributie en omgevinge van den omdeiler,Ga naar voetnoot2 maar d'oorzaak, waarom d'een deze krygt en d'andere niet, en d'een gene en deze niet, d'eene speler goede en d'andereGa naar margenoot+ quade Kaarten krygt, d'een Aas of Heer, d'ander maar een zes of zeven; een zus en zoo veel troef (als men 't noemt) d'ander zoo veel minder of geen? Heeft dat d'omgever of ontfanger der Kaarten in zyn hand of niet? Indien ja; zoo sta ik gaarn toe, dat 'er aan zyn zyde geen Lot onderloopt, (maar evenwel aan de zyde der ontfangers, als die door al haar kunst niet maken en kunnen, dat ze juist zulke kaarten krygen en geen andere) Indien neen, gelyk ik gelove dat men | |
[pagina 268]
| |
Ga naar margenoot+ genoodzaakt is te zeggen; is 't dan de blinde fortuin, of de Duivel, of wie is 't, die d'eene dit toevoegt, en d'andere het contrarie? en van wien verwagt men hier dog de bepalinge, indien niet van de Godlyke Directie. [116] Ga naar margenoot+ Houd gy staande, geenzins te zyn de intentie van de Godlooste spelers, te verzoeken de byzondere Godlyke schrikking. Ga naar margenoot+ 1. 't Is evenwel een verzoekinge van Gods voorzienigheid met 'er daad ofschoon niet met een formeele intentie. Daar is finis operis, hoewel niet operantis:Ga naar voetnoot1 Het eynde van 't Lotwerpen is te verstaan, wat God zal geven of niet geven, hoewel het juist niet altyd het uitgedrukte einde is van den speler. 2. Een vloeker, als hy Gods Naam misbruikt, zal ook zeggen, dat hy niet eens gedagt heeft om Gods Naam, is hy daarom te minder een vloeker? Iemand die veel wyn of bier inslaat, zal wel juist de formeele intentie niet hebben om zig dronken te drinken, is hy daarom te minder een dronkaard? al strekken zyne gedagten daar niet toe, evenwel strekt 'er zyn werk toe, om hem dronken te drinken. 3. Dat maakt het Kaartspelen niet beter, dat men niet eens denkt, om 't geen men daar in doet, maar t'erger; ja daarom is het een ligtveerdig gebruik van Gods Naam en werk om dat 't zonder weten of aandagt gepleegt word. Behalven dat 'er ook ontelbare redenen zyn, die een Christelyk gemoed van gemelte Kaartenspel behoorden af te Ga naar margenoot+ schrikken. Het is immers in der daad niet anders als een werk des vleesches, 't welk van den Duivel en Heidenen zynen oorsponk heeft. Den Heidensche Afgod Mercurius, gelyk zommige schryven, heeft het ingestelt, die daarom zig zelven ook op de Kaarte liet afschilderen, op dat de spelers in 't begin des spels, of met de Kaarten te kussen, of met eenigen wyn ter eeren van hem uit te storten, hem offerhande | |
[pagina 269]
| |
doen zouden. De Christenen hebben dat beeld van Mercurius Ga naar margenoot+ wel verandert, maar 't beeld van een Koning Koninginne of Schiltknegt in de plaatze stellende, ende het spel ten principale nog aanhoudende, zoo konnen ze van meede-gemeinschap aan die oude afgoderye niet geheel vry gesproken worden: 't Ga naar margenoot+ behoorde immers genoeg te zyn, dat wy den voorgaanden tyd onzes levens der Heidenen wille volbragt hebben. 1 Petr: 4: 3. maar nu behoorden wy immers van hare vuiligheden een afschrik te hebben: ende [117] ons tot de minste schyn van met haar te colludeeren,Ga naar voetnoot1 niet in te laten. Eph. 4: 11. Jud. vs. 23, Hos. 4: :5. Jer. 10. 1, 2. Al wat een Christen doet moet ook ter eeren Gods konnen gedirigeert en aangeleit worden, volgens 1 Cor 10:3.Ga naar margenoot+ Nu, wat eere kan God dog uit 't Kaart spelen toekomen? of wie heeft ooit om zyns zelfs, of eens anders Kaart-spelen God kunnen prysen en verheerlyken, gelyk 't betaamt? Een Christen moet ook niet doen, als waarover hy de hulpe en genade Gods wil en kan verzoeken: 't moet alles door den gebede geheiligt zyn 1 Tim 4:5. Nu wat Kaart speler is 'er, die over zyn Kaart-spelen God om zyn zegen zoude kunnen of durven aanroepen? Immers hoe zal hy 't konnen doen met gelove, dewyle hy geen schaduwe van belofte heeft, van in zulken werk gezegent te zullen worden; ja wel het tegendeel. Ik woude ook een oprecht Christen wel eens gevraagt hebben; of hy, als de Heere zyn ziele zal komen opeischen, wel met de Kaart-spelende, zoude willen gevonden worden? zoo neen, gelyk ik vertrouwe, hoe kan het hem dan geraden zyn, zig ooit opzettelyk in zulken staat te begeven, in welke hy schrikken zoude, indien hem de Heere daar in zoude willen laten sterven.Ga naar margenoot+ Het Kaart-spelen is ook een werk vol van ergernisse, ende schandaal, waardoor de vrome zeer bedroeft, ende de bespotter van onze Reformatie zeer gaande gemaakt worden; | |
[pagina 270]
| |
Ga naar margenoot+ ja van ouds plagt het niet eerlyk genoeg zelfs voor borgerlyke luiden gehouden te worden; waar van hoe diep ook de Kaart spelers zelfs overtuigt zyn, geven ze daar mede te kennen; dat zoo haast zy dikwyls een eerlyk en Godtvruchtig mensch zien inkomen, zy in 't gemeen, zoo veel als ze konnen, haar Kaarten zullen zoeken te verbergen ende weg te steken, zynde zelfs als nog eenigsins beschaamt voor de Heiligen Gods, och of! ook zoo voor den God der Heiligen. Hier by komt 't algemeene getuigenisse van de Godzaligheid Ga naar margenoot+ en geleerde mannen van alle eeuwen, synoden, keyzerlyke wetten. En is 'er hier en daar een voor 't Lotspel, het is een Papist of werelds mensch, [118] die met den Bybel niet veel te doen heeft; of is 'er den enkelde geleerde, hy heeft zyne wederleggers, die hem den mond gestopt hebben, en hy heeft op hem en zyne andere schriften een blame geleit.
In Rotterdam, dezen 20 Nov. 1733. P: H: D.
Vermids het overige van myn papier te bepaalt is, om de hier bygebrachte bewyzen, die eigentlyk het weezenlykste van 't geschil raaken, te wederleggen, of te toonen, dat ze reeds van te vooren, door myne redeneering, ontzenuwt zyn, zal ik my tegenswoordig maar bezig houden, met de franjes wat uit te pluizen, met dewelke myn Correspondent zyne argumenten min bekragtigt, dan opciert, en dezelven een valsche glim van innemende waarschynlykheid byzet. Voor eerst verwondert en het smart hem, eer hy 't minste bewys heeft aangehaalt, dat een Christen zedemeester zulke onchristelyke speelen in deze booze daagen bepleit. Dat heet men, reeds als ontwyfelbaar te onderstellen, 't geen moet beweezen worden, 't welk de allergrofste fout is, tegens | |
[pagina 271]
| |
de waare redeneerkunde.Ga naar voetnoot1 Daar by, wat invloed kunnen de booze dagen hebben op de innigste natuur van een zaak, die door geene omstandigheden kan verandert worden? 6indien het kaartspel &c. in zyn wezen onverschillig is, zal het altyd dusdanig blyven; Dog wat het gebruik aangaat, is het met de zaak gansch anders geleegen, en ik heb in een ander vertoog aangetoont dat, in zommige naare tyden voor Staat en Kerk, alle verlustingen, als onnatuurlyk en onbetamelyk, door een goed Christen en burger, moet van de hand gewezen worden. Op een andere plaats word door myn tegenparty beweert dat het kaartspel niets anders is als een werk des vleesch dat van den Duivel en de Heidenen zyn oorspronk heeft; en zulks bewyst hy, met het getuigenis van zommige Schryvers, die zeggen dat het is ingesteld door den Afgod Mercurius, die zig op de kaarten liet schilderen, om onder het speelen, eenige Gods[119]dienstige eerbewyzinge te geniete, Voor eerst zou ik niet wel kunnen zeggen of Mercurius een Duivel is geweest, ofwel een beroemt man, die na zyn dood, gelyk Jupiter, Mars, Saturnus, Janus &c. door het blinde Heidendom onder het getal der Goden is gesteld. Dog onze Schryver zal des aangaande nader onderricht weezen als ik; Mercurius zy dan een Duivel geweest, en het werd als genoegzaam beweezen aangenomen, dat 'er met dit spel, by de Heidenen, afgodery is gemengt geweest; Van dat afgodische is het door de Christenen immers volgens des Schryvers eige getuigenis gezuivert, en indien derhalve, de zaak in haar natuur, volgens myne stelling, onverschillig is, is ze op nieuws hier door onverschillig geworden, want zo men van het onverschillige met kwaad gemengt, al het kwaad afneemt, blyft het overige onverschillig, met dezelfde wiskonstige zekerheid, a1s dat, met drie van vyf te neemen, het overige twee blyft; Wanneer Petrus zegt, dat wy den voorgaande tyd der Heidenen wille volbracht hebben, spreekt hy zekerlyk van het geen in der Heidenen zeeden zondig, en niet van 't geen in de zelven onverschillig was. De Heilige Schrift die in alles met het Character van de oneindige reden gemerkt is, verbied ons nooit, en kan ons niet verbieden, (vermids de nakoming van zodanig verbod onmogelyk zou zyn) in zaaken, die op deugd en godvrugt geen directe betrekking hebben, met de Heidenen de geringste gemeenschap te hebben. Verders doet my dit gewaand bewys denken op zeekere fyne luiden, die ik gekend heb, en die, om zo veel als 't mogelyk was, al- | |
[pagina 272]
| |
le gemeinschap met de Roomsgezinden af te snyden, hunne kinderen op zwaare straf verboden geduurende de vasten avond pannekoeken te eeten, en die Vrydag en Saturdags zorgvuldig mydden vis te nuttigen. Ja, maar, vraagt onze Schryver, zou een oprecht Christen, als de Heere zyn' ziele zal koomen opeischen, wel met de KAART-SPELENDEN willen gevonden worden! zekerlyk niet, in geval hy wegens de zondigheid van dat spel overreed mogt zyn. Dog ik kan niet zien, wat reden van schrik en vreeze hy zou hebben, indien hy het tegendeel vast stelde, en van gevoelen was dat onverschillige uitspanningen matiglyk en behoorlyk gebruikt voor een Christen niet onbetaamelyk zyn; Voor my, die de zaligheid niet van 't laatste levensstip, 't welk ons ondoenlyk is te voorzien, doe afhangen, ik wenschte liever, na een Godvrugtige levensloop, in de Comedie, of met de kaart in de hand, te sterven, al na een doorslaan godloos gedrag, in de Kerk, of by 't leezen van den Bybel, myn [120] laatsten adem uit te blaazen. De voorgestelde vraag derhalven doet alzo weinig tot de zaak, als indien iemand men afvroeg, of hy wel gaarne overleiden zou onder 't rooken van een pyp, of het leezen van de Courant. Dat men de kaart verbergt, als Godvrugtige luiden inkoomen, is niet altyd waar, vermits men Godvrugtig kan weezen, zonder een afgryzen van diergelyke speelen te hebben, al stak men in een dwaling omtrent derzelver onverschilligheid; Dat men de kaart nochtans wegsteekt, wanneer men door Godvrugtige luiden van het tegengesteld gevoelen verrast word, spruit uit eene Christelyk en loffelyke vermeiding van ergernis te geven, en niet uit een gegronde schaamte, wegens de ondeugd van die uitspanning zelf. Indien men echter onzen Schryver op zyn woord geloven wil, moet men verzekert zyn, dat, zo 'er hier en daar iemand is voor het lotspel, het een Papist of waereldsch mensch is, die met den Bybel niet veel te doen heeft; Een bittere, en onchriste uitdrukking waarlyk, en direct strydig tegens het menschlievend gebod van niet te oordeelen, op dat men niet geoordeelt werde. Hoe! Indien iemand zelfs by gebrek van genoegzaam begrip en oordeel, hier omtrent mistaste; zou die aanstonds moeten uitgekreeten worden als een Papist, of een waerelds mensch, berooft van de behoorlyke eerbied voor Gods woord? om de waarheid te zeggen, ik sturf duizendmaal liever aan een speeltafel, zelfs op een Zondag, dan met zo een liefdeloos en wreed denkbeeld in 't gemoet, al was het op de Predikstoel. Hetzelfde durf ik toepassen op het zeggen van den Schryver, dat men met het verdedigen van de weezentlyke onverschilligheid van dierge- | |
[pagina 273]
| |
lyke tydverdryf, een blaam legt op zig zelf, en op zyne andere schriften. Na eenige tusschenpoozing, zal ik tragten middag klaar te doen zien, dat de andere bewyzen van myn Correspondent, die nader tot de waare staat des geschils koomen, reeds ondermynt zyn door myne voorige argumenten, die ik zal pogen in een helderer ligt te plaatzen, en versterken met handtastelyke voorbeelden, en vergelykingen, die op de meeste gemoederen meer indruk maaken, dan wel geschakelde redeneeringen. [121] |
|