De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 243]
| |
No. 222. Den 11. December. 1733. De Hollandsche Spectator.
Naso suspendit adunco.Ga naar voetnoot1
EEn der voornaamste reedenen, die de dwaaze en lastige viesheidGa naar voetnoot2 dikwils ongeneeslyk maakt, is dat de genen, die met dezelve behebt zyn, in plaats van die fout te bedekken, en, zo veel mogelyk is, te ontveinzen, een zoort van eer in dezelve stellen, tot zo verre dat men luiden ontmoet, die in de natuur gansch niet vies zyn, en nochtans zulks affecteeren, even eens, als of het een blyk waar van een byzondere delicaatheid, en van een uitneemende liefde voor 't geen zuiver en rein is. 't Is in 't algemeen zonder het minste teken van schaamte, en met een air van zich zelf toe te juichen, dat een Juffertje, zonder minste noodzaaklykheid, zich zal laten ontvallen, dat ze liever honger zou lyden, dan van deze of geene spyse, by zulke of zulke menschen, in den mond steeken; Wanneer in tegendeel iemand een' manlyke onverschilligheid betoont, omtrent het eeten, word hy niet zelden van ruwheid en boersheid verdacht, en ik heb hondertmaal bespeurt, dat dusdanige onviesheid in anderen viesheid, en walging verwekte. [90] 't Geen dit gebrek nog dieper in onze landaard heeft doen inkankeren is dat de vreemde gewoontens, de zeden van onzen landaard ingelyft, van dit gebrek een stuk van beschaaftheid hebben geweeten te maken, ten minsten by die geenen, die voor luiden van opvoeding trachten door te gaan. Ik bedoel hier de invoering des gebruiks van elk uit een byzonder glas te drinken, met een leepel, die den mond geraakt heeft, nooit in een schotel te tasten, en de spyze met een vork aan te grypen. Ik ontken niet, dat dit gebruik zomtyds op reden kan gegrond zyn, inzonderheid wanneer men | |
[pagina 244]
| |
met onbekenden aan den dis zit, of met anderen, die al te wel gekend zyn; Doch wanneer men met eerlyke en reine luiden eet, vind ik in het gebruik der vingeren, en van het zelfde glas, de geringste reeden van afkeer niet. Wat belet handen, die behoorlyk gereinigt zyn, zo zuiver te wezen als een geschuurde, ofwel gewasse vork; Vraagt zulks eens aan een smorelyk verlieft minnaar die in 't ophoopen van duizend zoentjes op de fraaye, of leelyke hand van zyn liefste, beeter smult, dan of hy ter bruiloft ging, en met een verdubbeling van smaak, 't geen door haare vingers is aangeraakt, opknapt; duizendmaal liever zelfs, dan of het aangenaamste beetje hem met een vork van massief goud waar toegereikt. Ik beken dat hy in deze geleegendheid. het speeltuig is van zyn verbeeldingskragt; Dog het blyft zeker, dat hy de minste reden van walging niet heeft, zo hy van de zindelykheid van het Meisje overtuigt is, en 't is even zo zeeker, dat zorgvuldiglyk gereinigde handen van een werkman, of boer, in zuiverheid; in 't geringste niet zwigten, voor de witste, en best gevormste handjes, van de properste Juffer. Dog een dwaas [91]vooroordeel geeft aan die zaak een gansch andere gedaante, als dezelve erlangt van de natuur. Ik ken luiden die geen of weinig viesheid betoonen, wanneer ze spyzen met luiden van geboorte (of ten minste die zwierig en pragtig in de kleederen zyn,) en die de neus opschorten, wanneer ze gemeene menschen, hoe net en zindelyk ook aangedaan, tot den dis maar zien naderen. Eeven eens, als of blonde en welgekrulde paruiken, mutsen met de kostbaarste kanten, en vergulde stoffen, 't geheel lichaam van alle onzuiverheid kragtdadig moesten behoeden, en of saay,Ga naar voetnoot1 en effen lynwaatGa naar voetnoot2 geschikt waren om alle onreine dampen na zig te trekken en in te zuigen. Op dezelfde onreedelyke wyze zal men, zonder zig de geringste dwang aan te doen, uit het zelfde glas drinken, met weitsch uitgedoste disgenooten, schoon het zeeker zy, dat luiden van een dartel leven, die hun maag met verscheidenheid van kost en drank opvullen, aan een onreiner mond, en bedurver adem, noodwendiglyk onderworpen zyn, dan gemeene menschen, die, door 't nuttigen van eenvoudige spyzen, en kragteloos vogt, gevolgt van eene geduurige oefening des lichaams, hun maag en ingewanden in eene frisse welgesteldheid behouden, en die dikwils van de kunst geen hulpmiddelen behoeven te ontleenen, om door de gaafheid van hunne onbezwalkte tanden en de zuivere lugt, die ze | |
[pagina 245]
| |
uitwaassemen, blyken van hunne inwendige gezonde gestalte te geven. Ik zal hier aanmerken dat de laffe viesheid onder ons zo gemeen, zig veel verder dan tot eeten en drinken uitstrekt. Men ziet vrouwen, en verwyfde mans, die kleeren van gemeen volkje, hoe net en rein, met de uiterste afkeer, zo het niet te myden is, met twee vingers en met een wal[92]gende trony aanraaken, als of 'er de gevaarlykste besmetting, en zelfs de pest onder verborgen waar. Ik heb zelfs een jong koopman gekend, door een vieze moeder, by 't ontydig afsterven van zyn Vader, opgevoed, die, als hy de moeite nam van zelfs zyne werkgasten 't verdiende loon toe te tellen, en zyne vingers by ongeluk even de hand van die geringe menschen aanraakten, de zelven met zo een' schielykheid te rug trok, als of hy vreesde zig te bezeeren, en te branden. Om dit ongeval te weeren, was zyn gewoonte, het gelt van eene zeekere hoogte in dier luiden handen te doen vallen, waar door het niet zelden gebeurde, dat het op de grond stortte en met moite moest weder gezogt worden. Ik heb hier voor gezegt, dat men van dit buitenspoorig gebrek zig een eer maakt, als of het tot oorsprong had, eene meer als gemeene liefde tot reinheid; Maar ik heb duizendmaal gemerkt, dat dit voorwendsel valsch is, vermids dikwils de onzuiverste schepsels en stinkenste morspotten, die nergens een natuurlyker voorwerp van viesheid als by hun zelfs konnen vinden, 't allermeest aan die zotte afkeerigheid onderheevig zyn. Van deze waarheid, die de meeste van myne Lezers door ondervinding buiten twyfel zal bekend zyn, zal ik my vergenoegen een eenig nadrukkelyk voorbeeld te berde te brengen, in 't afschetsel van het gedrag, in dit opzigt, van een zeer fatsoenlyke Vrouw, die voor een model van eene algemeene viesheid met recht kan doorgaan, en op de welke het spreekwoord eige mors stinkt niet, meer dan op iemand anders toepasselyk is. Saloppina (dus zal ik haar noemen,) is nergens aan tafel, ten zy in haar eige huis, of ze begint met haar servet, hoe helder en sneeuwwit het haar [93] voorkomt, aan den neus te brengen, om te rieken of het met goede zeep gewassen is. Daar na is het eerste gebruik van het linden, dat die proef doorgestaan heeft, haar bord met hetzelve een geruimen tyd te schuuren, om te zien of 'er ook eenig zwart aan is blyven hangen, en 't glas haar voorgezet, schoon het tegens haar aanblinkt, van alle kanten nauwkeuriglyk te vryven. Wanneer iemand door de beweeging van zyn hooft eenige poeder op haar handen, uit zyn hair, of pruik, doet vallen, zal zy onder 't een of 't ander voorgeeven opstaan, om stilletjes haare handen te gaan afspoelen, 't geen andersins om | |
[pagina 246]
| |
de acht dagen, ten hoogsten eens, door haar verricht word. Ik moet nochtans bekennen, dat ze kraak net op haar huis is; Dog voor 't zelfde schynt ze hondertmaal meer achting te hebben, als voor het huis van haare redelyke ziel, of die ten minste haar als redelyk is toebetrouwt, Haare onderkleeren, die haar als voor eene tweede opperhuit een geruimen tyd dienen, worden, wanneer ze uit wil gaan, maar overdekt, met een zindelyk neerstikjeGa naar voetnoot1 en mouwtjes, waar door dikwils by ongeluk een hemd zo zwart als de schoorsteen, tegens haare intentie, als steelsgewys, tot walging der omstanderen, te voorschyn komt. Men kan duidelyk, hoe zwierig zy ook gehult mag zyn, bemerken, dat haar hair, met het welk de kam weinig gemeenschap heeft gemaakt, maar wat luchtjes is opgestreeken, en zo het oog des aangaande zig mogt bedriegen, de neus kan niet missen van zo eene walglyke morssigheid volmaakt overtuigt te zyn. Zy keert haar aanzigt niet naar iemand, om met hem te spreeken, of hy moet, zo hy door de grootste dwang der welleevendheid niet wederhouden word, zyn hooft [94] van haar afwenden; Geen wonder, schoon haare tanden van kindsbeen, door 't geduurig snoepen van suikerwerk swart en verrot zyn, denkt zy nooit om een druppel water tot derzelver reiniging aan te wenden, en men kan met waarheid zeggen, dat spys en drank in geen vuiler plaats, dan in haar mond kan gestooken worden, en dat ze niet morsiger kan verrichten, dan met haar eige mond te eeten. Dat lieve vrouwtje nochtans is van alles vies, behalven van haar eige zelfs, van haar kind, dat, zo dra het te voorschyn komt, een vunse reuk over een gansch gezelschap verspreid, en een ouden leelyken hond, dien zy mee, als een gedeelte van zig zelf aanziet, met haar gemeenlyk van 't zelve bord en uit haar eige mond laat eeten, en die haar, uit eene waare vriendschap, spruitende uit overeenkomst van humeur, geduurig likt, of, gelyk zy het gelieft te noemen, caresseert en kust. Ik zal daar laten als een genoegzaam verhandelde stoffe, dat zoort van Viesaards van beide sexen, die van zommige spys walgen, uit vermoeden van eenige onzuiverheid in de natuur zelf van de spys. Myn verstandige Correspondent heeft duidelyk aangetoont, dat het groote hulpmiddel tegens die zwakheid bestaat, in het kinderlyk gemoed, by tyds, aan alle eetbare kost, zo veel mogelyk is, te gewennen, Dog omtrent dat slag van grillige afkeer, 't welk aangaande onze minderen plaats heeft, en, ten opzigt van ons gelyk en meerderen, vermindert, of gansch verdwynt, zal ik aanmer- | |
[pagina 247]
| |
ken, dat dit gebrek nergens anders uit kan voortvloeyen, dan uit een buitenspoorige waan, dat fatsoenlyke luiden van een andere natuer als 't gemeene Volk, en als uit een eedeler en fyner klei gevormt zyn, 't welk [95] zo ongerymt 'en zo strydig is met de menschelyke t'zamenleving, dat iemant zig op diergelyke verbeelding betrappende, door de kragt van een inwendige schaamte behoorde geparst te worden, om voor eeuwig zyne harssenen voor een grillige gedaante te sluiten. Wat nu betreft 't allerhaatelykst zoort van viesneuzen, die de beschreeve afkeer toonen, omtrent alles, behalven hun zelf, en 't geen 't nauwste met hun verknogt is, waar onder niet weinigen worden gevonden die van al de waereld vies schynen te zyn by wyze van represailles, en in hunne eige vuiligheid, door het vermogen der gewoonte, als in het dierbaarste reukwerk zig vermaken, wie ziet niet dat die morsige keurlykheid tot haar eenige bronader heeft de botste, groottste en onbepaaldste eigeliefde, die geheel en al zig zelf tot haar middelpunt neemt, en de onreedelykste versmading, over de rest aan 't gansch menschelyk geslagt uitspreid. Immers vertoont ons de dagelyksche ondervinding als onbetwistbaar, dat, hoe meer men door de banden van gemeenzaamheid, agting en vriendschap, met anderen vereenigt is, hoe minder indruk de viesheid omtrent dezelven in 't gemoed uitwerkt. Deze waarheid blykt middagklaar niet alleen uit het gedrag van Vrouwen met haare beminde mans en kinderen, maar ook uit de wederzydsche behandeling tusschen broeders en zusters, bloedverwanten, die onderling niet over hoop leggen, en anderen die in eene familiare omgang ingewikkeld zyn. De kragtigste remedie derhalven, die door eene wyze opvoeding kan aangewend worden, tegens die onmenschelyke zelf-waardering, waar door zo veel luiden zig gewennen aan de verbeelding, dat ze schepzels zyn van een uitste[96] kender natuur, dan de verheevenste en volmaakste hunner medemenschen, is het kinderlyk hart, zo dra de dageraad der reden in het zelve opgaat, de schuldige agting voor den evennaasten met een onophoudelyken iever in te prenten. Zulks kan uitgewerkt worden met de tedere wigten geduurig voor oogen te houden, dat het gansche menschdom uit een en 't zelve vleesch gesprooten, uit onderlinge broeders als bestaat en in die betrekking beschouwt moet worden, dat wy alle zyn schepselen van de zelfde beweeging, dat onze grootste heerlykheid op onze met reden begaafde en tot de eeuwigheid geschikte zielen gegrondvest is, en dat die wederzydsche liefde en hoogagting het kragtdadigste middel is, om met het bevorderen van eens anders geluk, | |
[pagina 248]
| |
ons eige heil te bevorderen. Dog 't is mee genoeg de kinderen deze waarheden te doen begrypen, in dien men niet met de uiterste vlyt hun de dadelyke opvolging van die treffelyke grondregulen gemeenzaam maakt. Zo dra derhalven een wigt gebruik begint te maken van zyn oordeel, en eenige afkeer toont voor menschen door den ouderdom van alle bevalligheid berooft, voor anderen, die niet cierlyk genoeg zyn opgetooit, en zelfs voor vreemden, die door de ongewoonte alleen dezelven onbehaaglyk voorkomen, is het ten hoogsten dienstig die grondwaarheden in de ziel te herroepen, en alle mogelyke beweegreden aan te wenden, om haar aan derzelver oefening meer en meer te gewennen. Dat zulks mogelyk is blykt in zommige huizen der Grooten, daar de teederst opgebragte kinderen, zonder de minste afkeer, niet tegenstaande het zotte denkbeeld, dat hun de Minnes, aangaande den saten, hebben ingeboezemt, met zwarte bediendens vriendelyk, lieftallig, en zonder de minste afgryzing omgaan. [97] |