De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 229]
| |
No. 220. Den 4. December. 1733. De Hollandsche Spectator.EEn der voorrechten, met dewelken de Engelschen het meest op hebben, en die zy zig verbeelden, dat hun niet zou kunnen benomen worden, zonder een wezentlyke schending van hunne vryheid, is een' onbepaalde ongedwongenheid van de Druk-pars. Ik wil niet onkennen, dat een lid van een vry volk zig als een onwederspreekelyk recht behoort te kunnen toeëigenen de vryheid van opentlyk zyne gevoelens omtrent de wysgeerte, en Godgeleerdheid, wanneer die gevoelens maar de schutspalen van deugd en ondeugd niet wegrukken, voor den dag te brengen, en met de kragtigste bewyzen te staven; Ik twyfel zelf niet, dat meer is, of het staat ieder Borger vry zyne gedagten gemeen te maken, omtrent de maatregelen, die hem als de oirbaarste voorkomen tot bevordering van de welstand des Vaderlands, op 't welk ieder lid van 't volk zig dezelfde eigendom kan aanmatigen. Ik geloof, zeg ik, dat ieder borger daar toe gerechtigt is, indien hy za[74]ken van zo eene netelige natuur met eene zedige voorzigtigheit behandelt, en noit de eerbied aan de wettige Overheid verschuldigt vergeet, verre van dezelve over den heekel te halen, of haar gedrag en voorneemens aan de onderdaanen verdagt te maken. Ik kan niet zien, by voorbeeld, dat in zekere hacchelyke gesteldheden van tyd, in welken het van de uiterste moeyelykheid is te ontdekken, of, van den oorlog, of van de vreede, de grootste | |
[pagina 230]
| |
gevaaren te wagten zyn; een Man, die met grond zig vleyen kan, dat hy in staatzaken bedreeven is, niet zoude mogen de reedenen voor en tegen in een publiek geschrift overwegen, en trachten aan te toonen welke het zekerste middel is tot 's Lands behoudenis en welvaart. 't Is klaar zelfs, myns oordeels, dat zo een Man met zulks na te laten zyn plicht zou verwaarlozen, en tegens de verschuldigde liefde des Vaderlands zondigen. Dog ik onderstel dat de duidelykste kentekenen van die edelmoedigste liefde in zo een verhandeling t'allen zyden door moeten straalen, en gepaart gaan met het diepste respect voor de regeering, aan dewelken men zyne gevoelens wel in bedenking mag geven, dog geenzins wetten voorschryven. In het nabuurig Koninkryk ziet men in duizend gevallen tractaten van die natuur; waar in de Schryvers byzondere partyen kiezende, en ieder alle pogingen aanwendende om zyn gevoelen te beweeren, 't onderwerp in 't helderste licht plaatzen. En ik kan niet anders bespeuren, of diergelyk gebruik van een verstandig mans oordeel en geleerdheid zou ten hoogste prysselyk wezen, indien de zaken blotelyk in haar natuur wierden onderzogt, zonder de minste hatelyke reflexie te maken, op die geenen welkers post het is dezelven ter uitvoe[75]ring te brengen, en zonder den geest van factie toe te laaten, zyn gal en vergif met den ink te vermengen. Met deze bepaling derhalven durf ik de pretensie van deze nabuurige Natie aangaande de drukpars rechtvaardigen, nochtans staande houdende, dat die vryheid met andere geoorloofde zaken gemeen heeft, dat ze door de Overheid, in zekere gelegenheden, zonder de minste verkragting van 't aangeboore recht der vrye onderdanen, voor een tyd kan, en moet, gestremt worden. Wanneer, by voorbeeld, een Volk door buitengemeene omstandigheden zig in een' gevaarlyke gisting bevind, en door de geringste beweegredenen, die, in andere occasien, de minste indruk op de stille gemoederen niet zouden maken, tot weerspalt zou kunnen vervoert worden, twyfel ik niet of de wyze, en voorzigtige magistraat is gerechtigt, en zelfs gehouden, 't gemeen maken der onschuldigste schriften, die tot zulke vreezelyke gevolgen aanleiding zouden kunnen geven, zo lang die hacchelyke gesteldheid duurt, kragtdadiglyk te rug te houden, en zelfs, onder bedreiging der zwaarste straffen, te verbieden. Dog het Britsche volk wil in dit opzigt de minste bepaling niet dulden, en de vryheid, die het zig hier omtrent aanmatigt, ziet men dagelyks tot zo een overmaat van ongehoorde baldadigheit uitspatten, dat niemand, hoe deugdzaam, en onbesprooken, op zyne verdiende reputatie staat kan ma- | |
[pagina 231]
| |
ken, en dat de wetten, zig vergenoegende, voor der onderdanen goed en leven te waken, de handhaving van hunne dierbare eer schynen verwaarloost te hebben. Hoewel niemand daar te Lande zig voor de vuilste lasterschriften kan behoeden, zyn nogtans, ('t geen met [76] de allergrootste voorzorg diende belet te werden) de staatdienaars derzelver voornaamste doelwit, gedwongen zynde dagelyks door het gansche volk te zien verspreiden en in 't openbaar verkoopen schend-couranten,Ga naar voetnoot1 in welken zy voor de godvergeetenste schelmen, die oit hun Vaderland verkogt en verraden hebben, worden uitgekreeten. 't Is waar dat 'er wetten worden gevonden, ingevoerd om laster en kwaadspreekenheid te beteugelen inzonderheid wanneer ze de grooten tot voorwerp durven nemen: een misdaad die onder de naam van Scandalum Magnatum,Ga naar voetnoot2 op het strengst kan worden gestraft, indien een Schryver zinneloos genoeg is, om absoluit gestraft te willen worden. Anderzins is voor hem niets gemakkelyker als de kragt van een wet te ontduiken, die expres gemaakt schynt om te worden geeludeertGa naar voetnoot3 en moedwilliglyk bespot. Het komt maar aan op 't verzwygen van den naam van het gehoonde voorwerp, en daar mee is aan 't gezag van de wet voldaan, en men heeft volkoome vryheid, om den grootsten van 't land met verwen en trekken, die hem van alle anderen afzonderen, zo natuurlyk en zoo levendig te verbeelden, dat het bykans belacchelyk zou zyn onder dusdanig portrait den naam te zetten. Vreest men nogtans dat iemand der Lezeren dom genoeg mogt wezen, om mis te tasten, men voegt 'er, ten overvloed, by eenige der voorste en laatste letteren van de kwanswys verzweege naam en eertytels, en men doet, 't geen meer is, 't onvolmaakt woord op een ander rymen, 't welk de agtergehoude middelste letters volmaaktelyk ontdekt, en de minste twyfeling omtrent het beoogde onderwerp onmoogelyk kan overlaten. Nergens heb ik die verfoeyelyke onordentelyk[77]heid, met welke de menschelyke t'zamenleving nauwlyks schynt te kunnen bestaan, gekoestert door de krachteloosheid der wetten met meer moedwil zien doordraven als in een publiek schrift dat op bestemde tyden, als het onverschilligste nieuwspapier, tot Londen jaren agter malkander voor den dag is gekomen, | |
[pagina 232]
| |
en zelfs door gansch Europa verzonden. In 't zelve wierd al, wat geest, vinding, aardigheid, welspreekendheid, verstand en zelf geleerdheid kunnen uitleveren, om diergelyk venyn smakelyk te maken, aangewend, om altyd het zelfde, dog geduurig op een nieuwe manier, en onder versche zinnebeelden, uit te drukken; te weten dat een der voornaamste staatluiden, in zyn verbasterd gemoed, alle booze neigingen, en helsche hoedanigheden vereenigde, die het magtigste land in korten tyd in een onmydelyk verderf kunnen storten. Vermids ik dit van naarby beschoude, en als voor myne oogen zag, dat, in dezelfde tyd, dat dit aangenaam vergif met gansche stroomen in het gemoed der ingezetenen, wierd uitgebraakt, het Ryk, onder het bestier van dien grooten man, dagelyks in macht, rykdom, en gedugtheid aangroeide, kon ik, zonder de grootste verontwaardiging, zo een gruwelyk misbruik der heerlykste gaven van 't menschelyk vernuft niet overweegen, en hoe aardiger en zinryker dit geschrift my voorkwam, hoe meer my dagt dat het de uiterste verfoeying, by alle luiden van eer, op zig verdiende te laden. Ik kon niet nalaaten deze myne gedachten aan verstandige luiden van dien LandaardGa naar voetnoot1 te openbaren voornamentlyk, aan een zeker uitmuntend Poeët, die by my, niet zonder grond, verdacht was, zomtyds aan dit werkje de hand te leenen, en, schoon anderzins van goede zeden, door de kracht [78] der gewoonte, en door partyschap, verleid, de straffeloosheid in een zaak van zo zwaare gevolgen, dorst rechtvaardigen. Wy beschouwen, sprak hy, deze tomeloze vryheid der drukpers, die U, schoon een lid van een gemeenebest, zo hatelyk, en onrechtvaardig voorkomt, als een der kragtigste middelen om 't land voor de onderdrukking der grooten te behoeden. Waarom zou het een eerlyk en braaf onderdaan, die bewust is dat zyn Vaderland kwalyk geregeert word, niet vrystaan, alle zyne talenten aan te wenden, om aan 't volk, en voornamentlyk aan die 't zelve representeeren, bloot te leggen de linksche streeken van een baatzugtig staatsman, die het onverschillig is alles 't onderste boven te keeren, indien hy zig zelve, en zyn gansch geslagt, maar tot het toppunt van rykdom en grootheit kan verheffen. Maar, wierp ik hem tegen, een eerlyk man, gelyk gy den Schryver van dusdanige hekelschriften hier ondersteld, moet noodwendig verzekert zyn dat zyne openbaare betigtingen de onbetwistbaarste waarheden tot haar voorwerp hebben; Dog indien het | |
[pagina 233]
| |
zo met de zaak gelegen is, zou het buiten twyfel beter zyn, losse aanklagten, op geene bewyzen gevestigt, daar te laten, en, gelyk het in een vry land aan ieder onderdaan geoorloft diende te zyn, ronduit zo een booswigt voor zyne natuurlyke Rechters te beschuldigen en de verdiende straf te doen ondergaan; In diergelyk gedrag, dat van de minste vuilaardigbeid niet zou kunnen verdacht zyn, zou immers het Character van een rechtschape yveraar voor zyns Vaderlands welstand op de gloryrykste wyze in 't ligt gesteld worden. Ja maar, was het antwoord; Dat zoort van misdaden is van een natuur om niet licht op een voldoende wyze voor een gerichts[79]bank beweezen te kunnen worden. Men is 'er egter onfeilbaar van overtuigt, vermits ieder voor zyn oogen ziet, dat zo een Minister, met de gansche nasleep zyner bloedverwanten en gunstelingen, met eene schaamtelooze stoutheid, schatten met schatten, en eertytels met eertytels ophoopt, en al de voornaamste ampten van 't ryk met roofgierige klauwen naar zyn eigen nest rukt. Zyn dat de eenige bewyzen, kreeg hy tot bescheid, op welke diergelyke vergiftige Heekelschriften gegrond zyn? Dat de volmaaktheid, die nergens onder de menschen te vinden is, in een staatsdienaar, niet onveranderlyk huisvest; kan men daar uit opmaken, dat hy als een eerloos booswigt, en een vyand van 't volk, moet aan den algemeenen haat opgeoffert worden? Wat is 'er natuurlyker, dan een groot Minister, die, geduurende een lange reeks van jaren, het bewind der zaken in zyne magt heeft gehad, in rykdom en eerampten stygert, en de zynen liever dan anderen met de vetste bedieningen overlaad? Volgt uit zo een algemeen gedrag, dat, terwyl hy zyne eige belangen niet verwaarloost, hy de zekerste maatreegelen niet aanwend, om 's Lands voorspoed te bevorderen? Maar ik wil eens onderstellen, dat de wetten geen vat behooren te hebben op een deugdzaam Patriot, die een Godvergeete staatsman opentlyk daar voor erkend zynde met onbeweeze waarheden durft aanranden; Hoe zal het op dien voet mogelyk wezen te beletten, dat de grootste fielt den deugdryksten Minister met de zwartste kleuren afschildert, en door een' geestigen drai alle deszelfs goede hoedanigheden als ondeugt durft ten toon stellen? Zoekt zo een Man zyn meester eer aan te doen, door een' pragtige levenswyze, die door zyn ryk inkomen kan goed gemaakt worden, zo zal hy uitgekreeten worden voor een onbeschaamde landdief, die voor 't oog van het bestoole volk zelfs met de vrugten van zyne roveryen durft zegenpraalen. Verkiest hy een zedige en burgerlyke huishouding; hy zal zig nog meer aan de lasterzugt bloot stellen. Het zal een schraap[80]zugtige plun- | |
[pagina 234]
| |
deraar worden, die het bloed den onderdaan afgetapt belet door de aderen van het gemeene-best zynen heilzamen omloop te vervorderen. Dog het wezentlyke Character van den geschonden staatsman daar latende, hoedanig het ook mag zyn, laat ons eens onderzoeken welke de noodwendige uitwerking van diergelyke heekelschriften moet wezen. Is het niet onbetwistbaar dat door dezelve de adder van verdeeltheid en oproer in den boezem der Landaart gekoesterd en opgekweekt word? Neem eens dat een Vorst op diergelyke vuile betigtingen geen agt slaat, en daar door niet afgeschrikt, zyn dienaar in het bestier der Rykszaken goedvind te handhaven; wat denkbeeld zal de aangehitste en verbitterde meenigte van zyn wettig Opperheer vormen? Zal men zig niet verbeelden, dat hy met den staatsman een Godloos verbond heeft aangegaan om 't volk hem toebetrouwt in een' afgrond van rampzaligheid te storten? of ten minsten, dat het hem aan genoegzame wysheid of yverige aandagt ontbreekt, om als een Vader te waken voor den welstand van zyne Kinderen? En wat kan tog anders uit dusdanige gedagten voortvloejen? dan haat of veragting, zelfs voor de beste, en beminnenswaardigste Vorsten. Een onophoudelyke ongerustheid, en vrees in den boezem der onderdanen; in een woord een geduurig groejend zaad van wederspannigheid, dat in naare omstandigheden voor den dag komende, en onverhoeds uitbarstende het land kan inwikkelen in burgerlyke oorloogen, die door anarchie of gebrek van regeering gevolgt meestentyd in een' volstrekte dwinglandy eindigen. Waar uit handtastelyk blykt, dat de straffeloosheid in dit opzigt verre van een dierbare tak van 's Lands vryheid te zyn, aan de waare vryheid de gevaarlykste lagen legt. [81] |
|