De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 211]
| |
No. 218. Den 27. November. 1733. De Hollandsche Spectator.
Obstupui, steteruntque comae, & vox faucibus haesit.Ga naar voetnoot1
virg.
HOe is het te begrypen, word 'er dikwils onder ons gezegt, wanneer de nieuws-papieren gewag maken, van de gruwelyke aardbevingen, die in zommige landen op 't onverwagtst de inwooners onder de puinhopen van hunne dorpen en steeden voor eeuwig op het jammerlykst begraaven, hoe is het te begrypen dat menschen zulke roekelooze veragters van hun leven kunnen zyn, dat ze hunne woonsteeden blyven houden in plaatsen, die door brandend zulferGa naar voetnoot2 ondermynt op ieder oogenblik staan omgekeert en ingezwolgen te worden? Hoe is het te begrypen, zeggen die zelfde luiden, welkers gedrag ons zo spooreloos voorkomt, dat een volk onbezonne genoeg in zyne onverschrokkenheid kan zyn, om een Land te bewoonen, daar de Zee hooger zynde als de aarde, zo dikwils dezelve door stormwinden aangehitst word, de zwakke dyken op hunne gronden doet waggelen, telkens tegens 't volk, dat met alle macht die geduchte vyandinne tegenstand bied, in een gevecht [58] treed van een' onzekeren uitslag, en dikwils de overwinning behaalende uitgestrekte landstreeken haar woest en ontemmelyk gebied onderwerpt? Volgens de gedachten van die luiden, moeten wy beven en zidderen, zo dra de wind uit zekere hoeken maar opsteekt, en het zelve als een bedreiging, en zelfs als een voorbode van den jongsten dag, voor ons vaderland, aanzien. Deze verbaastheid der vreemde Natien wegens onze zorgloosheid voor | |
[pagina 212]
| |
onze behoudenis is niet weinig aangegroeit wanneer bet gerucht aangaande de verderfelyke paalwormenGa naar voetnoot1 zig wyd en zyd heeft uitgebreid; De denkbeelden, die ze omtrent dezen onzen gevaarlyken toestand gevormt hebben, gaan alle begrip te boven. Het vyandlyk ongediert reeds de aarde van onze waereldstad doorboort hebbende was reeds bezig met het geweldig bosch, op 't welk ons beroemd Raadhuis rust, te doorknagen, en reeds was dat pragtig gevaarte oogenschynelyk aan het zinken. Dat meer is, men verwagtte niet alleen dat onze Zeesteeden, die niet als door dyken kunnen beschermt worden, zonder uitstel stonden te worden verlaten, maar ook dat het gansche gemeene-best vrugteloos oordeelende aan 't overwinnend gedrocht langer 't hooft te bieden, op het stip was van met het geen 't gemakkelykst was mede te sleepen, zich naar vaster woonplaatsen te begeven, even eens, als of de laatste beet van dit afgryselyk ongediert maar verwagt wierd, om 't gansche land in den afgrond der wateren te doen nederstorten. Niet min verwonderenswaardig moet het geschat worden, dat, terwyl diergelyke harssenschimmen by vreemde Natien in zwang gingen, en zelfs in brieven, van aanzienlyke mannen, die [59] voor geen luiden van hunne zinnen berooft versleeten konden worden, voor den dag durfden komen, onze Medeingezeetenen die aan 't gevaar 't meest scheenen blootgesteld, de eerste schrik op 't spoedigste te boven zynde gekomen, 's Lands naare toestand met zo een gerust oog allengskens hebben aangezien, als of het als een beuzeling moest geacht worden, waar van nauwlyks de moeite waard was den mond te openen. Men repte zelfs in korten tyd kwalyk van die plaag, om de conversatie levendig te houden, en zo 'er al een woord in 't voorbygaan van wierd gesproken, 't was met een koele onverschilligheid dan 'er tegenswoordig gewag gemaakt word van het openen van het oorlogstooneel, op 't welk naar alle waarschynelykheid, ons Vaderland niet gedwongen zal zyn een hoofdrol te speelen, en de logies voor het theater | |
[pagina 213]
| |
zal kunnen verkiezen. Deze bedaardheid des gemoeds onder zo eene ongehoorde kastyding deed my vermoeden, dat het kwaad zo erg niet was, als de schrik 't zelve in de ontstelde harssenen had ingeprent, of wel, dat 'er onfeilbare middelen moesten uitgevonden zyn, om dit wangedrocht te verdelgen; Op dien voet berouwde het my myn vertoog aangaande dat droevig onderwerp, in het licht te hebben gegeeven, en ik nam voor eene treffelyke allegorie, die my, aangaande deze stoffe, door een bekende hand was toegezonden als niet meer te pas komende, onder my te houden, om, door dezelve gemeen te maken, de gestilde gemoederen geen nieuwe, en ongegronde vreeze aan te jaagen; Dog door een nauwkeuriger onderzoek overtuigt zynde, dat het gevaar nog het zelfde is; als het wezentlyk in het begin is bevonden, en dat 'er tot nog toe, onder zo veel hulpmiddelen [60] als onfeilbaar aangeboode, geene met een genoegzame kragtdadigheid de verkwikkende beloften beantwoord, heb ik oirbaar gedagt het toegezonde zinnebeeld myn' ernstigen Lezer mede te deelen.
Heer Spectator,
HOewel myn gewoonte is 's middags hartig en zonder onderscheid, van 't geen my opgedist word te eeten, vergenoeg ik my 's avonds met eenige lugtige groente, niet alleen om myne zwakke gesteltenis te gemoet te komen, maar ook om myne verbeelding van zwaarmoedige droomen te bevryden. Ik meen dat elk verpligt is zyn' dierbaren tyd zo veel hy kan in eene geoorloofde vergenoeging te verslyten, en, dewyl de slaap een' geruimen tyd onzes leven in zig vervat, dunkt my, dat ik zelfs van conscientie wegen verpligt ben alle onschuldige middelen aan te wenden, om voor alle ongeneuglyke droomen myne harssenen te sluiten. Zulks had ik voorleeden avond verzuimt, en eenige bezwaarde spys, die ik onvoorzigtiglyk had genuttigd, veroorzaakte in my den volgenden nagt verwarde en naare harssenschimmen, die zig allengskens schikkende, en in een zeker verband voegende hier op ten naasten by uitkwamen. Ik bevond my in het midden van een Land van een kleine omtrek op een rots, van waar ik t'allen zyden de ruime Oceaan kon ontdekken. De Zee tot de schrikkelykste onstuimigheid uitspattende dreigde alles in zyne onverzadelyke afgronden te willen rukken; De baren verhieven zig tot aan de wolken, en sloegen met zo een gewelt tegens de gemaakte borstweeringen, dat ik op [61] ieder vernieuwden aanval 's Lands onvermydelyken | |
[pagina 214]
| |
ondergang te gemoet zag. In die naare omstandigheden zag ik nochtans het meeste gros der inwooners van dat veege land, al willens blind aangaande het nakende verderf zig in alle uitgekipteGa naar voetnoot1 wellusten baaden, en, zo het scheen, den bestierer der baren tergen, en als noodzaken zyne lankmoedigheid af te breeken, en de uitvoering zyner bedreigingen te verhaasten; Terwyl ik met de uiterste ontsteltenis en meedelyden deze haters van zig zelven beschouwde, voegde zig iemand onverhoeds aan myne zyde, en vroeg my met een gerust wezen, of ik het gevaar wel genoegzaam bemerkte, en wanneer ik daar op ja geantwoord had, hervatte hy, hou echter moed, en verzeeker u dat het met het land nog niet gedaan is; Vestig uwe oogen op dien drom van menschen die met schielyke schreeden, voorzien van allerlei gereedschap en werktuigen, tot ons naaderen. Men noemtze uitvinders, en 't zyn schrandere mannen bedreeven in alle konsten, en wetenscbappen, die buiten twyfel in staat zullen zyn om ons te behouden. Myn droom wierd toen verwerder. Hier zag ik paalen in den grond slaan, gins dyken versterken; Nu bevond ik my aan de eene, nu aan de andere kant van die waggelende, en als hygende landstreek; Aan het Oostende zag ik ook een groote meenigte van menschen met allen yver arbeiden, met eene vaste verwachting van het gevaar voor te komen. Hier wierd ik aangesproken door een' eerwaardig' gryzaart, met een geestelyk kleed bedekt. Deze toonde my verscheide paalen, die, volgens zyne verzekering niet konden missen eene gewenschte uitwerking te doen, door de kragt van groote en cierlyke letters, die in dezelven gesneeden. [62] Op veelen der zelven las ik duidelyk Moeder Gods, op anderen Petrus, op anderen de Paus, en op zommigen het Kind J . . . . Naar maate de oude Priester my die paalen voor oogen stelde, besproeide hy dezelven met eenig heilig water, en beval het werkvolk terstond dit hulpmiddel te gebruiken, als alleen bekwaam om de gevreesde plaag van 't Vaderland af te wenden. Op het roekeloos uiten van die stoutmoedige verzekering vroeg ik hem wie hy was, en kreeg tot bescheid, dat hy van het genoodschap van evengemelde kindeken was, en een gunsteling van desselfs moeder, die, op zyn verzoek, uit eene teerhartige menschliefde, niet nalaaten zou haar zoon te beveelen, zyn zegen aan zo een geheiligd hulpmiddel te hechten. Wanneer ik my bereide om hem te antwoorden, bevond ik my weder, als vervoert op de voorige rots, en zag daar omtrent meede met alle mogelyke vlyt arbeiden om paalen van | |
[pagina 215]
| |
verscheide gestalte, en verwGa naar voetnoot1 by een te brengen, en in den grond te slaan; dezen hadden ook hunne opschriften, die ik van myn hoogte door een' verrekyker genoegzaam onderscheiden kon. Op d'eene stont magt, op d'andere vernuft, op de darde ondervinding, op de vierde rykdom. Ik bleef een geruimen tyd op derzelver uitwerking staroogen, dog ik zag tot myne onuitspreekelyke droefheid dat alles vrugteloos afliep; De paalen, daar zo een baldadig vertrouwen op gevest was, kwamen in korten tyd de waggelende dyken ontrukt, en doorknaagt door een gedierte, 't welk ik nooit te vooren beschouwt had, als stikken van lichte kork weer boven dryven. In 't midden van de gevoeligste mismoedigheid door dien kwaden uitslag in myn gemoet verwekt, zag ik schielyk de wolken scheuren, en [63] uit dezelven een jongeling, in wiens gelaat en gansche gestalte een' zedige heerlykheid, en vriendelyke Majesteit uitblonken, tot ons nederdalen. Aanstonds vergat de Zee haar woede, ieder staakte zyn werk, en knielde in het stof om hem te eerbieden, en ik myn rots verlatende wierp my, nevens de gansche meenigte, ter aarde. Hy verzekerde dat de bestierer en temmer der golven alle de palen, met diergelyke opschriften aan de Zee, en aan 't 2ongedierte, ten prooi had besloten te geven, en met eenen wees hy ons aan een hoop op 't oog min aanzienlyke stylen, daar wy tot dus verre geen acht op hadden geslagen. Hoe meer ik dezelven naderde hoe vaster, en steeviger zy my voorkwamen; Hier vond ik ook opschriften dog zeer eenvoudig en van alle schitterend cieraad ontbloot. Ze bestonden in de woorden, aandagt, waakzaamheid, inkeer, berouw, gebed, verbeetering des levens, aanwas in heiligheid, Christelyke liefde. Terwyl ik my bezig hield met deze merkwaardige tytels te overweegen, was de Hemelsche Gezant schielyk uit ons gezicht verdweenen; Ik twyfelde geenzins of zyn heilzame raad zou zonder de minste vertoeving werkstellig worden gemaakt, Dog de werkluiden, na eenige tyd van verre op de aangeweeze palen met een zoort van bedeestheid, hun onzeekere oogen te hebben gevest, scheenen dit hulpmiddel wel haast, wegens deszelfs geringe aanzienlykheid, te verachten, zonder zig te verwaardigen, 't zelve van naby te beschouwen, en de minste proef van desselfs nuttigheid te nemen. Ik zag hen, in tegendeel, als op een gegeeven teeken, wederom met alle man zig naar de palen wenden, welkers vrugteloosheid zy reeds hadden ondervonden, en hun, een ogenblik van te vooren, voor eeuwig was [64] voorzegt. | |
[pagina 216]
| |
Hier op begon de orkaan met een grauzamer verbolgendheid weder op te steeken en 's Lands wallen met een verdubbelde woede op nieuws te bestormen. De aarde daaverde, en scheen op het stip van onder myne voeten te worden weggerukt; De benauwtheid, die my in deze ysselyke omstandigheid geheel en al vermeesterde, kan door geen woorden worden uitgedrukt; Ik vond my van 't gevoelen van my zelf t'eenemaal berooft; Een koude schrik had het bloed in myne aderen doen stremmen; en reeds wakker geworden zynde lag ik nog een geruimen tyd zonder my te kunnen beweegen, als of een molensteen my de borst drukte, en wanneer de levensgeesten een vryer loop begonden te krygen, wierd ik van een heevige hartklopping aangetast, die my voor 't overige van den nacht van den slaap beroofde. [65] |
|