De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 181]
| |
De familie gaat 's avonds uit.
| |
[pagina 182]
| |
No. 214. Den 13. November. 1733. De Hollandsche Spectator.
Propugnat nugis armatus.Ga naar voetnoot1
DE deftige en strenge Cato eens een jongman in een oneerlyk huis ziende treeden, sprak hem aan met deze Ga naar voetnoot*toejuichende woorden. 't Is wel van u gedaan, vryer, dat ge hier komt, en u wagt van met andere mans vrouwen u te vermengen, Door die goedkeuring wierd de jongeling zo aangemoedigt dat hy 't zelfde huis schier ieder dag bezogt, 't welk Cato, die buiten twyfel in de buurt zal gewoont hebben, merkende berispte hy den zelven op de volgende wyze: Hoor eens hier, Mantje, ik heb u wel gezegt van nu en dan eens hier te komen, maar niet dat g'er moest gaan wonen. Op een diergelyke, dog veel redelyker manier heb ik ook myne Lezers wel gezegt: gaat u nu en dan eens verlustigen, in 't Schouwburg, inzonderheid wanneer een stuk vertoont word, 't welk door de weg van 't vermaak tot onderrichting kan brengen, maar ik heb u noit geraden van de Comedie als een tweede huis te maken. Ik heb wel staande gehouden, dat het kaartspel in zyn eige natuur nog door Gods woord nog door de reeden verboden was, maar noit is het my in de gedagten gekomen te bewee[26]ren, dat het onzondig was, dagelyks van 's ogtens tot 's avonds de kaarten of dobbelsteenen in de hand te hebben, zonder zig bykans den tyd van te eeten, ik | |
[pagina 183]
| |
laat staan van iets goeds te betrachten, te gunnen, en noit heb ik staande gehouden, dat diergelyken spellen niet tot duizend en duizend verderfelyke ongeregeldheden, een bynaar onmydelyke aanleiding geven. In een woord ik heb noit gemist het gebruik, en 't misbruik van dusdanig tydverdryf nauwkeuriglyk te onderscheiden, en 't een zo onschuldig, als 't ander strafbaar, en verfoeyelyk te vertoonen. Dog dit myn gedrag, komt geenzins als voldoenend voor aan een nieuw Correspondent, die verre van de minste mogelykheid, in een onschuldig gebruik van diergelyke tydkorting, te willen erkennen, aanneemt my te bewyzen, dat het kaartspel in zyne eige natuur grouwelyk, en verfoeyelyk is. Op zyne bewyzen steld hy zo een gerust vertrouwen, dat hy nauwlyks schynt te twyfelen of ik zal, zo dra ik dezelven overwogen zal hebben, aanstonds van gedagten veranderen; my nochtans belovende, dat zo my nog eenige tegenwerpingen mogten overblyven, hy altyd, volgens de Christelyke liefde zig bereid en verpligt zal toonen dezelven te beantwoorden en te wederleggen. 't Is een gebrek zo algemeen als schadelyk in de disputen, en wel inzonderheid, over de gewigtigste zaken, dat ieder van zyn kant zyne eige gevoelens voor onwrikbaar houd, en vastelyk besluitende van dezelve geen vinger breed af te wyken, nochtans onbeschroomt onderstelt dat zyn tegenparty zyne reedenen met de uiterste onpartydigheid overwegen moet, en zig verpligt houden zonder de minste tegenstribbeling zig door derzelver gewigt te laten overhalen. Men overdenke eens wat mogelyk nut, uit dusdanige redenstryd te halen is, wanneer het [27] van beide zyden op dezelve wyze gesteld is. Dit is zeker de rechte weg niet om tot de ontdekking der waarheid te koomen. Iemant die voor dezelve een rechtschape en edelmoedige liefde wil betoonen, moet, in diergelyke gelegentheden, van zyn kant met dezelfde inwendige gesteltheit voor den dag koomen, die hy van een ander met recht vordert. Hy moet voor dien tyd alle verzeekering van de gegrondheid zyner gedagten aan een zyde stellen, en zyne reden in een volmaakt evenwigt plaatzen, met de grootste onverschilligheid, of hy overtuigen zal, of overtuigt worden, en of de gezogte waarheid door zyn eige of door eens anders licht hem zal worden aangewezen. Zulks diende wel voornamentlyk plaats te hebben, wanneer men weinig grond heeft om op zyne eige overtuiging vast te gaan en men zig wel ondertastende, verzeekert moet zyn dat men geen genoegzame pogingen heeft aangewend om in den boezem van een' zaak in te dringen, door het onderling vergelyken der redenen, die voor en tegen bygebracht worden. Dit is hier handtastelyk | |
[pagina 184]
| |
het geval, vermids myn Correspondent hier voor den dag komt, met een versleete en uitgedient bewys, welkers kinderachtigheid door luiden van een' ongetwyfelde wysheid, en Godvrugt duizendmaal is blootgesteld en ontleed geweest. Het kaartspel is gruwelyk, en verfoeyelyk, zegt de Schryver, om dat het in zig bevat het misbruik van 't lot, 't welk heilig is, vermids Salomon zegt: het lot word in den schoot geworpen, maar het beleid daar van is aan den Heere. Dog beteekenen die woorden, dat in het lot eene natuurlyke heiligheid opgeslooten legt? lk zie hier niets anders als dat het lot, gelyk al het geene in 't geheel al gebeurt, aan de godlyke bestiering ondergeschikt is, en dat derhalven niets aan 't los [28] geval moet toegeschreeven worden. Ik weet zeer wel dat het lot dikwils in heilige zaken is aangewend, maar zulks maakt het zelf van natuure niet heilig, en kan onmoogelyk bewyzen, dat het in de gemeene levensloop geen plaats mag hebben; Dat myn Correspondent ook bybrengt de volgende spreuk van Salomon: Het lot doet de geschillen ophouden, en maakt scheidinge tusschen de magtigen, schynt eer tegens, als voor hem te dienen, vermids het in 't werk stellen van 't lot, tot het eindigen der geschillen, wel een goed gebruik van 't zelve, maar geenzins, een heilig en godsdienstig gebruik kan genaamt worden. Ja maar, zegt de Schryver, aangezien het lot in het spel de eerste directie heeft, is het grouwelyk God te verzoeken, en zyne byzondere bestiering te beproeven, joksgewyze en tot uitspanning, of tydverdryf. Hier legt eigentlyk de knoop, en het komt hier blotelyk op aan of het een wezentlyke eigenschap in het lot is, dat het zelve niet aan de algemeene schikking van de Goddelyke voorzienigheid onderworpen is, maar eene byzondere bestiering vereischt. Ik wil toestaan dat het aldus met het lot geleegen is, wanneer het een heilig oogmerk bedoelt, en onder de innige en ernstige aanroeping van des Heeren naam word aangewend. Dog in geval de Schryver niets als lot erkend, dan 't geen waar van gezegde eigenschap onafscheidelyk is, ontken ik wel duidelyk dat 'er in kaart of dobbelspel het minste lot kan gevonden worden, en zo waar het is, gelyk onze man voorgeeft, dat geen verstandige luiden zulks loochenen kunnen, zo verdien ik zekerlyk uit de lyst der verstandigen uitgeschrapt te worden; Dog zo 'er geen andere reden daar toe is, loop ik hier zo weinig gevaar, dat ik ronduit staande durf houden, dat het onmoogelyk is niet van myn gevoelen te zyn, wanneer men maar op[29]merken wil, dat, in gemelte spellen, alles wat 'er gebeurt van de ordinare wetten der beweging volstrekt afhangt en dienvolgens geene bijzondere bestiering nodig heeft. In | |
[pagina 185]
| |
het dobbelspel vallen de steenen volgens de kant op welke zy neder komen, de oppervlakte, op welke ze terug stuiten; en de kragt met welke zy geworpen worden, en volgens de t'zamenloop van dit alles moesten ze noodwendig zo vallen, als ze gevallen zyn, en 't zou een volstrekt mirakel zyn, indien de zaak zig anders had toegedragen. In het speelen met de kaart gebeurt oogenschynelyk het zelfde; Dat de een goed, en de ander kwaad spel heeft, vereischt de minste particuliere bestiering des Hemels niet, ieder kaart legt, daar ze door de vingers van die geen die ze verschoten heeft, geplaatst is, en volgens de beweeging, die hy aan zyne handen gegeeven heeft, is het onmooglyk dat ze ergens anders te vinden zoude zyn. De eerste beginzelen van waarheid zyn nauwlyks klaarder en handtastelyker als 't gezegde; 't Geen hier nogtans de aandagt van Menschen, die hunne reden aan een wysgeerig onderzoek niet hebben gewend, misleid, is dat de speelers terwyl ze de dobbelsteenen werpen, en de kaart vermengen, niet weten wat ze uitrechten; en blinde oorzaken zyn van 't geen voorvalt, zo dat het zelve, ten opzigte van dit gebrek van kennis, als blootelyk gevallig voorkomt. Dog dit wel ingezien is gansch vreemd aan de zaak. Hoewel blinde uitwerkers van 't geen voorvalt zyn ze egter waare uitwerkers, ze geven aan hunne handen zo veel, en dus, of zo, gerigte beweegingen, als het hun behaagt, en veroorzaken noodwendig 't geen voor den dag komt, zonder dat de minste invloed van een byzondere Goddelyke bestiering hier vereischt werde. Het zal, naar myne gedagten, hier gansch niet kwalyk te pas komen aan te merken, dat 'er veel gesproken word van eene algemeene en byzondere bestiering der voorzienigheid, zonder dat men zig zelf ernstig afvraagt, wat men daar door beduiden wil, en wat wezentlyk onderscheid men eigentlyk tragt uit te drukken; zomtyds noemt men een byzondere bestiering des hemels; een t'zamenloop van omstandigheden, die zelden in 't zelfde verband komen, en een zeldzame uitwerking voortbrengen, zonder nogtans in 't gering[30]ste van de generale wetten, eens door de goddelyke wysheid het geschapene voorgeschreeven, af te wyken; Dog zulks zou ik niet zo zeer eene byzondere bestiering noemen, als wel een byzonder en merkwaardig uitwerkzel van Gods algemeene bestiering. 't Eenig duidelyk en onderscheide denkbeeld, dat ik aan de byzondere bestiering weet te hegten, bestaat in daar door te verstaan, 't geen God veroorzaakt, buiten of tegen de eens ingevoerde wetten der beweeging, wanneer by voorbeeld, het hem goeddunkt het zwaare naar boven te doen stygen, of 't vuur zyne verslindende kragt te beneemen, in een woord | |
[pagina 186]
| |
wanneer het zyn behagen is eigentlyk gezegde mirakelen uit te werken. Zo onze Schryver my een' andere nette en duidelyke gedagten hier omtrent weet mede te deelen, en my te onderrigten op wat wyze, 't geene hy byzondere bestiering noemt, van de Godheid door de speelders afgevordert word, en op 't lot eene noodzakelyke invloed heeft, hy zal my hooglyk verpligten. Dog indien hy van de byzondere bestiering geen ander net en klaar denkbeeld weet te geven, als 't geen ik zo even geoppert heb, en nogtans zyn stelling blyft beweeren, zal het niet moeyelyk vallen hem te doen zien dat zyn gevoelen onmydelyk de ongerymste gevolgen naar zig sleept. Zo het zelve doorgaat, word niet alleen het lot, waarvan eene byzondere bestiering der voorzienigheid onafscheidelyk is, misbruikt, by de speelers en dobbelaars, maar by alle die als blinde oorzaken werkzaam zyn; en iets uitregten waar van de uitslag hem onbekent, en niet te raden is. Een kind, by voorbeelt, zal zig aan die gruwelzonde schuldig maken, wanneer hy zig vermaakt met een marmelGa naar voetnoot1 of stuiter, tegens een blauwe steen te smyten, zonder te weten, hoe hoog dezelve zig in de lugt zal verheffen, en waar weder nederkomen; Dit exempel is volmaakt toepasselyk op het dobbelspel. Wanneer het, in dat kinderwerk, gebeurt, dat zo een marmer vlak op de neus of kin van een voorbijganger valt, verwonderen onkundigen zig daar over, als of 'er bykans iets meer als natuurlyks onder schuilde, daar egter die marmer met zo een trap van kragt geworpen, en op zodanig gedeelte der oppervlakte te rug gekaatst, nergens op de geheele waereld ter neder kon [31] vallen, ten zy by een volstrekt mirakel, als juist op den neus van den gezegde verbyganger. Het komt my derhalven voor als de handtastelykste onredelykheid in 't eene zo wel als in het ander geval de minste verzoeking van een byzondere Goddelyke schikking te willen vinden; Zulks is ook geenzins de roebeloze en baldadige intentie van de godlooste speelers, ja zelfs niet van menschen, die het lot tot verdeeling van goederen, of tot beslissing van een geschil aanwenden, en die, zonder eenige aanroeping van 's Heeren naam, den uitslag niet onmiddelyk van de Godheid, maar van de ordinare loop der natuur afhangende, onder de algemeene voorzienigheid, van de wette der beweeging afwagten. Een grooter en veel gruwelyker ongerymtheid zal nog een noodwendig gevolg van onzes Schryvers stelling zyn, ingeval hy geen ander klaar en onderscheiden denkbeeld dat het myne, wegens eene byzondere Godlyke | |
[pagina 187]
| |
bestiering, in staat is voor den dag te brengen: want alsdan zal uit de gezegde stelling met de uiterste noodzakelykheid voortvloeyen, dat de speelers niet alleen, met een verfoeyelyke moedwil, geduurige wonderwerken van hunnen Schepper af durven vorderen, maar ook dat, zo dikwils, en zo lang het hun behaagt, dobbelsteenen of kaarten te hanteren, zy de Godheid ondernemen te dwingen, (het zy met eerbied gezegt,) en den hemel gansche t'zamenschakelingen van eigentlyk genoemde mirakelen dadelyk en wesentlyk afparssen, 'twelk de Goddelyke oppermagt aan de menschelyke grilligheden onderwerpt, en aldus als eene onverschonelyke contradictie moet aangezien werde. Onze Schryver zegt my, dat hy wel bewust is, dat tegen zyne redeneering eenige uitvlugten voor den dag gebragt kunnen worden, welkers onbondigheid hy belooft zo 't nodig is aan te toonen. Dog zo hy, 't geen ik hier geoppert heb, onder die uitvlugte rekend, verbeel ik my dat hy 'er zyn werk aan zal vinden. Ik durve zelf my vleyen met de hoop, dat hy zo geleert heeft een demonstratie of volstrekt bewys van een bloote schynbaarheid te onderscheiden, en zig zonder eene onreedelyke tegenstreeving, eene voor hem nieuwe waarheid, van wat kant zy hem ook aankomen mag, te omhelzen, hy dermate overtuigt zal zyn van [32] de ongegrondheid zyner stelling, dat het hem naauwlyks begrypelyk zal schynen, hoe hy dezelve oit, als wel beweeze, heeft kunnen aankleeven. Het komt in 't eerste opzigt wonderlyk voor, dat zekere waarheden, die zo dra derzelver grond duidelyk is open geleg, met dezelfde vaardigheid, als de eerste beginzelen van redeneering, de overtuiging in een redelyke ziel, na zig rukken, nogtans in formeele boeken, en tractaten moeten verhandelt, en in een volkomen ligt geplaatst worden. gelyk het over de tegenswoordige stoffe door Ga naar voetnoot*deftige en vroome mannen is geschiet. Deeze stelling, by voorbeeld: geweld kan geen middel van overreeding zyn, kan de geringste plaats van twyfeling niet overlaten in 't gemoed van iemand, die maar weet wat door overreding en geweld verstaan word. Dat een vierkant niet teffens een Cirkel kan wezen, is niet onwederspreekelyker; Nogtans heeft een der grootste Wysgeeren zig verpligt gevonden, zo een onwedersprekelyke waarheid in een Ga naar voetnoot†boek, bestaande uit verscheide deelen, te verdeedigen. De oorzaak van het in in 't ligt brengen van diergelyke werken, is dat de tegenstrydige stellingen dikwils als t'zamengepakt zyn in een bondel van andere leerstukken, die zonder dezelven niet bestaan kunnen, en die men nogtans onveranderlyk beslooten heeft nooit te verwerpen. | |
[pagina 188]
| |
In die gesteldheid worden zelfs by de eerste geesten van een gansche eeuw al de mogelyke geleerdheid, al de kragt van verbeelden, al de doordringendheid van 't verstand werkstelling gemaakt, om aan dusdanige baarblykelyk valsche stellingen een glimp van waarschynelykheid te geven, en aldus niet gedwongen te zyn 't geheele lichaam van hunne leere den schop te geven. Hier door worden de verdeedigers der handtastelyke waarheid gedrongen hunne tegenpartyders, in alle derzelver fyne en behendige uitvlugten op het spoor te volgen, en zonder ophouden de wel verniste schynreden, van het bondig bewys te schriften, om aldus, de waarheid, die men met alle bedenkelyke pogingen getragt heeft te verduisteren, wederom van die bedriegelyke schaduwen te ontdoen en in haar volkomen dag te plaatsen. [33] |
|