De Hollandsche Spectator
(2001)–Justus van Effen– Auteursrechtelijk beschermdAflevering 196-240: 11 september 1733 - 12 februari 1734
[pagina 174]
| |
No. 213. Den 9. November. 1733. De Hollandsche Spectator.
Queritur interea, qui tantae pondera molis sustineant.Ga naar voetnoot1
ovid.
't IS reeds eenige weeken geleeden, dat myn het volgende briefje weezentlyk is toegezonden.
Myn Heer,
SChoon gy my onbekend zyt; ik ken echter uw hand; en wat meer is, ik ben u onlangs op de hielen gevolgt; ja heb met u in een en 't zelfde gezelschap geweest, hoewel ik u niet gezien heb, als Spectator, en gy my niet als schryver van dezen brief. Dit raadzel ga ik uitleggen. Voorleede Saturdag kwam ik in den Schouwburg, na dat men reeds met speelen begonnen had; in het passeeren van de plaats, zag ik recht voor myn voeten een toegevouwen papier, 't welk de nieuwsgierigheid my deed opraapen, en by my steeken. Des avonds t'huis komende haalde ik het by geval uit myn zak met het boekje van de Tragedie, waar in ik eenige toneelen wilde nazien. Doch ik had grooter begeerte, om te weeten, wat myne gevonde schat behelzen zou, en ik wierd dadelyk gewaar, dat niemand dan gy, dien kon verlooren hebben; want het was een lystje van eenige vertoogen, die gy het publyk nog schuldig zyt. Hier uit besloot ik dat gy dien dag mede in [18] de Comedie geweest en even voor my ingekomen waart; Ik heb het van myn plicht geoordeelt u wederom meester te maken van het geen u eigen is, met die uitzondering alleen, dat ik, om reeden, uw handschrift wil- | |
[pagina 175]
| |
de bewaaren; Des zende ik u een Copy daar van in dezelfde orde, als het principaal, en blyve met alle achting &c.
Philomusus | |
Memorie.VErhandeling over het drukken der boeken by inschryving, zie No. 106. Myn gevoelen over den Patriot belooft. No. 111. De gebrekkelykheid, het misbruik, en de ordinaire vrugteloosheid van het mondeling disputeeren. No. 144. Raad aan een jongeling die zich beklaagt over eene zeekere stilheid van humeur. No. 148. Nader bewys, dat schatten te bezitten, en ryk te zyn, geenzins het zelfde is, of vervolg op No. 154. Maatregelen, hoe men op het spoedigst, en zeekerst een nieuwe overzetting van gerymde Psalmen zou kunnen invoeren. No. 158. NB. Ik hoor dat dit vertoog zeer behaagt heeft. - Een' verkeerde schaamte is een der voornaamste oorzaken van zeeker gebrek, door Candidus verax beschreeven in een brief No. 171. Een derde stukje over de dienstboden bedoelt in het einde van No. 173. Aanbrengers &c. moet nog een vervolg hebben; zie het begin van No. 177. Misbruik van den wyn No. 185. Antwoord op den brief over het openbaar ten toon stellen der Mennoniten. No. 186. Ik geloof dat de verstandige Mennophilus 't oog heeft op het tweede Deel van Geldlof No 166. bladz. 124. Liefhebberyen, die van de bloemen ziet reeds het licht. No. 188. Aanmerkingen over de viesheid,Ga naar voetnoot1 en hare remedien No. 193. [19] Vermids diergelyk verlies, hoe gering het ook aan anderen mag schynen, voor een Spectator gevoelig moet zyn, kan ik niet nalaaten myn Correspondent te bedanken voor de spoedige toezending van dit my zo nut memoritie; Hy neeme nochtans niet kwalyk, dat ik hem durve zeggen, dat hy zich in dit geval maar ten halve billyk en bescheiden getoont heeft, dewyl hy, om zo te spreeken, my een gedeelte van 't myne ontvreemd, met my een Copy te geeven, en 't origineel te behouden; zulks doet hy om reeden, zegt hy, en de zelve kan niets anders zyn naar alle waarschynlykheid als een inzigt om my door myn' hand te ontdekken. Ik twyfel, of hy, in de zelfde omstandigheden, op de zelve wyze zou willen behandelt wor- | |
[pagina 176]
| |
den, Ten minste hoop ik, dat, zo zyn voorneemen hem komt te gelukken, hy discreet genoeg zal weezen, om die ontdekking niemand, wie het ook zy, mede te deelen. In deze verwachting zal ik vast voortgaan in 't afdoen van myne schulden, niet juist naar de ry af, maar zo als het my best aanstaat, en ik zal voor tegenwoordig den Leezer een gedeelte van myne beloofde aanmerkingen mededeelen wegens een nieuwe overzetting der Psalmen in digtmaat, zeekerlyk een der gewigtigste stoffen tot welkers verhandeling ik my verbonden heb. Ik heb gezegt, en ik herhaal het, dat het spoedigste en veiligste middel, om zo een noodwendig werk, onder 't gezag van de overheid uit te voeren, is, dat onze Godvrugtige, en yverige Leeraars, die buiten twyfel een volmaakte kennis hebben van de aanstotelyke, en zelfs schandelyke gebreeken der Psalmen van Dathenus,Ga naar voetnoot1 niets in hunne gemeene en particuliere discoursen verwaarlozen, om de mogelykheid van zo een' gewigtige onderneeming aan te toonen, en hare uitmuntende heilzaamheid, [20] zo wel aan de oppermacht, als aan den onderdaan smakelyk te maaken. Indien het hun lukte 's Lands hoog gezag te overreden, om met zyne vleugelen zo een treffelyk voorneemen te willen overschaduwen, zou myns bedunkens de grootste zwarigheid uit den weg zyn geruimt. Tot de uitvoering had ik eerst gedacht, dat een kunstgenoodschap het dienstigste zou zyn, dog na ryper overweeging ben ik van gevoelen verandert; overtuigt, dat tot dusdanige societeit, onze onbekwaamste dichters, die in 't gemeen de hooggevoeldendste wegens hunne gaven zyn, by honderden zouden toeschieten, en dat er geen dyk steevig genoeg zou weezen, om zo een heevige vloed te stuiten; Terwyl buiten twyfel, onze grootste geesten, die die meenigvuldige zwaarigheden van zo een neetelig werk het best kennen, en zich het meest gemeenlyk mistrouwen, in den schuilhoek harer nederigheid zich zouden verbergen. Het raadzaam zou zyn, myns oordeels, de gansche zaak aan te beveelen aan niet meer dan drie, en ten hoogste vyf uitgekipteGa naar voetnoot2 mannen, welkers gezond oordeel, genoegzame geleerdheid, bedreevenheid in de digtkonst, en rekkelyk Character, in 't gansch Gemeene best erkend, en | |
[pagina 177]
| |
geëerbied worden. Myn gevoelen is niet, dat zulke agtbare luiden alleen hunne arbeid aan dit zware voorwerp besteeden. Geenzins; ik vermein dat ze meer nut zouden doen met over het werk als opzienders te waaken, dan met zelf de hand 'er aan te slaan, en dat ieder, wie zig hier maar toe bekwaam kende, diende uitgenood te worden, om zo een heerlyk gebruik van hunne gaven te maken, met zelfs op nieuw Psalmen te dichten, of wel met reeds gedichten te verbeeteren, te polysten, en naar een zeeker te maaken richtsnoer, of voorschrift te schikken; en zulks wel onder voorwaarde, dat [21] Dichters buiten staat zynde om voor niet hun tyd en moeite aan te wenden, voor hun werk, volgens deszelfs verdienste, rykelyk zouden beloond worden; Eene genoegzame fonds hier toe zou makkelyk worden gevonden in eene vrywillige mildadigheid van vermoogende liefhebbers der Godsdienst. Tot een plaats daar toe bestemd, zou ieder zyn werk, na het zelf met een langzame oplettendheid te hebben nagezien, en tot zyne eige voldoening, verbeeterd, heene te zenden, mids, zo draa het uit zyn hand waar, van alle eigendom op het zelve af te staan, en aande opzieners volle vryheid te geeven, om het niet alleen, volgens derzelver zinlykheid, te veranderen, en te beschaaven, maar ook ganschelyk te verwerpen. Als een' noodzaakelyke conditie behoorde ook te worden voorgesteld, dat al het toegezonde zonder des maakers naam, en zelf met eene vreemde hand geschreeven, moest besteld worden, op dat, door 't vooroordeel van reeds verkreege roem, of door vreeze van zig gevaarlyke vyanden op den hals te haalen, het oordeel der opzieners niet belemmert en van zyn vryheid berooft mogt worden. Het zou mede oirbaar zyn, dat alle de verscheide stukken, na dat ze met de grootste aandacht en vlyt door de opzieners zouden verbeterd zyn, een voor een met den druk wierden gemeen gemaakt, op dat ieder die wilde, over de zelven zyn oordeel vellende, daar door een middel aan de hand mogt geeven, om het werk tot de grootste volmaaktheid, die de menschelykheid dulden kan, mogt gebracht worden. De vraag zou hier kunnen zyn, of het niet een' volstrekte noodzakelykheid mogt weezen, dit ampt van opziener aan Godgeleerden toe te betrouwen; Ik kan niet anders zien, of zulks zou zeekerlyk van [22] geen geringe nuttigheid zyn, indien dezelven, niet alleen in hunne eige gedagten, niet alleen in die van hunne goede vrinden, maar by het gansche volk doorgingen voor waare kenners der digtkunde; Aan de andere kant, kan ik ook niet bevroeden, dat tot zo een werk minder geschiktheid zouden heb- | |
[pagina 178]
| |
ben andere eerlyke, deugdlievende Mannen, bezitters van eene bovengemeene geest aangaande de Poëzy, en die, eer zy goed gevonden hebben, aan een Systhema zig voor eeuwig te verslagen, hun pligt hebben geagt de Heilige Schrift met de ernstigste aandagt te leezen, en volgens de natuurlyke zin, die uit de t'zamenhang voortvloeit, te begrypen, en die aldus, zo niet een zeer uitgebreide, ten minste een grondige kennis der weezentlyke Godgeleerdheid hebben. Ik weet wel, dat wanneer de zelfde zaak ter uitvoering is gebragt onder onze Fransche Medeburgers, zy aan Theologanten alleen is toebetrouwt geweest, met zodanige zorgvuldigheid, als of anderen door onreine handen dezelve besmet en ontheiligd zouden hebben; Dog indien het geoorloft is, by 't werk den maaker af te meeten, is het baarblykelyk, dat die eerwaarde Heeren vry schraal van het digtkundig talent moeten voorzien geweest zyn. Ik ontken niet, dat ze hier en daar den zin eeniger mate te regt hebben geholpen; Dog waar ze de hand ook maar aan hebben gestoken, hebben ze het Poëtisch vuur gansch uitgedooft, en hunne zo gezegde verbeteringe zyn, myns bedunkens, zo lam, zo plat, en zo zouteloos, dat ik, die de taal van den geestryken Marot verstaa, veel meer genoegen schep in zyn' vertaling, als in die gene, die tegenswoordig is ingevoert, hoewel ze, om haare verstaanbaarheid, de gemeinte veel nutter is. Men zal my mogelyk tegenwerpen, dat tot een gelukkige uitvoering van zo een heilzaam ontwerp, een uitgestrekte kennis van de grondtaal, die by de leeken zelden te vinden is, vereischt word. Dog ik zal my de vryheid aanmatigen van rondbordig te betuigen, dat ik geenzins van dat gevoelen ben, en veel raadzamer oordeel onze overzetting in prosa, hier zo stiptelyk, als het doenlyk is, na te volgen. Ik weet wel, dat onze geleerde Predikers dikwils; [23] om een helderer ligt over hun tekst uit te spreiden, tot de oorspronkelyke taale hun toevlugt neemen; Dog schoon ze ons in diergelyke geval niet zelden zeggen, dat in hun text, dit of dat woord zo of zo een' zin kan hebben, gaan ze zelden vergenoegt, om ons te verklaaren, dat het zelve die betekenis, tegen onze vertaaling aan, nootwendig moet hebben. Ze kennen al te wel de bepaaltheid van 't geene mogelyk is van die taal te weeten, om met zo eene grote verzekerdheid hun gevoelen te uiten. Om regt uit te spreken, zyn die verschillende uitleggingen meestentyds maar geleerde raadzels, min bekwaam, om den gemeenen man te stigten, dan onze ingevoerde overzetting, als onwaardig, dat 'er volmaaktelyk op betrouwt werden, verdagt te maaken, en dierhalven vinden ze een ge- | |
[pagina 179]
| |
voeglyker plaats in de Hooge School, dan in de Kerk. Wie ziet nu niet dat diergelyke nieuwe uitleggingen onfeilbaar een diergelyk kwaad gevolg, in het tegenwoordig opzigt, na zig zou sleepen, en dat de ongeletterden den nieuwe beryming met onze vertaling in onrym vergelykende, en in beiden een' onderling verschillende zin ontdekkende, daar door belemmert, en geergert zouden worden. Het heugt my, wanneer de overziening van de nieuwe Fransche overzetting onderhanden was, en in gezelschappen gevraagdt wierd, waarom dit werk dog aan voorname Poëten niet wierd toebetrouwt, dat het gemeene antwoord was, dat het te dugten zou zyn, dat die Digters met te veel zwier, en optoizel voor den dag komen, zig tot een te groote hoogdravendheid verheffen, en aldus den zin der Psalmen, hoe eenvoudiger uitgedrukt, hoe beter voor de gemeente, buiten het bereik van het ordinare begrip zouden stellen. Dog die goede luiden scheenen niet te weeten, dat het regtschape overzetten bestaat in de gansche kragt en waardy der beteekenissen van de eene taal, in de andere over te brengen. Vermids nu naar 't oordeel van alle kenners, zelfs van die geenen, die weinig geloof aan de Goddelykheid der Psalmen slaan, de digtgeest van alle Volken, en eeuwen, niets voor den dag heeft gebragt, dat in waare grootsheid en verheevenheid, by onze [24] heilige lierzangen in 't minste te pas komt, moet het van zelf volgen, dat der zelver vertaaling, zal ze goed zyn, noodwendiglyk hoogdravend moet weezen. 't Is zeeker, dat Digters, die zig laatende vervoeren door hunne verbeeldingskragt, deeze heerlyke vaarzen met een vreemd optoizel zouden willen vercieren, het waare oogmerk zoude missen; Dog ze zoude 't zelve onfeilbaar treffen, indien ze geest en oordeel met elkander parende, uit den boezem der Psalmen zelf het verheevene in zyn volle glans en kragt voor den dag wisten te brengen, om in ons verwondering en verrukking uit te werken. Dog de meeste menschen, en veelen zelfs, die de hoogdravendheid najaagen, hebben van dezelve een zeer verkeerde bevatting. Ik verstaa het niet ter deeg, hoort men dagelyk zeggen; 't Is al te hoogdravend voor my: eveneens als of de hoogdravendheid kwalyk missen kon met duisterheid verzelt te gaan: 't Geen zo zeer van de waarheid afdwaalt, dat het weezen van het hoogdravende voornamentlyk bestaat in het vermogen van de ziel te verrukken, 't welk zonder een spoedig en klaar begrip onmoogelyk kan worden uitgewerkt; Het waare hoogdravend kan en moet dienvolgens voor een gemeen begrip verstaanbaar en duidelyk zyn, en de duisterheid is alzo weinig aan 't zelve verknogt, als de klaarheid, | |
[pagina 180]
| |
aan laage en laffe taal, die door de oneigentlykheid, dubbelzinnigheid, en verkeerde schikking der uitdrukkingen, aan eene ondoordringelyke duisternis kan onderhevig zyn. Men tast ook grovelyk mis, met eenvoudigheid tegens hoogdravendheid te stellen, vermids tusschen de zelven niet alleen de minste vyandschap niet gevonden word, maar ook niets bekwamer is als de waare eenvoudigheid, om de wezentlykste verheevenheid in de grootste luister en heerlykheid te vertoonen. Zulks neem ik aan onwederspreekelyk te bewyzen, in een omstandig vertoog over de waare hoogdravendheid. 't welk ik by leven, en gezondheid, in 't ligt zal geeven, eer ik met de tegenwoordige stoffe voortgaa. [25] |
|